Intensieve studentenbegeleiding, stapels administratie en een groeiende publicatiedruk. Nederlandse wetenschappers klagen over de hoge werkdruk op universiteiten. Volgens Dirk van Miert, hoofddocent aan de Universiteit Utrecht, hebben academici al eeuwen last van werkstress. In de vroegmoderne tijd was het heldhaftig om hard te werken en veel te publiceren, dus werkten sommige hoogleraren zich letterlijk dood.
Dirk van Miert is een van de organisatoren van het symposium Academische werkdruk in historisch perspectief op 8 oktober 2021. Daar vertelt hij hoe wetenschappers al in de vroegmoderne tijd op zoek waren naar de juiste balans tussen ijver en gezondheid.
Wanneer klaagden wetenschappers voor het eerst over werkdruk?
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Van Miert: ‘In de vroegmoderne periode, rond de vijftiende eeuw, reflecteerden wetenschappers voor het eerst op de academische werkdruk. Toch zijn er ook verhalen uit de Oudheid over mensen die veel produceerden. Het werd toen al als heroïsch gezien om veel academisch werk te schrijven.
Het is een constante door de eeuwen heen dat wetenschappers het harde werken als iets bewonderenswaardigs beschouwen. Maar er zit altijd een keerzijde aan: veel werk staat niet gelijk aan goed werk. Kwantiteit en kwaliteit moeten in balans zijn. De zoektocht naar het juiste evenwicht keert voortdurend terug als een leidend principe voor hoe academici met werkdruk om moeten gaan.’
Waaruit blijkt die werkdruk in de vroegmoderne tijd?
‘Wetenschappers wilden zo lang mogelijk wakker blijven om te kunnen studeren. Daar gebruikten ze bijvoorbeeld het nachtlampje voor, een voorwerp dat te pas en te onpas in spreekwoorden op titelbladen terugkomt. De spreuk Olet lucernam bijvoorbeeld: “Het ruikt naar de nachtlamp”. Die gevleugelde uitdrukking stond voor iets positiefs: het idee dat je tot diep in de nacht had doorgewerkt.
Academici namen een hap zand om niet in slaap te vallen boven hun boeken
Vroegmoderne academici vonden allerlei creatieve oplossingen om wakker te blijven. Ze hingen hun voeten in een teil water of namen een hap zand om niet in slaap te vallen boven hun boeken. Rond 1800 probeerde iemand eerst zijn ene en vervolgens zijn andere oog dicht te doen om maar niet te hoeven slapen.’
Dat moesten ze toen nog zonder koffie doen.
‘Precies, en in de vroegmoderne tijd dronken mensen ook niet al te zuiver water. Ze lengden het vaak aan met bier of wijn, waar ze extra slaperig van werden. Dat maakt het nog bewonderenswaardiger. Een ander voorbeeld is een Zwitserse arts die in de zestiende eeuw wakker probeerde te blijven door knolrapen te eten. Dat vond hij zo smerig, dat hij er niet van kon slapen.’
Legden deze wetenschappers zichzelf een hoge werkdruk op, of kwam deze van buitenaf?
‘Het was vooral intrinsieke druk, want hard werken was heldhaftig. Het was bijna een soort martelaarschap: academici moesten hun lichaam volledig afbeulen voor een hoger doel. Dat kon het algemeen goed van de wetenschap zijn, of iets concreters zoals het belang van een kerk.
Daarnaast waren deze mensen natuurlijk verslaafd aan puzzelen. Ze vonden het bevredigend om dingen uit te zoeken en de wereld te vatten in enorm dikke encyclopedieën. De werkdruk kwam daarmee ook voort uit een vorm van ijdelheid: “Kijk mij eens met mijn grote boeken.”
Wetenschappers moesten hun lichaam volledig afbeulen voor een hoger doel
Roeping speelde ook een rol, want veel academici vonden het bevredigend om hun studenten of patiënten te helpen. Medische hoogleraren hielden er een praktijk als arts op na en veel theologen waren predikant. De kerk wilde dat hoogleraren op kwamen draven om voor het zielenheil te zorgen. Zo ontstond er niet alleen druk om colleges te geven, maar ook om pastoraal werk te doen.’
Tegenwoordig leidt hoge werkdruk vaak tot een burn-out. Wat waren destijds de gevolgen?
‘Wetenschappers gingen simpelweg eerder dood door het gebrek aan beweging en slaap. Omdat ze te weinig wc-pauzes namen hadden ze bovendien veel last van urologische problemen. Ook met hun ogen ging het vaak mis: hun zicht nam af doordat ze ’s avonds bij slecht licht werkten. Veel academici raakten blind.’
De huidigie discussie over academische werkdruk spitst zich toe op het tijdgebrek om zowel te doceren als onderzoek te doen. Speelde dat probleem in de vroegmoderne tijd ook al?
‘Er zijn tal van brieven van geleerden die klagen dat ze niet aan publiceren toekomen. “Ik wil mijn boek afmaken, maar mijn studenten blijven maar aankloppen om aanbevelingsbrieven”, dat soort klachten. Hoogleraren schreven dat ze om 11 uur ’s avonds brieven moesten afronden, terwijl ze ook nog hun colleges moesten voorbereiden die de volgende ochtend om 7 uur begonnen.
De universiteit was in de vroegmoderne tijd een theatrale wereld
Toch denk ik wel eens: waar bestond die werkdruk nou eigenlijk uit? Een grote universiteit had in de zeventiende eeuw 300 studenten, dus waar hadden hoogleraren het over? Ze hoefden geen belastingformulieren in te vullen en hadden geen e-mail. Er waren geen onderwijscommissie, geen examencommissie, geen archivering en geen tentamens om na te kijken.
Wetenschappers hadden wel allerlei plichtplegingen, want de universiteit was in de vroegmoderne tijd een theatrale wereld. Academici moesten toga’s dragen, naar iedere openbare lezing toe en belangrijke diners bijwonen. Ze moesten voortdurend acte de présence geven. Dat kostte veel tijd, maar de administratie was een stuk minder dan nu.’
Was de publicatiedruk de afgelopen eeuwen ook al hoog?
‘Voor professoren was onderwijs geven altijd het belangrijkst, totdat rond 1800 de onderzoeksuniversiteiten opkwamen. Het publiceren van boeken werd toen onderdeel van het takenpakket. De opkomst van de natiestaat bracht bovendien een bureaucratie met zich mee die zich steeds meer bemoeide met wat er op universiteiten gebeurde. Staten wilden dat meer controleren, dus moesten studenten en professoren steeds meer verantwoording afleggen.’
Wanneer ontstond er kritiek over de werkdruk op universiteiten?
‘Door de enorme toestroom van studenten in de jaren 60, toen de babyboomers gingen studeren, groeiden de universiteiten en werden er veel docenten aangenomen. Maar eind jaren 90 droogden die vacatures op. De studentenaantallen zijn bijna verdubbeld sinds 1997, maar het aantal werknemers is niet in dezelfde mate gestegen. Dat zorgt voor werkdruk en kritiek op het systeem.
Een andere reden is de opkomst van outputfinanciering. Academici worden tegenwoordig afgerekend op het aantal promoties van studenten en het aantal behaalde diploma’s. Als een student vroeger niet zijn best deed, moest hij het zelf uitzoeken. Tegenwoordig word je daarop aangesproken als begeleider. Failure is not an option.’
Kunnen academici iets leren van de manier waarop wetenschappers vroeger met werkdruk omgingen?
‘Vroegmoderne geleerden schreven vaak levensbeschrijvingen. Dat waren een soort voorschriften waarin stond hoe een academicus moest leven. IJverigheid en vlijt kwamen daarin altijd terug, maar het ging ook vaak over dagritmes: hoe hield een geleerde dit leven vol.
Daarbij valt op dat sommige geleerden buitengewoon veel pauzeerden. Ze wandelden veel of deden dutjes. Andere academici maakten ’s avonds hun post niet meer open, zodat ze niet wakker lagen van al hun brieven. De levensbeschrijvingen waren een soort zelfhulpboeken, al kwamen die in professionele zin pas op in de negentiende eeuw.
Hoogleraren van nu kunnen hier zeker iets van opsteken: open ’s avonds je mail niet meer, neem genoeg pauze en ga even wandelen. Maar ook de overheid kan iets leren van de intrinsieke motivatie die wetenschappers al eeuwenlang tentoonstellen: je hoeft mensen in de publieke sector niet op te zwepen om ze hun best te laten doen. De meesten zitten er niet voor het geld, maar om andere beweegredenen zoals nieuwsgierigheid en zorgzaamheid. Het is niet nodig om er via bureaucratische middelen de zweep over te leggen.’
Wordt onbegrensde ijverigheid op de universiteit nog steeds als iets heldhaftigs gezien?
‘Er vindt een kentering plaats. Tot vrij recent werd hard werken als iets heroïsch beschouwd, maar nu draait het vooral om balans. Het evenwicht waar vroegmoderne academici het al over hadden, zie je terug in de huidige coachingstrajecten. Het gaat daarbij vaak over voldoende slaap en beweging, de juiste eetpatronen en de verhouding tussen werk en privé. Het heldhaftige laten we steeds meer los.’
Teun Willemse is redacteur van Historisch Nieuwsblad