Home Dossiers Negentiende eeuw De Slag op het Merelveld

De Slag op het Merelveld

  • Gepubliceerd op: 3 november 2022
  • Laatste update 05 dec 2023
  • Auteur:
    Guido van Hengel
  • 12 minuten leestijd
De Slag op het Merelveld
Cover van
Dossier Negentiende eeuw Bekijk dossier

Na de Slag op het Merelveld in 1389 ging het Servische Rijk ten onder. Dat was het begin van een legende: ooit zouden de Serviërs terugkeren naar het heilige land waaruit de Turken hen hadden verdreven. Vanaf de negentiende eeuw rakelden Servische nationalisten het verhaal weer op.

Helden en verraders, pratende roofvogels en kleurrijke Ottomanen die met kamelen ten strijde trokken tegen nobele Slavische heerscharen. Dat waren nog eens verhalen! The Lord of the Rings en Game of Thrones waren er niets bij.

In de negentiende eeuw bewonderden veel Duitse romantici de epische heldendichten van de Serviërs. Johann Wolfgang von Goethe liet zich door de lyriek inspireren en de gebroeders Grimm raakten bevriend met de Servische folklorist Vuk Karadžić. Ze wisselden hun sinistere sprookjes uit en leerden van elkaar. Veel later, in de jaren zestig van de twintigste eeuw, concludeerde de invloedrijke etnomusicoloog Albert Lord dat deze heldenlyriek teruggrijpt op de traditie van Homerus en de blinde barden van de antieke wereld. De Servische heldendichten vormen, kortom, een te koesteren traditie.

Servië beleeft zijn hoogtijdagen onder tsaar Dušan. Schilderij uit de veertiende eeuw.

Toch heeft die ook een nare bijsmaak, vooral in het licht van het recente verleden. Toen Joegoslavië aan het einde van de twintigste eeuw uiteenviel, grepen vooral de Servische oorlogshitsers terug op deze heldendichten. Een essentieel onderdeel, zo niet de kern van die traditie, is het verhaal over de Slag op het Merelveld in 1389.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Die historische Slag op het Merelveld tussen de Ottomaanse en Servische legers vond plaats op een hoogvlakte dicht bij de huidige Kosovaarse hoofdstad Priština, en luidde het einde in van een middeleeuws Servisch Rijk. Spoedig nadat de rook op het slagveld was opgetrokken, gingen er al verhalen rond over verloop en afloop van de bloedige strijd. Die verhalen groeiden uit tot legendes en in de negentiende eeuw poetsten nationalisten die op tot een oermythe van de Serviërs. De boodschap daarvan luidde: ooit zouden Serviërs terugkeren naar het heilige land van waaruit zij in de veertiende eeuw door de Turken waren verdreven. Naar Kosovo – het ‘hart van Servië’.

De Joegoslavische successieoorlogen en de Kosovo-oorlog van 1998-1999 hebben deze mythe in de Europese herinnering teruggebracht. Nu in Kosovo Serviërs en Albanezen opnieuw tegenover elkaar staan, loont het deze verhalen nog eens met een historisch oog te bezien.

Indrukwekkend

Wie de Middeleeuwen op de Balkan wil begrijpen doet er goed aan het moderne idee van de staat en de natie te vergeten. Gemeenschappen en volkeren wisselden geregeld van geloof en culturele oriëntatie, en de ‘etnische identiteiten’ van nu zijn niet die van toen. Na allerlei ‘barbaarse’ invallen van Hunnen, Goten, Avaren en Slaven waren het de Oost-Romeinse Byzantijnen die de regio voor langere tijd, zij het losjes, cultureel samenbonden in de orthodox-Griekse traditie. Maar politiek waren de Byzantijnen niet almachtig. De grenzen van hun rijk waren poreus en veranderlijk. Allerlei volkeren, zoals de Petsjenegen, Koemanen, Venetiërs, Seltsjoeken en Bulgaren kwamen en gingen. In diezelfde tijd vormden de Slavische Serviërs een wankel staatje rondom Raška, niet ver van de huidige stad Novi Pazar in Zuid-Servië.

Door de kruistochten van de twaalfde en dertiende eeuw en de daarmee gepaard gaande plunderingen van Constantinopel vervaagde de Byzantijnse glorie, en van dat momentum maakten de Serviërs gebruik. Ze schudden hun vazalstatus van zich af, breidden territoriaal uit, bouwden indrukwekkende kerken en kloosters, en vormden een eigen cultuur. Dante noemt het koninkrijk Raška zelfs nog in zijn Goddelijke Komedie, zij het niet in heel positieve zin: ‘de vorst van Rascia/ vervalser van San Marco’s schone munten’ (Canto 19, vers 139).

De Turken aasden op de goudmijnen van Kosovo

Op het moment dat Dante dit schreef was het politieke en religieuze centrum van de Servische cultuur trouwens al verschoven van Raška naar het bergachtige Kosovo, met een eigen patriarchaat in de stad Peć, en een vorstelijke residentie in de stad Prizren. Vanuit Kosovo, maar ook vanuit het nabijgelegen Skopje regeerde de dynastie der Nemanjiden, vernoemd naar de stichter Stefan Nemanja (1113-1199).

De gloriedagen van deze cultuur beleefden de Serviërs in de veertiende eeuw onder het bewind van Dušan (1308-1351). In 1346 liet hij zich kronen tot ‘Tsaar van de Serviërs en de Grieken’ en stichtte een veelvormig rijk met een eigen administratie, een juridisch apparaat, een belasting en een eigen Servisch-orthodoxe kerk. Zelfs in Constantinopel sprak men met ontzag over Dušan, en er werd rekening gehouden met een spoedige invasie. Maar het rijk was geen lang leven beschoren, want na de dood van de tsaar in 1351 verbrokkelde het weer in kleinere prinsdommen. Officieel regeerde Dušans zoon Uroš de Eerste nog, maar de facto maakten de lokale dynastieën de dienst uit.

En boven deze interne strijd hing de schaduw van de dreiging vanuit het Oosten – niet van Byzantium, maar van de Turken. In 1371 vernietigden zij al een Servisch leger bij de rivier de Marica, in het huidige Bulgarije. Dat smaakte naar meer. Ze hadden hun zinnen gezet op de zeer lucratieve goudmijnen van Kosovo en de zilvermijnen van Bosnië.

Afrekening op het Merelveld

Na de dood van Dušan stond Lazar Hrebeljanović op als de machtigste en meest doortastende Servische prins. Hij trachtte het rijk bij elkaar te houden als een family affair door zijn dochters uit te huwelijken aan andere Servische prinsen. Het was dan ook Lazar die besloot een groot leger te vormen om de Turken op afstand te houden. Eerst riep hij de hulp in van zijn schoonzoon Vuk Branković, die heerste over Kosovo, en van Tvrtko, de koning van Bosnië. Deze alliantie versterkte hij met de legers van bevriende Hongaarse, Albanese en Roemeense edelen.

In de Middeleeuwen was het helemaal niet zo vreemd dat soldaten in het leger verschillende talen spraken. Legers waren zelden homogeen, en nationale staten bestonden nog niet. Ook het Ottomaanse leger van sultan Murat was cultureel divers. Een Italiaanse bron maakt melding van Genuase en Griekse boogschutters en in andere bronnen valt te lezen over Albanese en Roemeense soldaten. Het is zeer waarschijnlijk dat er minstens twee Servische prinsen meevochten aan Turkse zijde, als trouwe vazallen van de sultan.

Servische vechthonden beten Turkse kamelen in hun poten

Op 28 juni 1389 troffen de twee allianties elkaar op het Merelveld in Kosovo. Over de geschiedenis van de slag bestaan weinig verifieerbare feiten. De legers aan beide kanten zouden enkele tienduizenden mannen hebben geteld, de Turken beschikten over kamelen en de Serviërs hadden een goede cavalerie en vechthonden die in de poten van de kamelen beten. De slag was bloedig en eindigde onbeslist. Zowel prins Lazar als sultan Murat vond de dood. Maar de Ottomanen kwamen snel terug met een nieuw leger en in de daaropvolgende decennia rekenden ze definitief af met de Servische dominantie op de Balkan. Voortaan hadden de Ottomanen het er voor het zeggen – eeuwenlang.

Was dat het? Nee, daar begon het verhaal van de Slag op het Merelveld pas. Niet in de geschiedschrijving, maar in de epische lyriek – de overlevering van de blinde barden van de Balkan.

Slag op het Merelveld.
Prins Lazar sterft op het slagveld en wordt van zijn paard getild. Schilderij door Adam Stefanović, 1870.

Een verrader en een held op het Merelveld

Een goed verhaal bevat een verraad. En zo was het ook met het Merelveld. In enkele bronnen uit de vijftiende eeuw valt te lezen dat Vuk Branković, de prins van Kosovo en de niet-zo-ideale schoonzoon van Lazar, het op een akkoordje had gegooid met de sultan. Hij was de mol. En dan was er ook nog de ‘andere schoonzoon’ Miloš Obilić, die juist zeer loyaal was en op heroïsche wijze was doorgedrongen in het vijandige kamp om daar de sultan met zijn zwaard te doden.

Of het écht zo gegaan is weten we niet. Het symmetrische verhaal van twee schoonzoons – één verrader en één loyale strijder – lijkt iets te goed te passen in een literair sjabloon. Het toen al bekende en populaire Roelandslied (Chanson de Roland) gaat bijvoorbeeld ook over twee zwagers – een goede en een slechte – in de strijd tegen de Saracenen. Maar de legende overklaste de geschiedenis. En zo zongen de barden over het verraad van Branković en het heldendom van Obilić.

Inspiratie voor Alt-Right

Ook buiten Servië spreekt de Slag op het Merelveld tot de verbeelding. In kringen van white supremacists wordt de slag als een historische mijlpaal herdacht: tienduizenden ‘christelijke ridders’ vochten tegen ‘de islam’ en ‘de invasie van gekleurde volkeren’. De Noorse rechts-extremistische terrorist Anders Breivik schreef veel over Kosovo in zijn 1500 pagina’s tellend manifest en noemde de Serviërs een beter voorbeeld voor moderne nationalisten dan de nazi’s.

Brenton Tarrant, de Australische terrorist die in 2019 meer dan vijftig mensen doodde in een moskee in Christchurch (Nieuw-Zeeland), had onder andere de namen van Miloš Obilić en Lazar Hrebeljanović op zijn wapens geschreven. In zijn auto luisterde hij naar Servische oorlogsliederen uit de jaren negentig die gingen over het vernietigen van de ‘Turken’.

Een ander lied betrof de heilige bestemming van prins Lazar. De profeet Elias zou vanuit Jeruzalem in de gedaante van een grijze havik of een valk naar de prins zijn gevlogen en hem een keuze hebben voorgelegd: een aards of een hemels rijk. Lazar koos het laatste, zodat de Serviërs toch een soort ‘heilige overwinning’ behaalden, in het licht van de eeuwigheid. Dit was vooral een religieuze mythe. Omdat de prins flink had geïnvesteerd in de bouw van kloosters en kerken, werd hij vooral dáár verheerlijkt – net zoals in onze tijd sporttempels hun sponsoren vereren in lichtreclames en merchandise.

Tijdens de Ottomaanse eeuwen was zeker niet alles pais en vree, maar er bestond een zeker respect voor wetten en regels, en de religieuze gemeenschappen (katholieken, Joden, orthodoxen) konden hun geloof vrijelijk belijden. Daardoor bleef de Servisch-orthodoxe cultuur overeind en hielden de kloosters de herinnering aan het martelaarschap van Lazar levend. Tot in de negentiende eeuw, toen de Midden-Europese volkeren in hun ‘nationaal ontwaken’ de multi-etnische rijken van Europa van binnenuit gingen opeten.

Opbloeiende vaderlandsliefde dankzij het Merelveld

Tijdens de eeuwen van Ottomaanse heerschappij waren veel Serviërs verdreven, gevlucht of verhuisd uit het oorsponkelijke heartland van Raška en Kosovo. Ze vestigden zich in het toenmalige zuiden van Hongarije (Vojvodina). Albanese stammen vonden vervolgens hun bestemming in de bergen van Kosovo, en net als veel andere bewoners van de Balkan bekeerden zij zich tot de islam. Sommige Albanese leiders klommen hoog op de hiërarchische ladder van het Ottomaanse Rijk, en enkelen schopten het zelfs tot grootvizier in Istanbul.

Maar in de moderne tijd verbleekte de grandeur van het Ottomaanse Rijk, en in de negentiende eeuw heersten er chaos en wanorde – vooral in de buitengebieden op de Balkan. Serviërs, Bulgaren, Grieken en andere volkeren zagen hun kans schoon en kwamen in opstand. Deze rebellie had behalve een militaire ook nog een culturele dimensie. Om een ‘natie’ te mobiliseren had je verhalen nodig. De al eerder genoemde Servische folklorist Vuk Karadžić leerde in Wenen dat je daarvoor het best kon putten uit een lyrisch repertoire. In dezelfde tijd dat Duitsers zwijmelden bij Germaanse sprookjes en verhalen over de Slag in het Teutoburgerwoud, besloot Karadžić een Kosovo-cyclus van gedichten over de Slag op het Merelveld te verzamelen, alles ten bate van de natievorming. De verhalen moesten vaderlandsliefde doen opbloeien en aanzetten tot actie. De Servische leiders hoopten tijdens hun ‘nationaal ontwaken’ uit te breiden naar het zuiden, het oude land van tsaar Dušan, dat nog steeds in handen was van de Turken.

Naar Kosovo dus. Maar de islamitische Albanezen die daar inmiddels waren geworteld zaten in de weg. Meerdere Servische politici fantaseerden erover om dat gebied te ‘koloniseren’ en de plaatselijke bevolking te onderwerpen, te deporteren, eventueel om te vormen tot Serviërs, of te vernietigen. Ze rechtvaardigden die bloedige plannen met argumenten over de taak van een ‘beschaafde natie’ (Serviërs) tegenover een ‘minder beschaafde natie’ (Albanezen) – een gedachtekronkel die ze hadden afgekeken van het toen nog geaccepteerde Franse, Britse en Nederlandse kolonialisme.

Bij een protest van de Servisch-orthodoxe Kerk in Belgrado in 2008 zwaaien demonstranten met vlaggen met de afbeelding van prins Lazar.

Een bron van haat

In de twintigste eeuw ‘heroverden’ de Serviërs het ‘heilige land’ van Kosovo, maar het rijk van tsaar Dušan keerde niet terug op de kaart. Er kwam eerst een koninkrijk Joegoslavië in het Interbellum, een mozaïek van collaborerende en bezette landjes tijdens de Tweede Wereldoorlog, en daarna een socialistische federatie onder leiding van Josip Broz Tito. In de nadagen van dat laatste Joegoslavië domineerden de Albanezen in Kosovo en verkregen zelfs een vorm van autonomie – tot grote ergernis van Servische nationalisten.

Poetin en Kosovo

Vladimir Poetins favoriete whataboutism is de kwestie-Kosovo. De NAVO-bombardementen van Servië, die een einde moesten maken aan de Kosovo-oorlog van 1998-1999, beschouwt hij als een grove schending van het internationaal recht en bovendien een bewijs van het agressieve karakter van de Atlantische alliantie. Maar er zijn meer parallellen. Net zoals Servische nationalisten Kosovo zien als de ‘bakermat’ van de nationale cultuur, zo noemen Russische nationalisten de Oekraïense hoofdstad Kiev ook wel de ‘moeder der Russische steden’. Het idee dat de NAVO met geweld kan ingrijpen daar waar volkeren proberen hun mythische ‘wieg van de beschaving’ veilig te stellen, is Poetin een gruwel. Mede daarom verweeft hij de kwestie-Kosovo keer op keer door zijn ‘historische’ toespraken.

In dezelfde periode dat in 1989 de 600-jarige herdenking van de Slag op het Merelveld plaatsvond, viel de federatie uiteen. De Servische president Slobodan Milošević sprak giftige woorden, waarbij hij heel opportunistisch, maar buitengewoon vakkundig roerde in het heroïsche reservoir van de heldendichten. Kort daarna braken de oorlogen uit, niet in Kosovo, maar in Bosnië-Herzegovina, Kroatië en Slovenië. Een klein decennium later brak – vertraagd – ook in Kosovo de oorlog uit, met alle daarmee gepaard gaande terreur (over en weer), massamoord, verdrijvingen en vluchtelingenstromen.

In die oorlog beschouwden Servische nationalisten de islamitische Albanezen onterecht en historisch onjuist als nazaten van de Turken, en daartoe luisterden zij naar de epische lyriek over de moord op sultan Murat, het verraad van Branković, de sprekende valk en het heilige middeleeuwse rijk van de Serviërs. Met feitelijke geschiedenis had dat allemaal weinig te maken – wél met het gevaar van populisten die nationalistische volksmythen gebruiken om een wij-zijtegenstelling te creëren en de haat te voeden.

Meer weten:

Kosovo: De uitgestelde oorlog (1999) door Raymond Detrez beschrijft hoe de strijd in Kosovo uiteindelijk losbarstte.

A Short History of Kosovo (2018) door Noel Malcolm gaat terug naar de wortels van het conflict.

The Serbs (2000) door Tim Judah behandelt de vernietiging van Joegoslavië.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 11 - 2022