Home Dossiers Nederlandse politiek De bekering van Henri Marchant

De bekering van Henri Marchant

  • Gepubliceerd op: 3 november 2022
  • Laatste update 20 mrt 2023
  • Auteur:
    Koen Vossen
  • 9 minuten leestijd
De bekering van Henri Marchant
Cover van
Dossier Nederlandse politiek Bekijk dossier

De links-liberale Henri Marchant wist als politicus veel te bereiken. Toch miste hij iets: zijn sobere, rationele levenshouding was hem niet meer genoeg. Daarom nam hij een besluit dat grote consternatie veroorzaakte.

In het voorjaar van 1935 beleefde Nederland zware tijden. De economische crisis had een nieuw dieptepunt bereikt: ongeveer 20 procent van de bevolking was werkloos. De confessioneel-liberale coalitie onder leiding van Hendrik Colijn hield halsstarrig vast aan de Gouden Standaard, waardoor de Nederlandse export dramatisch daalde. Zowel in de arbeidersbuurten als op het platteland groeide de onrust. Die vertaalde zich onder meer in de groeiende populariteit van extreem-linkse en extreem-rechtse partijen. Zo won de Nationaal-Socialistische Beweging van Anton Mussert bij de Provinciale Statenverkiezingen op 17 april 1935 bijna 8 procent van de stemmen, terwijl de Communistische Partij Holland en de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij gezamenlijk 5 procent kregen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Politiek Den Haag was nog maar net bekomen van die destijds als sensationeel ervaren verkiezingsuitslag toen zich een volgende schok aandiende. Op 10 mei 1935 maakte Henri Marchant, de links-liberale minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, bekend dat hij zou aftreden. De mededeling van Marchant sloeg in als een bom. Dagenlang raakten kranten niet uitgeschreven over de achtergrond van ‘het geval-Marchant’. De minister trad namelijk niet af vanwege politiek falen, maar omdat hij zich enkele maanden daarvoor had bekeerd tot het katholieke geloof.

Verkiezingsposter van de VDB met het ‘Schip van staat’, dat de partij door de woelige baren leidt.

Briljant parlementariër

Tegenwoordig is het nauwelijks voorstelbaar dat een dergelijke stap zulke grote politieke consequenties had: iemands geloof is toch een privézaak, die verder niemand wat aangaat? Maar in 1935 lag dat anders. Wie zich als katholiek liet dopen, trad toe tot de hiërarchische rooms-katholieke kerk en onderwierp zich daarmee aan het ‘onfeilbare leergezag’ van de paus. In de Nederlandse context gold de bekering tot het katholicisme in de praktijk bovendien als een oversteek naar de katholieke zuil, met de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) als de partijpolitieke arm.

Hoewel Marchant zijn bekering zelf als privékwestie beschouwde, meende ook zijn partij, de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) dat de bekeerling daarom niet langer geschikt was om als minister van Onderwijs op te treden. Niet alleen was het precaire evenwicht in de coalitie tussen protestanten, liberalen en katholieken verstoord geraakt, ook was de vraag of Marchant als katholiek nog wel de juiste figuur was om de belangen van het openbaar onderwijs te verdedigen – iets waar de VDB traditioneel sterk aan hechtte.

De hoge werkloosheid drijft velen tot wanhoop. Deventer, 1935.

Wat de schok nog groter maakte, was de status van Henri Marchant. Hoewel hij nu wat vergeten is, gold Marchant als een van de grootste politici van zijn tijd. Hij stond aan de basis van enkele hervormingen waarvan we nog steeds de vruchten plukken. Zo diende hij als fractieleider van de VDB in 1918 het initiatiefwetsvoorstel in dat de invoering van het actief vrouwenkiesrecht regelde. Als minister van Onderwijs voerde hij in 1934 een ingrijpende spellingshervorming door: veel dubbele klinkers verdwenen (als in: zoo), de -sch aan het einde werd meestal geschrapt (als in: mensch) en de naamvalregels werden versimpeld. Ook nam Marchant het initiatief tot de opening van het Kröller-Müller Museum en het daaraan verbonden Nationale Park de Hoge Veluwe.

Deftig, redelijk en rechtstatelijk

Voor de Tweede Wereldoorlog was de Vrijzinnig-Democratische Bond een stabiele factor in het Nederlandse politieke landschap. De in 1901 opgerichte partij kon voor de invoering van het algemeen kiesrecht in 1917 rekenen op tussen de 8 en 11 zetels en haalde daarna tussen de 5 en 7 zetels. De achterban bestond uit vrijzinnig-protestantse, doopsgezinde en seculiere intellectuelen, hoge ambtenaren, middenstanders en boeren. Rechtstatelijkheid en redelijkheid waren de hoekstenen van deze kleine, wat deftige partij, waartoe wetenschappers, intellectuelen en kunstenaars als Johan Huizinga, H.A. Lorentz en Aletta Jacobs zich aangetrokken voelden. De partij ging in 1946 op in de PvdA, met uitzondering van een door Pieter Oud geleide groep, die de VVD zou oprichten.

Maar Marchant gold vooral als een briljant parlementariër die sinds zijn entree op het Binnenhof in 1900 tal van ministers het vuur na aan de schenen had gelegd. In het debat was hij soms vilein, badinerend en sarcastisch, soms erudiet, geestig en constructief, maar altijd alert, scherp en tot in de puntjes voorbereid. In redevoeringen en artikelen ontvouwde hij bovendien een duidelijke eigen visie, die hij ‘het systeemloze model’ noemde. In plaats van zich te laten leiden door dogma’s en blauwdrukken diende het landsbestuur naar bevind van zaken te regeren, uiteraard wel binnen de kaders van de democratie en rechtsstaat. Het is een gedachte die we later terugvinden in het democratisch pragmatisme van D66.

Geen vrienden

In de herfst van 1925 leek Marchants finest hour te slaan. Allereerst bracht le tigre néerlandais, zoals zijn bijnaam luidde, met een meesterlijk staaltje politiek-strategisch inzicht het kabinet-Colijn I ten val in de zogeheten Nacht van Kersten (zie kader onderaan de pagina). Vervolgens kreeg hij de opdracht om als informateur de door hem zo gewenste democratische coalitie te smeden, waarin behalve de VDB ook de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en de RKSP zouden plaatsnemen. Het mocht niet zo zijn. Een kabinet-Marchant I stuitte uiteindelijk op een veto van RKSP-leider Willem Nolens, die de tijd nog niet rijp achtte voor een samenwerking met de sociaal-democraten.

Het ontbrak Henri Marchant aan de gunfactor

Uiteindelijk was niemand op het Binnenhof daar rouwig om. Het ontbrak Marchant aan de gunfactor, zoals dat tegenwoordig heet. De vrijzinnig democratische voorman gold er niet alleen als briljant en scherp, maar ook als zeer dominant, weinig flexibel en niet erg sociaal. Vrienden had Marchant nauwelijks, niet op het Binnenhof, maar eigenlijk ook niet daarbuiten. Van zijn privéleven was weinig meer bekend dan dat hij oorspronkelijk uit Deventer kwam, sinds mensenheugenis met zijn vrouw in een eenvoudig herenhuis in Scheveningen woonde en geen kinderen had.

Wat deze ascetische, magere man met zijn uitgestreken gezicht en stiff upper lip werkelijk bewoog, wist niemand. Binnen de VDB leunde hij sterk op zijn leerling Pieter Oud, die in het kabinet-Colijn minister van Financiën werd. Voor het overige had hij door zijn nogal autoritaire stijl van leidinggeven vooral veel vijanden in de partij gemaakt. Maar nadat hij in 1922 drie eigenzinnige VDB-Kamerleden zonder pardon uit de fractie had gezet, durfde nauwelijks nog iemand enig weerwerk te bieden.

De Nacht van Kersten

Naamgever van deze beroemde nacht in de parlementaire geschiedenis was Gerrit Hendrik Kersten, oprichter en leider van de Staatkundig Gereformeerde Partij. Op 10 november 1925 om halfeen ’s nachts diende Kersten een motie in om het Nederlandse gezantschap bij het Vaticaan op te heffen. Hij zag het gezantschap als ‘een krenking van het calvinistische karakter van de Nederlandse natie’. Het kwam die nacht niet meer tot een stemming, omdat er te weinig parlementariërs in het gebouw waren. Maar Marchant bedacht dat deze motie een mogelijkheid was om de pas aangetreden coalitie van Colijn ten val te brengen. De RKSP-voorman Nolens had immers gedreigd zijn steun aan de coalitie in te trekken als de motie zou worden aangenomen. Dat dreigement was vooral gericht aan de protestantse coalitiepartners, die ook enkele antipapisten in de gelederen hadden. Hoewel zelf geen tegenstander van het gezantschap realiseerde Marchant zich dat de motie door steun van zijn partij en mogelijke protestantse dissidenten best eens een meerderheid zou kunnen krijgen. De dag erop geschiedde dit inderdaad, waarop het kabinet-Colijn I al na 102 dagen ten val kwam.

Dat de Vrijzinnig-Democratische Bond, die tolerantie en de scheiding tussen politiek en geloof normaal hoog in het vaandel droeg, Marchant in 1935 zo snel liet vallen, was in die zin óók een afrekening met een dominante, impopulaire voorman. Wat de partij Marchant misschien nog het meest nadroeg was dat hij zijn bekering betrekkelijk lang geheim had gehouden en geruchten hieromtrent een tijdlang ontkende. Die geruchten ontstonden nadat Marchant in de herfst van 1934 in publieke toespraken enkele opmerkelijke uitspraken had gedaan over het belang van ‘goddelijke inspiratie’ en hoe alle wetenschap uiteindelijk ondergeschikt is aan de godsdienst. Daarnaast was Marchant voornemens om openbare scholen op het platteland samen te voegen – een bezuinigingsmaatregel waarbij het bijzonder onderwijs grotendeels buiten schot bleef. Wat was er aan de hand met de grote leider?

‘Hij eruit of ik eruit,’ stelde Oud resoluut.

Na veel aandringen kwam op 4 mei 1935 het hoge woord eruit. Tijdens een kabinetsvergadering las Marchant een schriftelijke verklaring voor die hij ook aan het hoofdbestuur van de VDB had gestuurd. Zijn collega-minister en vertrouweling Oud trok bij die gelegenheid wit weg; ook hij was tot dan toe onwetend over de bekering van zijn leermeester. Minister-president Colijn besloot direct de vergadering te schorsen om nader overleg mogelijk te maken. In de daaropvolgende dagen zou vooral een diep beledigde Oud aandringen op het ontslag van zijn partijgenoot. ‘Hij eruit of ik eruit,’ stelde hij resoluut. Daarmee was het lot van Marchant bezegeld. Hij mocht de gang maken naar koningin Wilhelmina, die weinig op had met katholieken en nog minder met bekeerlingen. ‘U kunt gaan,’ zo zei de koningin tamelijk bits en gevoelloos, waarop Marchant gevat antwoordde: ‘Liever Turks dan paaps, nietwaar?’ ‘Inderdaad,’ sprak de koningin. Daar moest de man die ook koningin Wilhelmina het stemrecht had geschonken het mee doen.

Steeds rechtser

De vraag die bleef openstaan was: waarom had de eerder zo rationalistische vrijzinnig democraat zich schijnbaar zo plotseling bekeerd? En waarom had hij zijn bekering betrekkelijk lang geheimgehouden? Marchant gaf uitgebreid antwoord op die vragen in de brochure Tot verweer, die eind mei 1935 reeds verscheen, en een jaar later in het boek Hoe kwam ik ertoe. Daarin legde hij uit dat hij steeds minder houvast vond in het tamelijk sobere en rationele vrijzinnig-protestantisme van zijn jeugd en daarentegen steeds meer gefascineerd was geraakt door het meer mystieke en kunstzinnige katholicisme. Tegelijk was hij door de opmars van het communisme en het nationaal-socialisme steeds somberder geworden over de toekomst van de westerse beschaving. Was het vaste fundament van de katholieke kerk niet veel beter in staat om deze vloedgolf te keren dan het cerebrale liberalisme? De contacten die hij als minister van Onderwijs had gehad met enkele katholieke intellectuelen trokken hem uiteindelijk over de streep. Dat hij zijn bekering op 21 december 1934 enige tijd had stilgehouden had volgens hem goede politieke redenen: hij wilde het kabinet in deze zware tijd niet verder belasten met iets dat hij zelf uiteindelijk louter als een privékwestie beschouwde.

Henri Marchant (midden) tijdens een studieweek in abdij Rolduc enkele maanden na zijn aftreden in 1935.

Ook na zijn ontslag als minister bleef de inmiddels 65 jaar oude Marchant actief als publicist en commentator. Koortsachtig probeerde hij zijn nieuw verworven geloof te verenigen met zijn oude vrijzinnig-democratische denkbeelden. Hoezeer hij daarbij op twee gedachten hinkte bleek wel uit zijn analyse van het om zich heen grijpende nationaal-socialisme. Enerzijds publiceerde hij met het boek Een staatkundige epidemie een bijna ongeëvenaard felle aanklacht tegen de NSB. Anderzijds verdedigde hij – net als de meeste katholieken – generaal Francisco Franco, die met hulp van het Derde Rijk tegen de gekozen linkse regering in Spanje streed. Een volk zonder geloof was er volgens Marchant uiteindelijk slechter aan toe dan een volk met geloof en zonder democratie.

Met het klimmen der jaren kwam hij zelfs binnen de katholieke zuil in steeds rechtser vaarwater terecht. De man die zich in de jaren twintig hard maakte voor samenwerking van vrijzinnig-democraten, katholieken en sociaal-democraten ageerde na de oorlog zelfs tegen een coalitie van de Katholieke Volkspartij met de Partij van de Arbeid, de fusiepartij waarin zowel VDB als SDAP was opgegaan.

Maar zijn woorden hadden nauwelijks nog enige impact. In 1953 overleed zijn vrouw, gedurende zijn leven min of meer zijn enige metgezel. Geheel vereenzaamd blies de Nederlandse tijger in 1956 zijn laatste adem uit. Slechts enkele gemeentes hebben sindsdien een straat of plein vernoemd naar de man die Nederland het vrouwenkiesrecht, de moderne spelling én het Kröller-Müller Museum schonk.

Meer weten:

Hendrik Pieter Marchant (1869-1956). Le tigre néerlandais door C.A. Groenewold is een wat stroeve biografie.

Om de democratie (2008) door Meine Henk Klijnsma behandelt de geschiedenis van de Vrijzinnig-Democratische Bond.

‘Daar is nog poëzie, nog kleur, nog warmte’ (2007) door Paul Luykx behandelt katholieke bekeerlingen, onder wie Henri Marchant.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 11 - 2022