Home Schipper naast God. Hendrikus Colijn 1869-1944. Deel twee 1933-1944

Schipper naast God. Hendrikus Colijn 1869-1944. Deel twee 1933-1944

  • Gepubliceerd op: 14 april 2004
  • Laatste update 28 mrt 2023
  • Auteur:
    Wim Berkelaar
  • 7 minuten leestijd
Schipper naast God. Hendrikus Colijn 1869-1944. Deel twee 1933-1944

Zelden deed een biografie zoveel stof opwaaien als het eerste deel dat Herman Langeveld in 1998 publiceerde over het leven van vijfvoudig premier Hendrikus Colijn. In het bijzonder aan de Vrije Universiteit, de thuisbasis van Langeveld, waren de rapen gaar. Vooral twee historici van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme, Jan de Bruijn en George Harinck, weerden zich. De Bruijn richtte zijn pijlen op Langevelds onthulling dat Colijn in Nederlands-Indië oorlogsmisdaden had gepleegd, terwijl Harinck in de bres sprong voor zijn leermeester George Puchinger.

Die was door Langeveld, tezamen met een aantal andere protestantse auteurs, op de mestvaalt van de historiografie gegooid omdat hij geen geschiedenis zou hebben geschreven met de pen, maar met de wierookkwast. Ook vanuit het liberale Leiden werd gemord: Langeveld werd overdreven moralisme verweten. De (toen nog) Leidse historicus Martin Bossenbroek meende dat Langevelds moralisme het historisch inzicht niet vergrootte. En dit waren nog maar enkele stemmen in het koor dat meezong in een heuse Nederlandse Historikerstreit.

Zal het zojuist verschenen tweede deel van de biografie opnieuw een strijd doen losbarsten? Dat is niet waarschijnlijk. ‘Schokkende’ onthullingen die tot controverses kunnen leiden, bevat dit tweede deel niet. Wel zal Langevelds polemische inzet opnieuw de wenkbrauwen doen fronsen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Die is dezelfde als in het eerste deel. Langeveld wil, zo maakt hij in zijn inleiding duidelijk, opnieuw de mythen rond Colijn ontzenuwen. Dat zijn er veel. Zo beweerde Willem Aantjes, de laatste fractievoorzitter van de Antirevolutionaire Partij, dat Colijn het premierschap tot grote vreugde van zijn achterban had gecombineerd met het ambt van ouderling in de gereformeerde Kerk. Volslagen nonsens, toont Langeveld aan. Hij maakt ook de kachel aan met de bekendste mythe rond Colijn. Veel Nederlanders denken bij Colijn nog altijd aan diens uitspraak: ‘Gaat u maar rustig slapen.’ Een uitspraak die Colijn kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 zou hebben gedaan. In werkelijkheid sprak Colijn de roemruchte woorden uit in maart 1936, na de Duitse bezetting van het Rijnland.

Mussolini

Dit tweede deel heeft een opmerkelijk begin. Terwijl de ondertitel vermeldt dat de laatste elf jaar (1933-1944) uit het leven van Colijn worden behandeld, zijn de eerste zeventig pagina’s gewijd aan de periode 1925-1933. Langeveld onderzoekt daarin de houding die Colijn aannam tegenover het Italiaanse fascisme en het Duitse nationaal-socialisme. Dat is niet zonder belang, aangezien Colijn in de jaren dertig zou uitgroeien tot de ‘sterke man’ van de Nederlandse democratie. Hoe keek die ‘sterke man’ aan tegen deze twee dictatoriale stelsels?

Onder invloed van zijn vroegere secretaris, de koloniaal historicus Carel Gerretson, zou Colijn bewondering hebben opgevat voor het krachtige leiderschap van Mussolini. Maar vooral de muiterij op De Zeven Provinciën zou de autoritaire militair in hem hebben wakker geroepen. In 1933 braken er op het schip De Zeven Provinciën, dat in de wateren van Nederlands-Indië voer, onlusten uit onder de zeelieden. In een interview merkte Colijn op dat de muiterij keihard onderdrukt diende te worden, desnoods door het schip met een torpedo tot zinken te brengen.

Colijn, altijd al een voorstander van tucht en orde, keek met een schuin oog naar Mussolini, die niet te duchten had van linkse oprispingen. Hoewel Langeveld in een genuanceerd betoog tot de conclusie komt dat Colijn geen hele of zelfs maar halve fascist genoemd kan worden, bespreekt hij Colijns sympathie voor Mussolini op iets te hoge toon. Zo vreemd was die sympathie voor de Italiaanse leider in de jaren twintig en dertig toch niet. De voormalige militair Colijn had die gemeen met de bohémien Erich Wichman en de dichter Hendrik Marsman.

Hier openbaart zich iets wat ook al aanwezig was in het eerste deel, maar toen versluierd werd door de storm die losbarstte na Langevelds terechte kritiek op de heiligenlevens van gereformeerde geschiedschrijvers over Colijn: namelijk dat Langeveld geen liefde koestert voor Colijn, maar veeleer weerzin. Dit doet enigszins afbreuk aan het voortreffelijke werk dat Langeveld ook nu weer heeft verricht. Als onderzoeker kent hij zijn gelijke niet in Nederland. Zijn kennis is ongeëvenaard, zoals mag blijken uit de overtuigende manier waarop hij vakgenoten als Johannes Houwink ten Cate, Piet de Rooy, Jacques Bosmans, P.W. Klein en Cees Fasseur (om er maar enkelen te noemen) feitelijk corrigeert.

Zijn buitengewone kennis zou Langeveld in staat moeten stellen een overtuigender interpretatie van de figuur Colijn te geven dan eerdere biografen. Dat hij daarin niet echt slaagt, komt doordat Langeveld Colijn – als een strenge bovenmeester – te veel veroordeelt. Daardoor staat hij te weinig open voor het raadsel waarom juist deze boerenzoon en geen andere tijdgenoot kon uitgroeien tot de charismatische leider van Nederland in de jaren dertig. Wie dit boek leest, ontkomt niet aan de gedachte dat Langeveld anno 2004 nog evenzeer moeite heeft met Colijn als linkse lieden als de schrijver J.B. Charles, die in Van het kleine koude front (1962) de kachel met hem aanmaakte, en oud-premier Joop den Uyl, die Colijn in 1966 ‘domme opvattingen’ over de economie toeschreef.

Aan vele kleine zinnen valt de antipathie van Langeveld af te lezen. Wanneer Colijn op 31 januari 1933 in het antirevolutionaire dagblad De Standaard reageert op de machtsovername van Adolf Hitler in Duitsland, schrijft hij te vrezen voor de agrarische productie in Nederland. ‘Dit getuigde toch wel van een heel enge blik op deze wereldhistorische gebeurtenis,’ oordeelt Langeveld streng. Maar uit zijn verdere weergave van het artikel blijkt dat Colijn het optreden van het kabinet-Hitler wel degelijk als een risico voor Europa beschouwde.

Dat Hitlers benoeming tot rijkskanselier ‘een wereldhistorische gebeurtenis’ was, kunnen wij bovendien gemakkelijk zeggen, maar was voor de tijdgenoten niet zo duidelijk. Daarom is Langevelds oordeel dat Colijn al in 1933 onder invloed van Hitlers optreden in Europa had moeten afzien van bezuinigingen op defensie wijsheid achteraf. Nederland koesterde immers de gedachte dat het net als tijdens de Eerste Wereldoorlog buiten schot zou blijven – niet zo’n vreemde veronderstelling in die tijd. Zeker niet voor Colijn, die vermoedde dat Hitler slechts het Verdrag van Versailles ongedaan wilde maken en de grenzen van 1914 trachtte te herstellen.

Bankier

Het is doodzonde dat Langeveld zelf zo door het beeld loopt met zijn moralistische oordelen over de handel en wandel van Colijn. Zijn imponerende onderzoek spreekt namelijk voor zich. Onomstotelijk toont hij aan dat Colijn, anders dan wel is voorgesteld, geen Nederlandse variant van Churchill was. Hij onderhield in de jaren dertig wel contact met de Britse oppositieleider, maar was eigenlijk een aanhanger van premier Chamberlain, die een regeling met Duitsland hoopte te bewerkstelligen. Colijn hield namelijk zijn oog voornamelijk gericht op Nederlands-Indië, dat hij bedreigd zag door de Japanners.

Indië, waar hij als soldaat zo lang had verbleven, en de zogenoemde ‘Gouden Standaard’ waren de obsessies van Colijn. Langeveld maakt duidelijk dat Colijn met het oog van een bankier naar de economie keek; hij huldigde de opvatting dat een gulden maar één keer kon worden uitgegeven. Langer dan vooral rooms-katholieke ministers wensten, hield Colijn aan die starre gedachte vast, waardoor de Nederlandse economie schade opliep. Colijns economische politiek faalde dus, zou de nuchtere conclusie kunnen luiden. Die constatering is voldoende, maar wordt door Langeveld, zoals steeds, in een moralistisch betoog gevat.

Zo heeft Langeveld op basis van indrukwekkend onderzoek knap werk geleverd, dat echter ontsierd wordt door zijn weerzin tegen Colijn. Het had de definitieve biografie kunnen opleveren (omdat er nauwelijks feiten vallen toe te voegen), mits Colijn minder moralistisch en welwillender was beoordeeld dan Langeveld heeft gedaan. Zijn biografie maakt duidelijk dat protestanten ook in 2004 nog altijd een probleem hebben met Colijn.