Polen en de Baltische staten zijn uit het internationale verdrag gestapt dat het gebruik van landmijnen verbiedt. Ze hopen zich daarmee beter te kunnen verdedigen, maar riskeren wel problemen in de toekomst. Na de Tweede Wereldoorlog veroorzaakten niet-opgeruimde landmijnen en boobytraps nog jarenlang slachtoffers, vaak onder kinderen. Zoals de 16-jarige Jo Corbeij uit Roermond.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De Zwitserse fotograaf Werner Bischof zag voor het postkantoor in Roermond een jongen staan. Het was koud die ochtend in november 1945, twaalf graden onder nul. Het gehavende gezicht van de jongen was blauw. Hij had een kunstoog, zo zag Bischof. In zijn dagboek schreef hij: ‘Je ziet kinderen spelen met geweren en helmen…oh, dat verschrikkelijke speelgoed (…) Bij het postkantoor, waar ik wacht, komt een jongen aan met een versnipperd gezicht, blauwpaarse brandplekken van de granaatscherven, een glazen oog en een rood masker, het zachte rode vlees een wreed contrast.’
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Tijd om deze jongen, Jo Corbeij, te fotograferen had Bischof niet. Samen met collega-fotograaf Emile Schulthess was hij op weg naar Venlo, dat net als Roermond tot het voorjaar van 1945 frontstad was geweest en ook voor een deel was verwoest. Die Schweizer Spende, een Zwitserse hulporganisatie, had de twee fotografen op pad gestuurd voor een reportage in Frankrijk, Luxemburg, België en Nederland. Hun opdracht: de verschrikkingen van de oorlog vastleggen met speciale aandacht voor het lot van (wees)kinderen. In hun auto hadden ze een donkere kamer gebouwd om ter plekke foto’s te ontwikkelen.
‘Je ziet kinderen spelen met geweren en helmen’
Het was de eerste keer dat Bischof, in Zürich opgeleid tot reclame- en modefotograaf, in het buitenland op reportage was. Toen hij in de loop van mei 1945 rijdend op een fiets door Zuid-Duitsland de verwoestingen van de oorlog zag, besloot hij fotojournalist te worden.
Honderden gewonden
De jongen met zijn gehavende gezicht bleef op het netvlies van Bischof en Schulthess staan. Op terugreis naar Zwitserland maakten ze een tussenstop in Roermond. Ze wisten Jo Corbeij te traceren. Bischof fotografeerde hem op een straathoek. Schulthess voelde enig ongemak: ‘Het was een enigszins pijnlijk moment om die jongen daar zo neer te zetten onder het oog van het hoofdschuddend publiek.’ In zijn dagboek noteerde Bischof: ‘Vreselijk bang dat dit jonge leven nog meer verloren zal gaan.’

Schulthess schreef in zijn dagboek wat de jongen was overkomen. ‘Toen het Duitse leger zich moest terugtrekken uit Roermond hebben ze duizenden booby-traps achtergelaten, in ketels, in kasten, achter deuren, achter kisten, in manden, in naaiapparatuur enz. Verschrikkelijk. De jongen had een deur geopend waaraan een booby-trap was bevestigd. Hij verloor zijn rechteroog en zijn gezicht werden verminkt door granaatsplinters. Er zijn honderden van zulke gevallen in Roermond.’
260 doden, 200 gewonden
Terwijl de Amerikanen een groot deel van Zuid-Limburg in het najaar van 1944 hadden bevrijd, waren Noord- en Midden-Limburg nog het toneel van zware gevechten tussen de Duitsers en de geallieerden. Aan de overzijde van de Maas lagen afwisselend Amerikaanse en Britse eenheden, in Roermond Duitse parachutisten. De stad werd op last van de Duitsers geëvacueerd. Nadat de Duitsers dertien inwoners en een Poolse onderduiker hadden geëxecuteerd, meldde een groot deel van de mannelijke bevolking meldde zich voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. Vrouwen, kinderen en bejaarden werden naar Friesland en Groningen geëvacueerd. Sommige inwoners verstopten zich in de kelders of betrokken een woning in het veiliger geachte oosten van de stad.
De achtergebleven inwoners kwamen op 1 maart 1945 naar buiten toen de Amerikanen de stad vanuit het zuiden bevrijdden. Het overgrote deel van de Roermondse bevolking keerde pas in de loop van het voorjaar van 1945 terug. Zij troffen een deels verwoeste stad aan. De torenspits van de kathedraal, een landmark van de stad, was door de terugtrekkende Duitsers verwoest.

De Duitsers hadden op veel plaatsen in Roermond boobytraps achtergelaten: granaten die ontploften als je bijvoorbeeld een deur of een raam van een verlaten pand opendeed. Na de bevrijding lagen er in alleen al in Noord- en Midden-Limburg een half miljoen landmijnen. In juli 1945 waren in Limburg al 260 mensen gedood door landmijnen en boobytraps en waren er 200 zwaar gewond. De Maas-en Roerbode meldde op 16 juli 1945: ‘Roermond was “booby-trapped” als geen tweede stad in deze oorlog, behalve misschien Knokke in België.’
Verontwaardigde lezers
Bischof en Schulthess keerden terug naar Zürich met meer dan 2000 foto’s, die ze hadden gemaakt in Frankrijk, België, Luxemburg en Nederland. Hoofdredacteur Arnold Kübler van het tijdschrift Du moest uit al die foto’s een goede coverfoto selecteren voor het meinummer, waarin de reportage van Bischof en Schulthess zou worden gepubliceerd. Ze hadden prachtige foto’s gemaakt van onder meer spelende kinderen in Maastricht, maar de foto van de gehavende jongen uit Roermond sprak het meest tot de verbeelding.

Kübler realiseerde zich dat hij een risico liep door die foto op de cover te zetten. De uitgever lag dwars: de foto was voor het Zwitserse publiek te confronterend. Het was in Zwitserland ook verboden oorlogsfoto’s te publiceren. Maar Kübler zette toch door. ‘Nee, het is geen prettig gezicht dat we laten zien, dierbare vrienden, op de cover van dit meinummer,’ schreef hij in zijn voorwoord. Hij wees erop dat er ontelbare verminkte kinderen in Europa waren zoals die jongen uit Roermond. Een aantal lezers reageerde verontwaardigd; ze eisten excuses van Kübler. Hij legde nog maar eens uit waarom hij voor de foto gekozen had.
Conflictgebieden
Jaarlijks maken landmijnen wereldwijd duizenden slachtoffers. Volgens de Landmine Monitor vielen er in 2023 minstens 5757 slachtoffers: 84 procent bestond uit burgers, een derde uit kinderen.
Het aantal landen dat problemen heeft met landmijnen, neemt toe. Na Syrië en Afghanistan, geldt dat nu ook voor Oekraïne. Human Rights Watch schat dat 30 procent van Oekraïne is vervuild met landmijnen. Beide partijen leggen landmijnen, maar de Russen het meest. Ze bevestigen boobytraps aan speelgoed, koelkasten en kinderboeken in huizen die ze hebben verlaten. Of op de lichamen van gedode collega’s.
Het Russische leger heeft vooral rond Charkiv en Cherson mijnen gelegd om een Oekraïens offensief te bemoeilijken, maar ook om landbouw in de toekomst te bemoeilijken. Door Russische landmijnen vielen in 2023 580 slachtoffers.
‘Speelt niet met munitie’
Toen het meinummer van Du in 1946 verscheen was Nederland een jaar bevrijd. Maar het land was feitelijk nog een oorlogsgebied. Na de bevrijding overleden gemiddeld drie mensen per dag doordat ze op een mijn waren gelopen of door een boobytrap.
Vooral de kustgebieden en het zuiden en oosten van Nederland, waar zwaar was gevochten, zoals de Peelstreek en de regio Nijmegen-Arnhem, lagen bezaaid met onontplofte bommen, munitie en mijnen. Boeren konden de akkers niet bewerken, waardoor de toch al problematische voedselvoorziening ernstig werd bedreigd. Burgers kregen het advies niet van de verharde wegen het veld in te lopen.

Het hoofd van de Luchtbeschermingsdienst in het bevrijde Nijmegen waarschuwde de bevolking al eind 1944. ‘Speelt er niet mee, raakt ze niet aan. Indien er bommen liggen, gaat er niet dichtbij. Trillingen kunnen ze doen ontploffen. Ouders moeten ervoor zorgen dat hun kinderen niet met munitie spelen.’ De Nijmeegse binnenstad lag nog vol met blindgangers na het bombardement op 22 februari 1944 door de Amerikaanse luchtmacht. Onervaren piloten wilden, nadat hun missie naar Zuid-Duitsland was afgebroken, hun bommen droppen op het spoorwegemplacement. Dat ging gruwelijk mis. Achthonderd burgers verloren het leven. In andere delen van de stad lagen nog onontplofte granaten, een overblijfsel van de operatie Market Garden.
Er lagen 1,8 miljoen mijnen verstopt in 5500 mijnenvelden
Na de bevrijding van Nederland begonnen militairen van de Binnenlandse Strijdkrachten en burgers met het ruimen van mijnen. In de loop van 1945 werden steeds meer Duitse krijgsgevangenen, NSB’ers en Nederlandse SS’ers ingeschakeld bij het gevaarlijke werk. Dat gebeurde na protesten van de bevolking tegen de inzet van burgers. Duitse krijgsgevangenen werden onder meer ingezet bij het ruimen van de mijnenvelden in de kuststrook. Naar schatting 200 Duitse militairen overleefden het niet. Ook vijftig Nederlanders kwamen om bij het ruimen van de mijnen. Er lagen 1,8 miljoen mijnen verstopt in 5500 mijnenvelden. De meeste waren door de Duitsers in kaart gebracht.
Houtsplinters in het hoofd
De hoofdredacteur van Du onderhield contact met de verminkte Jo Corbeij uit Roermond. In het meinummer van 1946 schreef hij dat ‘de jongen op de cover het nog steeds goed maakt’. Maar het ging helemaal niet goed met Jo.
Zijn moeder was overleden nadat ze was aangereden door een dronken Amerikaanse militair. Omdat zijn vader de zorg voor tien kinderen niet aankon, werden die bij familieleden ondergebracht. Jo kwam in Grubbenvorst bij Venlo terecht, waar hij werkte op een boerderij. Daar overleed hij in 1950, 21 jaar oud, alsnog aan de gevolgen van de houtsplinters, die bij de ontploffing van de boobytrap in zijn hersens waren binnengedrongen.
Meer weten:
- Werner Bischof. Leben und Werk (1990) mede door zoon Marco Bischof samengesteld overzicht van foto’s van zijn vader en een biografie.
- Roermond. Biografie van een stad en haar bewoners (2010) door Peter Nissen en Hein van der Bruggen over de frontstad en de evacuatie in 1944-1945.
- Het gezicht van een oorlog. Het verhaal van Jo Corbeij door Sjors van den Hombergh, in: Spiegel van Roermond, 2025.