Individuen of collectieven gebruiken de geschiedenis graag om aanspraken te versterken en hun eigen standpunt een zweem van respectabiliteit te verlenen. Zie bijvoorbeeld het debat over de Europese Unie. Voorstanders wijzen erop dat de Europese samenwerking na 1945 een einde heeft gemaakt aan de catastrofale oorlogen op het continent, terwijl tegenstanders graag tal van hooggeplaatste nazi’s citeren die ook fel vóór een verenigd Europa waren. In hun fraai geïllustreerde boek Oudheid als ambitie laten Karel Enenkel en Koen Ottenheym zien dat dit in de vroegmoderne tijd niet anders was.
Vorsten, volken, steden en lokale machthebbers gebruikten in de jaren 1400-1700 het verleden om hun eigen positie te legitimeren. Terwijl het woord ‘nieuw’ tegenwoordig een aanbeveling is, werd het toen gezien als iets wat onbetrouwbaar was – het nieuwe moest zich immers nog bewijzen. Veel meer respect genoot iets wat antiquum (‘zeer oud’) was. Dat dit vooral in deze periode zo belangrijk was, kwam doordat de politieke landkaart voortdurend veranderde, zodat er grote behoefte was aan legitimatie van de macht.
De archeologische wetenschap stond nog in de kinderschoenen, zodat middeleeuwse bouwwerken vaak moeiteloos werden geïnterpreteerd als Romeinse oudheden, en op basis van een passage in de Germania van Tacitus werden de hunebedden in Drenthe gezien als restanten van ‘de zuilen van Hercules’. De raadselachtige bouwwerken waren in de zeventiende eeuw het onderwerp van felle polemieken, waarbij sommige auteurs met droge ogen beweerden dat ze door reuzen waren gebouwd.
Rob Hartmans is historicus, journalist en vertaler.
Oudheid als ambitie. De zoektocht naar een passend verleden 1400-1700
Karel Enenkel en Koen Ottenheym 349 p. Vantilt, € 29,95
Dit artikel is exclusief voor abonnees