In 2010 is het tweehonderd jaar geleden dat Nederland werd ingelijfd bij het keizerrijk van Napoleon. Nederlanders moesten dienen in het Franse leger en de armoede in het land groeide schrikbarend. Gewapend met hooivorken, stokken en stenen uitte de bevolking haar ongenoegen.
Op 1 juli 1810 moest Lodewijk Napoleon, de jongere broer van de Franse keizer Napoleon Bonaparte, aftreden als koning van Holland. Nog maar vier jaar eerder was hij door Napoleon in zijn vorstelijke positie benoemd. Nu kondigde zijn broer de annexatie van Nederland af, waarmee de laatste sporen van onafhankelijkheid die onder Lodewijk nog hadden bestaan werden opgeruimd. Nederlanders werden Franse burgers, maar wel tweederangs.
Op dat moment stond het land al vijftien jaar onder toezicht van de Fransen. In 1795 was generaal Jean-Charles Pichegru met Frankrijks revolutionaire troepen de dichtgevroren grote rivieren overgestoken en enthousiast binnengehaald door de patriotten, ook wel Bataven genoemd. Deze tegenstanders van de Oranje-stadhouders bewonderden de Franse Revolutie van 1789 en beschouwden die als een voorbeeld voor Nederland.
In Parijs was een einde gemaakt aan wat daar het ancien regime heette en een nieuwe regering gevormd onder het motto ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’. Er werden wetten ingevoerd die wij nu vanzelfsprekend vinden, maar tegelijk kwam er een proces van radicalisering op gang waardoor tienduizenden mensen de dood vonden onder de guillotine. Aan de toenemende chaos kwam pas een voorlopig einde toen de belangrijkste radicale leider Maximilien de Robespierre in 1794 zelf werd onthoofd.
Toen Pichegru in 1795 over de Nederlandse rivieren trok, waren in Parijs ook de Franse koning Lodewijk XVI en zijn echtgenote Marie-Antoinette al omgebracht. Stadhouder Willem V wachtte de verdere ontwikkelingen dan ook niet af en stak vanuit het Oranjegezinde Scheveningen met een vissersboot over naar Engeland. Hij stierf in ballingschap.
In Den Haag volgden de revolutionaire regeringen elkaar na 1795 in hoog tempo op. Het leken wel Parijse toestanden, al was er een essentieel verschil: guillotines kwamen er niet aan te pas. In 1799 nam Napoleon de macht in Frankrijk over en zowel daar als in Nederland trad hij matigend op. Intussen waren zijn eigen keizerlijke ambities allesbehalve bescheiden. Dat Lodewijk in 1806 koning van Holland was geworden, behoorde tot het streven van zijn grote broer een Bonaparte-dynastie te creëren.
Opvallend genoeg keerde koning Lodewijk van Holland na zijn ‘vrijwillige’ vertrek in 1810 niet terug naar Parijs. Hij koos voor Oostenrijk, wat de ontstane verhoudingen tekende. Napoleon had via hem de Franse greep op Nederland willen versterken, maar het liep anders. Lodewijk, die dankzij zijn kromme Nederlands beroemd is gebleven als ‘Konijn van Olland’, koos tot ergernis van zijn broer meestal partij voor zijn nieuwe onderdanen.
De keizer vond dat de Nederlanders veel te weinig afdroegen en verdacht hen ervan dat ze veel meer geld hadden dan ze voorwendden. Hun verboden handel met aartsvijand Engeland was hem een doorn in het oog en de Hollanders leverden ook niet genoeg soldaten voor het Franse leger. Toen duidelijk werd dat Lodewijk geen zin had hier al te veel aan te veranderen, was het snel gedaan met zijn koningschap.
Na Lodewijks vertrek kreeg een van de meest aanzienlijke politici uit Napoleons Parijse entourage de leiding in Nederland: gouverneur-generaal Charles François Lebrun. Hij bracht talrijke Fransen mee die bestuurlijke posities in het land innamen. Met veel meer nadruk dan voorheen manifesteerde de Franse macht zich op straat.
Sinds de komst van Pichegru had er in Nederland zeker geen sfeer van verzet tegen de Fransen geheerst. De patriotten hadden hen toegejuicht en de meeste andere Nederlanders wachtten gelaten af. Later maakte de ‘kleine generaal’ Napoleon trouwens ook in Nederland diepe indruk met zijn vele succesvolle veldtochten. Hij verwierf de reputatie van een kundig en onoverwinnelijk veldheer, die het geluk steevast aan zijn zijde had. Nederlanders meldden zich aan om mee te marcheren ‘onder de zegevierende vaandels van Zijne Majesteit de Keizer & Koning’.
Voor Napoleon was Nederland alleen belangrijk in het kader van zijn grotere Europese plannen, waarvoor hij altijd méér geld en méér soldaten nodig had. Al tijdens de regeringsperiode van koning Lodewijk werd de druk op Nederland vanuit Parijs opgevoerd en de bevolking ervoer steeds meer inbreuken op haar dagelijks leven.
Het Continentale Stelsel werd afgekondigd, gericht op een door Napoleon geregeerd Europees continent dat niets van buitenaf nodig had. De handel met Engeland werd verboden, wat voor Nederland als zeevarende natie met een bloeiende nering over de Noordzee grote economische gevolgen had. Algauw was elke zeevisser verdacht. En inderdaad gaf de blokkade van Engeland vissers een extra stimulans om tussendoor even een Britse haven aan te doen en daar smokkelwaar aan boord te nemen.
Ook het aantal Nederlandse vrijwilligers voor het Franse leger volstond niet langer. Het aantal enthousiastelingen bleef beperkt, want wie tot Napoleons troepen behoorde liep nu eenmaal grote kans ergens in een ver land het leven te laten. Dus werd van bovenaf verordonneerd hoeveel mensen zich dienden aan te melden. De plaatselijke autoriteiten slaagden er ondanks alle pressie nauwelijks in hun quota ‘vrijwilligers’ te halen.
Grote verontwaardiging was er over de pogingen die al ten tijde van koning Lodewijk werden gedaan om kinderen uit de wezen- en armenhuizen te dwingen in het leger te dienen. Op verschillende plaatsen in het land vonden ongeregeldheden plaats. Zo was er in Rotterdam een groot ‘wezenoproer’. Op 14 juli 1809 waren soldaten op weg naar het Gereformeerd Weeshuis bij de Goudsche Singel om daar nieuwe rekruutjes op te halen. De menigte bekogelde de militairen met stenen en joeg hen op de vlucht, zodat de wezen er bijtijds vandoor konden gaan.
In de dagen daarna waren er bij andere Rotterdamse wees- en armenhuizen soortgelijke voorvallen en ook rond het raadhuis kwam het tot gewelddadigheden. Bewoners bedreigden burgerwachten tijdens hun rondes door de buurten. Tien maanden later leidde de komst van meer Franse troepen naar Rotterdam tot nieuwe schermutselingen. Een menigte van rond de zesduizend mensen bestookte de militairen met stenen, zodat er verscheidene gewond raakten. De dagenlange onrust in de stad kwam pas tot een einde na de komst van verdere Franse versterkingen.
Na de annexatie van 1810 werd er een einde gemaakt aan alle halfslachtige maatregelen rond het leger en werd onbewimpeld de conscriptie – de dienstplicht – ingevoerd. Het werd een van de belangrijkste redenen voor onvrede onder de bevolking. De deelname aan Napoleons glorieuze veldtochten mocht dan wel roem opleveren, maar daar hadden de gezinnen die een kostwinner onder dwang zagen vertrekken minder boodschap aan. Veel kwaad bloed zette ook het onrecht dat de dienstplicht kon worden afgekocht: wie er het geld voor had, mocht iemand anders betalen om voor hem te dienen.
In 1811 kwam het in Amsterdam, Katwijk, Hoogeveen en Groningen tot zogeheten conscriptieoproeren. Het grootste was dat in de hoofdstad. In de Jodenbuurt en de Jordaan ging het vertrek van dienstplichtigen op 11 april gepaard met geweld en massademonstraties. Enkele dagen eerder hadden functionarissen al ‘gisting’ in de stad bespeurd, en toen ongeveer honderd dienstplichtigen vanuit de kazernes in de Plantage met militair escorte op weg gingen, was er veel toeloop van mensen.
Toen in de Jodenbreestraat een meisje afscheid wilde nemen van haar broer, greep het escorte hardhandig in. Daarop ging de massa, volgens het rapport van de commissaris van politie aangevoerd door ‘Joodse leeglopers’, over tot geweld. Militairen openden het vuur. Een burger werd doodgeschoten en verdeeld over beide partijen waren er zeven zwaargewonden.
Wel wist een groot aantal dienstplichtigen te ontsnappen. In de Joodse buurt bleven duizenden mensen in oproer, en toen daar de rust terugkeerde verplaatsten de ongeregeldheden zich naar de omgeving van de Haarlemmerpoort, waar de conscripts de stad per trekschuit zouden verlaten. Hier verzamelden zich Jordanezen om dat te verhoeden, en uiteindelijk konden er die dag geen dienstplichtigen worden ‘opgezonden’.
Toen de volgende lichting het jaar daarna werd opgeroepen, waren er in verschillende steden en dorpen nieuwe uitingen van volkswoede. Zelfs in Frankrijk begonnen Napoleons mensenverslindende ondernemingen op weerstand te stuiten.
Maar pas nadat de keizer in 1812 aan zijn Russische Veldtocht was begonnen, volgde de echte ommekeer. De eerste brieven die Nederlandse militairen naar het thuisfront stuurden waren nog vol vertrouwen over een goede afloop onder leiding van de onoverwinnelijke generaal. Toen begon via verontrustender brieven door te dringen dat de tocht naar het oosten niet volgens plan verliep. Ten slotte werd aan alle twijfel een einde gemaakt met de bekendmaking van ellenlange lijsten van gesneuvelden.
De Franse keizer dacht Rusland op de knieën te kunnen krijgen door op te trekken naar Moskou, maar al op de heenweg verloor hij zonder gevechten meer dan 100.000 manschappen. Ondanks al zijn ervaring verkeek hij zich enorm op de logistieke problemen van deze verre troepenverplaatsing onder barre weersomstandigheden. Nauwkeurige cijfers over het aantal Nederlanders dat eraan deelnam zijn er niet. De schattingen lopen uiteen van 14.000 tot 30.000. Daarvan kwamen er nog geen duizend terug: tussen de 7 en 3 procent.
De tocht door Rusland werd een huiveringwekkend fiasco, en terwijl de treurige resten van zijn leger nog in het oosten waren, keerde Napoleon in december 1812 terug naar Parijs. De keizer begon zijn glans te verliezen, en zo werd dienstdoen in zijn legers nog onaantrekkelijker dan het al was. In 1813 was het Nederlandse verzet tegen de dienstplicht dan ook groter dan ooit tevoren.
Al in februari kwam het tot ongeregeldheden in het dorp Oud-Beijerland, een eindje onder Rotterdam. Dienstplichtigen en hun aanhang verzamelden zich gewapend met hooivorken, stokken en stenen voor het raadhuis. Op de massa van honderden of zelfs duizenden mensen werd een charge uitgevoerd, gevolgd door gevechten tussen de ordebewakers en de menigte.
Een van de aanwezige vrouwen, Maria Schilperoord, rende naar het vijf kilometer verderop gelegen dorp Heinenoord om hulp te halen. Daar onderbrak ze hijgend de kerkdienst om haar verhaal te doen. Bij terugkeer in Oud-Beijerland bleken er drie doden en een aantal gewonden onder de burgers te zijn gevallen.
In april van datzelfde jaar waren er binnen één week opstootjes in minstens veertien verschillende plaatsen in het westen van het land. Ze verliepen in grote lijnen volgens een vast stramien. Nadat de klokken waren geluid om het volk te mobiliseren, verzamelde dit zich voor het raadhuis om overdracht van de lijsten van dienstplichtigen te eisen, met de boodschap erbij dat er anders geweld zou worden gebruikt. In enkele gevallen werden de lijsten daadwerkelijk vernietigd, maar onder de contestanten werd wel een groot aantal arrestaties verricht.
Ook in ander opzicht waren het voor de Franse departementen aan de Noordzee moeilijke tijden. In Napoleons rijk heerste in 1810-1811 een economische crisis. In Nederland werd die door verschillende omstandigheden nog ingrijpender. Na de annexatie was de controle op illegale handel met Engeland overgenomen door Franse douaniers. Veelvuldig doorzochten zij schepen, schuren en huizen, zodat de smokkel met Engeland drastisch terugliep. Hoe groot het handelsverkeer nog maar kort daarvoor was geweest blijkt uit het feit dat alleen al in april 1808 rond de 150 Amerikaanse schepen in de haven van Londen klaarlagen met goederen voor Nederland.
Het optreden van Franse douaniers, belastingcontroleurs en andere opsporingsambtenaren, die de taal van het land niet eens machtig waren, maakte de bevolking eens te meer duidelijk dat Nederland een wingewest van een buitenlandse macht was geworden. In 1810 werd tot algehele verontwaardiging zelfs bevolen uit Engeland afkomstige goederen die al lang in het land waren alsnog te verbranden.
Napoleon wenste duidelijk te maken dat op zijn Continentale Stelsel geen inbreuken werden getolereerd. In september van dat jaar kwam het in Amsterdam tot een van de ‘douaniersoproeren’. De inspectie van het huis van een handelaar op de Keizersgracht leidde tot een volksoploop. Vanuit de menigte werd met stenen gegooid en douaniers schoten op de massa. Er vielen een dode en een aantal gewonden.
De Nederlandse export naar Frankrijk werd bemoeilijkt door hoge invoerrechten, maar erger was dat de waarde van Hollandse staatsleningen per decreet tot eenderde werd verminderd. Dat particuliere spaarders hun geld in zulke obligaties hadden gestoken was één ding; veel ingrijpender was dat openbare instellingen, zoals die voor de armenzorg, er hun vermogen in hadden ondergebracht en nu hun bezit zagen verdampen.
De armoede nam vooral in het westen schrikbarende vormen aan. Hoewel Nederland in de loop van de achttiende eeuw economisch al geleidelijk achteruit was gegaan, werden de omstandigheden tijdens het koningschap van Lodewijk Napoleon en na de annexatie nog wezenlijk slechter. Na Amsterdam was Leiden de stad waar de ellende het grootst was.
Onder de 30.000 mensen die er woonden waren 2000 kinderen zonder vaste woon- of verblijfplaats. Ze zwierven door de straten, meestal in de steek gelaten door hun ouders, die niet meer in staat waren hen te onderhouden. Tussen de 20 en 25 procent van de Leidse bevolking was afhankelijk van de teruglopende armenzorg. Hele takken van bedrijvigheid waren er ingestort. Zo zag de hermelijn- en saainijverheid (saai is een wollen stof) de productie van 50.000 stuks teruglopen naar 500.
Na de nederlaag in Rusland wist Napoleon weer op te krabbelen, tot hij in oktober 1813 bij Leipzig opnieuw werd verslagen door de legers van de tsaar, de koning van Pruisen en de keizer van Oostenrijk. Op de Amsterdamse beurs bracht dit nieuws de grootste crisis in veertig jaar teweeg. Alles wankelde en in Amsterdam, Den Haag en Leiden braken opstanden uit. De massa eiste vrijlating van degenen die bij de opstootjes van dat voorjaar gevangen waren genomen en veelvuldig werd er ‘Oranje boven!’ geroepen.
Op 12 november stonden de kozakken al in Zwolle. Gouverneur-generaal Lebrun en de Franse troepen verlieten het land en de heren Van Hogendorp, Van Limburg Stirum en Van der Duyn Van Maasdam vormden in Den Haag een voorlopig bestuur. Twee weken later arriveerde de aanstaande koning Willem I, zoon van stadhouder Willem V, op het strand van Scheveningen.
Het feit dat Napoleon in Rusland een tik op zijn neus had gekregen heeft veel bijgedragen tot de Nederlandse opstandigheid van het jaar 1813. Toch waren er dus ook in de voorafgaande zes jaren uitingen van onvrede onder de bevolking geweest. Bijna altijd ging het om kwesties die dicht bij het dagelijks bestaan van de mensen stonden: ze moesten in dienst maar wilden niet, of ze kwamen in botsing met belastinginspecteurs of douaniers die hun het leven zuur maakten.
Sommige protesten waren belangeloos, zoals die tegen de inlijving van wezen en armenkinderen in het leger. Het was de verontwaardiging over zoveel onrecht die de menigte daarvoor op straat bracht. Niet altijd hoeft zulk verzet als anti-Frans, laat staan als orangistisch bedoeld te zijn geweest. Niettemin moet niet worden vergeten dat Nederland enkele jaren voor de komst van generaal Pichegru nog een ware Oranje-furie had meegemaakt. Dat daar in de Frans-Bataafse tijd niets van over was gebleven, is onwaarschijnlijk.
Blijft staan dat Nederland aanvankelijk best met de Franse dominantie kon leven. Pas in de latere jaren van Napoleons heerschappij gingen de verschillende elementen van zijn beleid een grimmig totaalbeeld vormen: de vele doden op de slagvelden, de Franse opsporingsambtenaren die overgingen tot openlijke repressie, de zware schade aan de handel en de scheepvaart – vanouds de steunpilaren van de Nederlandse economie – en de armoede onder de bevolking, deden de anti-Franse emoties oplopen en de roep om terugkeer van Oranje luider klinken.