Home Migranten worden nieuwe autochtonen

Migranten worden nieuwe autochtonen

  • Gepubliceerd op: 25 januari 2022
  • Laatste update 09 nov 2023
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 16 minuten leestijd
Migranten worden nieuwe autochtonen

Immigratie leidt niet tot ‘omvolking’ en evenmin tot een ‘superdiverse’ samenleving, zeggen historici Jan en Leo Lucassen. In plaats daarvan mengen immigranten zich sociaal met de al langer gevestigde bewoners en ontstaat er een nieuwe autochtone meerderheid. ‘Het proces van vermenging is onontkoombaar. Het alternatief is apartheid.’

U hebt net een nieuw boek gepubliceerd, Migratie als DNA van Amsterdam. Hoe is het tot stand gekomen?

Leo Lucassen: ‘Het was een verzoek van de gemeente Amsterdam. Die heeft vervolgens het project ook gefinancierd, maar zich niet met de inhoud bemoeid. De aanleiding was een notitie over de migratiegeschiedenis van de stad die ik al jaren geleden had opgesteld voor een bijeenkomst van de gemeente. De tekst hadden ambtenaren kennelijk bewaard, want later kwamen ze bij me met de vraag of ik er een boek van wilde maken. Toen zei ik: prima, maar dan wel samen met mijn broer Jan. Hij is meer thuis in de vroegmoderne periode, ik in de moderne. Verder hebben we collega’s – historici en sociaal geografen – gevraagd een aantal onderwerpen uit te diepen in vier zogenoemde vensters. We wilden natuurlijk zo veel mogelijk de laatste inzichten verwerken. Zo’n boek kun je alleen maar schrijven dankzij al die collega’s die met Amsterdam bezig zijn. Er zijn ontzettend veel detailstudies.’

Waarom kwam de gemeente met dat verzoek? Komt er soms een gebaar?

Leo: ‘Bij het recente boek van Pepijn Brandon, Guno Jones, Nancy Jouwe en Matthias van Rossum over het slavernijverleden van Amsterdam speelde wel de vraag of het stadsbestuur excuses zou moeten aanbieden. De gemeente wilde eerst weten waarvoor dan precies en liet daarom onderzoek doen. Maar tegen ons hebben de ambtenaren alleen maar gezegd dat ze graag een boek over migratie wilden. Ik denk dat ze het willen gebruiken om te laten zien dat migratie erbij hoort en misschien ook om polarisatie tegen te gaan. Ambtenaren worden natuurlijk aangestuurd door hun politieke bazen; de meest betrokken wethouder in dit geval is Rutger Groot Wassink van GroenLinks. Maar het boek is vooral een wetenschappelijke analyse op grond van de beschikbare kennis, bedoeld voor een breed publiek. Het is geen beleidsstuk.’

Jan: ‘Dat is onze stiel ook helemaal niet. Wij zijn wetenschappers, voor politiek hebben wij niet doorgeleerd. We zijn ook geen van beiden lid van een politieke partij.’

‘Of twee dingen onvergelijkbaar zijn kun je pas zeggen nadat je ze hebt vergeleken’

Migratiespecialisten

Jan Lucassen (1947) en Leo Lucassen (1959), geboren in het Limburgse dorp Meijel, doen beiden historisch en sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar migratie en arbeid in Nederland en wereldwijd. Jan Lucassen is emeritus hoogleraar internationale en comparatieve sociale geschiedenis aan de Vrije Universiteit. Van 1988 tot 2000 was hij onderzoeksdirecteur van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). Leo Lucassen is de huidige directeur van het IISG en hoogleraar arbeids- en migratiegeschiedenis aan de Universiteit Leiden. Hij is columnist bij RTL Nieuws en publiceert regelmatig opiniestukken in Trouw, de Volkskrant en NRC.

De twee broers schreven samen het boek Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie (2011) en Vijf eeuwen immigratie (2018). In december 2021 verscheen Migratie als DNA van Amsterdam.

Niettemin houdt u zich niet alleen met het verleden bezig. Met name Leo mengt zich regelmatig in het migratiedebat. Straalt dat af op uw wetenschappelijke werk?

Leo: ‘Dat kan. Ik krijg van mensen die een andere mening hebben vaak het verwijt een activist te zijn. Dat is vooral een manier om mij te de-legitimeren als wetenschapper. Maar ik vind dat een academicus juist de taak heeft om, als de maatschappelijke discussie erom vraagt, zich met het verleden te bemoeien.’

Jan: ‘Politiek en maatschappij zeggen al heel lang dat wetenschappers uit hun ivoren toren moeten komen, dat ze de relevantie van hun vak moeten aantonen.’

Leo: ‘Wat ik over migratie zeg en schrijf, ligt altijd in het verlengde van mijn wetenschappelijke expertise en inzichten. Maar migratie is zo’n gepolariseerd en gepolitiseerd thema dat elke bijdrage onvermijdelijk tot felle reacties leidt. Veel wetenschappers zeggen daarom: geef mijn portie maar aan Fikkie.’

Jan: ‘Ik zou het niet kunnen. Ik vind Leo heel dapper.’

Wie historische kennis toepast in hedendaagse kwesties maakt vergelijkingen. Maar zijn heden en verleden daarvoor niet te verschillend?

Jan: ‘Wij gaan ervan uit dat alle historici impliciet vergelijken. Dan kun je het maar beter expliciet doen, dat verheldert de discussie. Het idee dat sommige dingen “onvergelijkbaar” zijn, zoals dat in het dagelijks spraakgebruik heet, is onzin. Je kunt alles met elkaar vergelijken. Alleen, hoe doe je dat op een zinvolle manier die inzicht verschaft?’

Leo: ‘Of twee dingen onvergelijkbaar zijn kun je pas zeggen nadat je ze echt hebt vergeleken, dus als je de overeenkomsten en verschillen in kaart hebt gebracht. Hoe meer je inzoomt op details, hoe groter de verschillen zijn die je zult tegenkomen. Maar wij, die zijn gevormd als sociaal en economisch historici, zijn iets meer geïnteresseerd in diepere patronen en mechanismen.

Naar aanleiding van ons eerdere boek Vijf eeuwen migratie (2018) merkte Volkskrant-redacteur en historicus Hans Wansink op dat de recente immigratie van moslims iets volkomen nieuws was. De hele migratiegeschiedenis tot 1960 zou niet relevant zijn om te begrijpen wat er daarna is gebeurd. Die stelling is heel gek voor een historicus. En bovendien onhoudbaar, omdat je daarmee bewust de ogen sluit voor allerlei vergelijkbare mechanismen. Stigmatisering en buitensluiting bijvoorbeeld, maar ook integratie.

We horen ook vaak dat de immigranten in de Gouden Eeuw allemaal mensen waren met eigen initiatief, geld en netwerken. Dan worden altijd de Zuid-Nederlandse kooplieden en de hugenoten genoemd. Die zouden onvergelijkbaar zijn met de huidige immigranten, die allemaal laagopgeleid heten te zijn. Maar die vroegmoderne succesvolle immigranten vormden slechts een kwart van het totaal. De andere 75 procent was ook laagopgeleid en ging in een stad als Amsterdam op in het proletariaat. En wat onze huidige maatschappij betreft vergeten we dat de grootste groep immigranten hoogopgeleid is. Alleen noemen we die anders, namelijk “expats”.’

Welke inzichten levert vergelijken op?

Leo: ‘Neem nou de positie van Marokkanen in Nederland in de afgelopen vijftig jaar, en leg deze naast die van Asjkenazische Joden in de vroegmoderne Republiek. Dan zie je overeenkomsten in de mate en inhoud van stigmatisering. Leden van beide groepen worden gezien als de ultieme Ander, die gevaarlijk is. Ook criminaliteit speelt in beide gevallen een rol. Maar je ziet ook evidente verschillen. Joden waren tweederangsburgers, die bijvoorbeeld van verreweg de meeste gilden geen lid mochten worden. Pas vanaf de wettelijke emancipatie in 1796 konden zij langzaam gaan integreren. Marokkanen hebben het in die zin makkelijker, want de huidige instituties zijn in principe kleurenblind. Je ziet nu al dat het integratieproces bij deze groep veel sneller gaat dan bij de Joden, waar het bijna drie eeuwen duurde. Met name onderwijs is een enorme emancipatoire kracht; anders kun je niet verklaren waarom de meerderheid van de kinderen van Marokkanen binnen één generatie een grote sprong maakt.’

Jan: ‘Een belangrijke les die ik zou trekken, is dat beleid ertoe doet. Beleid kan integratie bevorderen, maar ook tegengaan. Bovendien is het nooit te laat – dat laat de casus van de Joden in Nederland zien. Als gevolg van beleid is er sprake geweest van tien, vijftien generaties van Joodse minderheidsvorming. Dan zou je denken: het wordt nooit meer wat. Maar nee, zelfs na zoveel tijd kon het proces worden omgedraaid. Ik vind dat een ongelooflijk belangrijk inzicht. We kunnen het als mensen nog zo moeilijk maken voor elkaar, maar er is altijd een weg terug.’

Leo: ‘Heel simpel gezegd moet je als overheid streven naar een zo groot mogelijke toegankelijkheid van de instituties voor alle burgers, als je wilt dat nieuwkomers hun talenten zo goed mogelijk kunnen ontplooien en inzetten voor de gemeenschap. Want wat heb je aan iemand die drop-out is op school of geen baan kan krijgen, en die denkt dat dat komt doordat hij Achmed heet, waardoor zijn enthousiasme dooft? Dat kost alleen maar geld. Ook uit welbegrepen eigenbelang is het niet erg slim om mensen buiten te sluiten.’

Een Joodse bruiloft in de Republiek. Ets door Jan Luyken, 1683.

En andere inzichten?

Jan: ‘Wat we ook laten zien in ons boek, is dat een stad met weinig immigranten niet homogeen is. In de negentiende eeuw, toen het economisch slecht ging met Amsterdam, trok de stad nog maar weinig mensen van buiten aan. Tegelijkertijd waren er meer sociale tegenstellingen dan ooit. Tussen rijk en arm, en tussen bewoners van verschillende buurten – tot en met onderlinge gevechten aan toe. Het is echt een illusie om te denken: als we maar lekker als autochtone Nederlanders onder elkaar zijn, dan is het gezellig.

Dat zovelen dat denken, komt doordat het gemakkelijk is om nationale etiketten te plakken. Het is een universeel gegeven dat mensen onderscheid maken tussen wij en zij. En behalve onvermijdelijk is het in zekere zin ook goed. Want we hebben solidariteit nodig, en we kunnen niet met iedereen solidair zijn. De vraag is alleen: wie zijn “wij” en wie zijn “zij”? Het patroon is dat na verloop van tijd “zij” die van buiten komen deel gaan uitmaken van het “wij”.’

De kinderen van immigranten worden nieuwe autochtonen?

Leo: ‘Precies. In de politiek zijn er twee veelvoorkomende, maar tegenovergestelde interpretaties van wat er op dit moment demografisch in Nederland gebeurt. Aan de uiterste rechtse kant bestaat het idee van “omvolking” en “minderheid in eigen land”. Aan de andere kant – zeg maar in de GroenLinks-hoe – leeft het idee van een fantastische “superdiversiteit”: er is geen meerderheid meer, maar de nieuwe samenleving is een waaier van verschillende identiteiten en culturen. Wij denken – en daar is die historische benadering weer zo essentieel – dat beide interpretaties niet kloppen. Want door migratie en integratie ontstaat een nieuwe meerderheid. De snelheid waarmee kinderen die in Amsterdam zijn geboren Amsterdammer worden – bijvoorbeeld qua taal – is veel groter dan menigeen bevroedt. Wat allebei de interpretaties doen, is etniciteit essentialiseren. Alsof die alle andere kenmerken volkomen overschaduwt. Dat is niet zo.’

Jan: ‘Hierin onderscheiden wij ons van nogal wat andere migratiehistorici. Je wilt niet weten hoeveel studies er zijn over – ik noem maar iets – Poolse dansgroepen in Zuid-Chicago. Allemaal vanuit het idee dat het fijn is als mensen iets behouden van de cultuur uit het herkomstland. Anders verliezen ze zogenaamd hun wortels. Dat is ook zo’n essentialistische manier van denken.’

Leo: ‘Het proces van vermenging is onontkoombaar, of je het nou leuk vindt of niet. Je kunt je er niet aan onttrekken. Het enige alternatief is apartheid, of een zelfgekozen apartheid – zoals bij de amish of heel orthodoxe Joden. Maar ook die moeten de taal van de meerderheid leren en de instituties kennen. Dat is omdat mensen sociale wezens zijn.’

Dus uit de veelheid van culturen ontstaat een nieuw mengsel, zoals in een melting pot?

Leo: ‘Zeker, zo kun je dat zeggen. Want integratie is altijd een tweezijdig proces. Daar moet je wel bij aantekenen dat de machtsverhoudingen vaak ongelijk zijn. De bestaande samenleving heeft een bepaalde stabiliteit, die wordt gegarandeerd door instituties en maatschappelijke spelregels. Daar kun je als nieuwkomer niet zo gauw iets aan veranderen. Dat gold zelfs voor de rijke Antwerpse kooplieden die in de Gouden Eeuw naar Amsterdam migreerden. Het enige echt succesvolle importartikel dat zij meebrachten was het calvinisme. En het duurde generaties voordat hun nakomelingen in het stadsbestuur werden opgenomen.’

Als het al moeilijk was voor Zuid-Nederlanders, laat staan voor Joden, om te integreren, hoe houdbaar is dan het beeld van Amsterdam als een tolerante stad?

Jan: ‘In vergelijking met het gros van de andere grote steden in Europa waren Amsterdam en Venetië – en daarnaast het Ottomaanse Rijk – tot het einde van de zeventiende eeuw het meest tolerant voor minderheden. Migranten die zich er wilden vestigen werd weinig in de weg gelegd. Andere steden eisten een “acte van cautie” die garandeerde dat een immigrant die bij de armenzorg aanklopte kon worden teruggestuurd naar de plaats van herkomst. Amsterdam vroeg daar niet om, omdat deze stad steeds nieuwe migranten nodig om haar groeiende economie draaiend te houden. Maar dat wil niet zeggen dat de Amsterdammers stonden te juichen. Tolerantie is: je verdraagt iemand die je verder niet ziet zitten.’

Leo: ‘Tolerantie en arrogantie liggen in elkaars verlengde. En arrogantie is iets wat Amsterdammers altijd enorm kunnen uitstralen, al sinds het moment dat hun stad belangrijk werd. Tegenover mensen die van buiten komen is er steeds dat superioriteitsgevoel: wees maar blij dat je mag meedoen in onze heel bijzondere stad, waar van alles mag. Ondertussen doen vooral binnenlandse migranten er goed aan hun provinciale sporen uit te wissen, tot aan het accent aan toe. Anders word je daar voortdurend op aangesproken.’

Beschouwt u mensen uit de provincie ook als immigranten?

Leo: ‘Ja, en daarin wijkt dit boek af van Vijf eeuwen migratie, waarin we alleen kijken naar buitenlandse migranten in Nederland. Wil je de ontwikkeling van een stad als Amsterdam echt goed begrijpen, dan is het raar om binnenlandse migraties weg te laten. De stad oefent een zuigkracht uit op heel Nederland. Een selectieve stroom van mensen gaat daarnaartoe om economische, maar ook culturele redenen – denk aan de homoscene.’

Jan: ‘In de huidige tijd maakt het veel uit welk paspoort je hebt, maar in het verleden bestond er geen essentieel verschil tussen binnen- en buitenlandse migranten. Mijn broer en ik komen uit een dorpje in de Limburgse Peel, en toen ik klein was ging ik weleens achter op de Solex van mijn vader de grens over. Dan maakte ik me zorgen omdat ik geen Duits kende, maar mijn vader zei: tot aan de Rijn praten we gewoon plat. Dus of je nou uit Winterswijk kwam of uit Westfalen, voor de Amsterdammer was het allemaal even exotisch. Tot ongeveer 1800 was het enige criterium: kom je van binnen of buiten de stad?’

Leo: ‘Aan de andere kant: in de beeldvorming werd wel onderscheid gemaakt tussen iemand die bijvoorbeeld van het Noord-Hollandse platteland kwam en een ander die uit Rennes kwam en Frans sprak. Er leefden allerlei vooroordelen over Fransen en Duitsers – en over Zuid-Nederlanders, die het hoog in de bol zouden hebben. Maar wat betreft rechten maakte het – behalve voor de Joden – niet veel uit waar je vandaan kwam.’

‘Mensen gingen zich zorgen maken: gaan de Duitsers hier de boel overnemen?’

Eén buitenlandse migrantengroep is er sinds de vroegmoderne tijd altijd geweest, zo blijkt uit uw boek, namelijk de Duitsers. En die werden behoorlijk gestigmatiseerd.

Leo: ‘Dat klopt, maar de stigmatisering van Duitsers ging nauwelijks ten koste van hun integratie. Tot begin negentiende eeuw werden er spottende “moffenkluchten” opgevoerd. Die gingen ten dele over seizoensmigranten, niet over permanente immigranten. Dat heeft iets positiefs: negatieve beeldvorming over een groep hoeft haar situatie niet per se onleefbaar te maken. Anti-Duitse gevoelens verhardden pas aan het einde van de achttiende eeuw, tegelijk met de komst van een meer nationalistisch discours. Daarvóór waren de Duitse personages in die kluchten alleen stom en lomp, maar wel grappig. Maar daarna werden ze steeds meer neergezet als concurrenten die de vrouwen, banen en huizen van de autochtonen kwamen inpikken.’

Jan: ‘Daar kwam in de tweede helft van de negentiende eeuw bij dat Duitsland politiek één werd en zijn territorium vergrootte. Duitsers bezaten in Nederland grote banken en handelshuizen. Vanuit Duitsland werden pogingen ondernomen om de identiteit van Duitse migranten te versterken. Zogenoemde Reiseprediger gingen naar Nederland om weer het echte, Duitse lutheranisme te verkondigen. Ook kwamen er eigen Duitse verenigingen, en in Amsterdam werd met geld uit Berlijn een Duitstalige school gesticht. Mensen gingen zich zorgen maken: gaan zij de boel hier overnemen?’

Sinds wanneer zijn mensen immigranten als een bedreiging voor hun eigen sociaal-economische positie gaan zien?

Jan: ‘Ik denk eind negentiende eeuw, met de opkomst van de vakbeweging en de intensivering van het nationalisme. Het is vergelijkbaar met de houding die de gilden in de tijd daarvoor in veel steden aannamen. Om de arbeidsvoorwaarden in jouw beroep hoog te houden sloot je een pact met het stadsbestuur en daarmee verzekerde je je bestaan. Een volslagen logische strategie. Maar dan zei je automatisch ook dat mensen van buiten er ofwel niet in kwamen, ofwel lid van de club moesten worden en zich aan de regels moesten houden. Later gingen vakbonden dezelfde strategie hanteren. Zo keerden ze zich begin twintigste eeuw tegen de immigratie van Chinese stokers op de grote vaart. Het was wel een probleem voor de arbeidersbeweging dat ze tegelijkertijd voor internationale solidariteit moest zijn, omdat jij er zelf last van kreeg als elders de bestaansvoorwaarden omlaaggingen.’

Leo: ‘De slogan “eigen volk eerst”, die we associëren met het extreem-rechtse Vlaams Blok, kwam ik voor het eerst tegen in de archieven van vakbonden, vlak na de Eerste Wereldoorlog. Het was een vakbondskreet. En tot op zekere hoogte is het dat gebleven. Dat zag je bij de discussie over open grenzen voor Oost-Europeanen. Welke linkse partij was vóór een vergunningenstelsel? De Socialistische Partij.’

Jan: ‘Als iemand uit een lagelonenland hier voor de helft van de prijs wil komen werken, is er een werkgever die dat mogelijk maakt. Maar daar heeft men weinig oog voor. Het wordt doodnormaal gevonden dat werkgevers hun kostprijs op die manier verlagen. We kunnen heel gemakkelijk – en terecht ook – arbeidersbewegingen van xenofobie beschuldigen. Maar wat is voor hen het alternatief?’

Gastarbeiders wonen aanvankelijk in overvolle pensions. Pas later komen hun vrouwen en kinderen ook naar Nederland.

Ondermijnt immigratie de moderne verzorgingsstaat?

Leo: ‘Alleen als je ervan uitgaat dat migranten hier gaan zitten duimendraaien. Maar in de praktijk is dat niet zo. De meesten willen niets liever dan zo snel mogelijk aan de slag gaan. Gastarbeiders uit de jaren zestig en zeventig hebben sterk van de sociale voorzieningen geprofiteerd. Op een gegeven moment heeft de politiek gezegd: we willen niet langer dat mensen die hier maar een paar jaar hebben gewerkt volledige rechten krijgen. Het systeem is begin jaren negentig enigszins “migratieproof” gemaakt. Migranten krijgen nu trapsgewijs toegang tot de voorzieningen: hoe langer je blijft en premies betaalt, des te meer word je deelnemer aan de collectieve regelingen.

Bovendien, de taart die we met z’n allen te verdelen hebben wordt ook groter dankzij immigratie. Die levert economische activiteit op, ook in het geval van asielzoekers. Zelfs in de periode dat zij nog niet op de arbeidsmarkt actief zijn, moet er worden geïnvesteerd in opvang: er moeten gebouwen komen, die mensen moeten eten enzovoort. Dat heeft een stimulerend effect, zeker voor lokale economieën.’

Is immigratie per saldo economisch gunstig?

Leo: ‘Migratie en economische groei zijn communicerende vaten. Waarom willen zoveel asielzoekers uit Afghanistan en Irak het liefst naar Duitsland? Om te beginnen omdat ze er veilig zijn, maar evenzeer omdat ze weten dat de economie daar bloeit en er enorm veel vraag naar arbeid is. Dat beseffen ze in Duitsland natuurlijk ook. Reken maar dat de grenzen veel dichter waren geweest als er geen werk was dat moest worden gedaan. Dus een bloeiende economie trekt migranten aan, en migranten dragen er op hun beurt aan bij dat de economie vitaal blijft. Dat zie je heel sterk in een lokale casus als Amsterdam. Zonder migratie zou die stad zijn doodgegaan.’

Het deel van de Amsterdamse bevolking dat in het buitenland is geboren is nu weer bijna net zo groot als in de Gouden Eeuw, namelijk 33 procent tegenover 40 procent. Is er een maximum aan het aantal immigranten dat een samenleving kan absorberen?

Leo: ‘Planologisch en economisch zitten er zeker grenzen aan. Als er de komende tien jaar elk jaar een miljoen mensen naar Nederland zouden komen, is dat niet te absorberen. Maar ik ken niet één voorbeeld uit de geschiedenis waarbij het zich heeft voorgedaan dat de migratie zo groot was dat een samenleving daardoor ten onder ging.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 2 - 2022