Home Dossiers Religiegeschiedenis Ketterse monniken

Ketterse monniken

  • Gepubliceerd op: 20 december 2022
  • Laatste update 08 apr 2024
  • Auteur:
    Thomas von der Dunk
  • 11 minuten leestijd
Ketterse monniken
Jezus met zijn apostelen
Dossier Religiegeschiedenis Bekijk dossier

Augustijner monniken gingen in de Nederlanden soms over tot het lutherse geloof. Dat gold als onacceptabele ketterij. De Inquisitie gaf hun daarom twee opties: openbare herroeping of de brandstapel.

Op 1 juli 1523 werden in Brussel twee augustijner monniken uit Antwerpen door de bisschop van Kamerijk voor het altaar ontwijd. Het waren Hendrik Voes en Johannes van Essen, die ook na lange ondervraging in hun lutherse ketterij waren blijven volharden. Vooral de eerste straalde grote standvastigheid uit, bereid om voor zijn overtuiging te sterven, verzonken in contemplatie en gebed. Daarna liepen ze, door vier biechtvaders begeleid, opgetogen naar de Grote Markt, waar ten overstaan van een samengestroomd publiek de brandstapel op hen wachtte. Terwijl ze tot op het hemd werden uitgekleed en aan de paal werden vastgebonden, zeiden ze dat dit de dag was waarnaar ze zo lang uitgekeken hadden.

Op de brandstapel zongen ze het Te Deum

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De biechtvaders probeerden hen nog tot het katholieke geloof te bekeren, waarop beiden spraken: ‘Wij geloven in God en in een christelijke kerk, maar niet in de uwe.’ Dat duurde een halfuur, waarin ze verzekerden dat ze in naam van Christus en als goede christenen wilden sterven, voor de waarheid van het Evangelie. Waarop de vier begeleiders riposteerden dat ze voor de duivel gingen sterven. Nadat de brandstapel ontstoken was, breidden de vlammen – bedoeld of onbedoeld – zich slechts geleidelijk uit. Gedurende het langzame roosteren zongen de monniken elkaar het Te Deum toe. Vier uur duurde hun doodsstrijd, alvorens ze door het vuur verzwolgen werden. De Reformatie had hiermee haar allereerste martelaars.

Zicht op Antwerpen, circa 1530.

De monniken kwamen uit een Antwerps klooster, dat tien jaar eerder was gesticht en permanent voor onrust zorgde. Het bestond slechts uit een handvol monniken, maar die haalden de hoogste wereldlijke en kerkelijke autoriteiten in Brussel het bloed onder de nagels vandaan. Het klooster was gesticht tijdens een halfgeheime overval, waarbij op een door twee burgers geschonken grondstuk snel een kapel werd gebouwd, die op een vroege ochtend eigenmachtig werd ingewijd. Daarmee trotseerden de augustijnen het machtige Onze-Lieve-Vrouwe-kapittel, dat net bezig was zijn in 1352 begonnen prestigieuze laatgotische megakerk met een hoge toren te voltooien. Het kapittel moest door concurrentie van de al snel populaire augustijnen financiële schade vrezen: verlies aan kerkgangers, biechtelingen en collectegelden, waaruit die bouw werd betaald.

Het kapittel protesteerde dan ook luidkeels bij de deken van het kapittel van Sint-Pieter in Leuven, de hoogleraar Adriaan Boeyens. Hij gelastte de onmiddellijke sluiting en sloop van de kapel en de afdracht van alle collectegelden aan het kapittel. De augustijnen, gesteund door het stadsbestuur, maakten geen haast en lieten Adriaans daaropvolgende dreiging van excommunicatie van zich af glijden. Na enig procederen wisten ze zich te verzekeren van steun van de wereldlijke overheid, waarbij zich vervolgens ook de kerkelijke overheid mokkend neerleggen moest.

De Antwerpse augustijnen konden zich al spoedig verheugen in de gulle gaven van de burgerij en de gunst van het stadsbestuur, vooral omdat zij zich in hun preken tegen de hebzucht van de kerkelijke hiërarchie met haar beruchte aflaatpraktijken keerden.

Grote toeloop

Dat de augustijnen daarin vooropliepen, was geen toeval: Maarten Luther was een van hen. Veel leden van deze vanouds zeer intellectueel gestelde kloosterorde stonden veel kritischer tegenover de gegroeide wanpraktijken én de officiële doctrines van de kerk dan die andere grote geleerde kloosterorde, die der dominicanen, die juist met de Inquisitie was belast en dus als sterke hand van het kerkelijke gezag fungeerde.

De Saksische Congregatie

Binnen de augustijner orde nam vooral de zogeheten Saksische Congregatie bij Maarten Luthers hervormingsstreven het voortouw. Als theologisch brandpunt functioneerde de door de Saksische keurvorst Frederik de Wijze in 1502 gestichte universiteit van Wittenberg, waaraan ook Luther spoedig verbonden was. Binnen een decennium telde die al meer dan duizend studenten. De eerste prior in Antwerpen, Johan van Mechelen, was een van hen geweest.

Al in april 1518 circuleerden Luthers geschriften in de Scheldestad, en tot de enthousiaste verspreiders in deze eerste jaren behoorde ook stadssecretaris Cornelius Grapheus. De kleine kapel van het gloednieuwe augustijner klooster werd al snel door een volwaardig kerkgebouw vervangen, en de toeloop aan Antwerpenaren was zo groot dat de kerk binnen enkele jaren met een extra galerij moest worden uitgebreid. Weldra stond de stad als het ‘Wittenberg der Nederlanden’ bekend.

De grote weerklank die Luther in vrijwel de hele Lage Landen – alleen het Franstalige gedeelte uitgezonderd – vond, valt niet los te zien van het sterk verstedelijkte karakter en de daarmee samenhangende hoge alfabetiseringsgraad. Het christelijke humanisme, dat ook een kritische inslag jegens eeuwigdurende kerkelijke waarheidspretenties bezat, had er zijn wortels. Voor Antwerpen kwam daar nog bij dat de stad na Parijs de meeste boekdrukkers en boekhandelaren telde.

Omdat de luthers getinte kritiek zo steeds luider werd, moesten de hogere wereldlijke en kerkelijke autoriteiten wel in actie komen. Met een hele reeks maatregelen poogden zij de protesten in de kiem te smoren. Op 7 november 1519 veroordeelde de Leuvense universiteit – dankzij de vele dominicanen onder de hoogleraren een belangrijke steunpilaar van het gezag – met instemming van hoogleraar Boeyens een aantal lutherse geschriften als ketters, zodat die verbrand dienden te worden. Al een paar maanden eerder was in de pauselijke bul Exsurge Domine ook het lezen ervan verboden; nuntius Hieronymus Aleander reisde speciaal naar de Nederlanden af om op stipte naleving toe te zien.

Na 30 dagen bedenktijd werden ketters overgeleverd aan de beu

De doodstraf

Met het Edict van Worms van Karel V volgde op 26 mei 1521 ook een absoluut keizerlijk verbod, in de jaren daarop door talloze nieuwe keizerlijke decreten ondersteund, omdat de lagere overheden zich in de praktijk meestal slecht aan de vorige bleken te houden. Hun reactie was op papier weliswaar vaak streng, maar handelssteden knepen toch liever een oogje dicht. Zeker Antwerpen, dat intensieve handelscontacten met Duitse rijkssteden onderhield, waar het lutheranisme snel vrijelijk ingang kon vinden omdat het keizerlijk gezag er veel zwakker was, en wier kooplieden men dus niet te veel voor de voeten wilde lopen.

Dat vormde een kernprobleem voor Karel V: in de eigen Nederlandse Erflanden was zijn macht veel groter dan in het overgrote deel van het Heilige Roomse Rijk, waar hij niet de directe erfelijke landsheer was, maar slechts een ver weg zetelende superieur in naam. Dat dwong de keizer in zijn reactie op de lutherse ketterij tot een tweeslachtigheid die zijn geloofwaardigheid niet ten goede kwam. Hij trad hard op waar het kon, zoals in zijn ‘eigen’ Nederlanden; maar moest meegaander zijn waar dat niet kon, zoals in het geval van door protestantse rijksvorsten geregeerde Duitse territoria: daar kwam hij er met al zijn decreten niet tussen. Tegenover het afgedwongen compromis van de Confessievrede van Augsburg van 1555 voor het Rijk kwam zo uiteindelijk het Bloedplakkaat van 1550 voor de Nederlanden te staan, dat op elke ketterse neiging de doodstraf stelde.

Een heraut van Karel V leest de bevolking van Antwerpen het keizerlijk verbod op de lutherse leer voor. Schilderij door Jan August Hendrik baron Leys, circa 1861.

In de Nederlanden had Karel bovendien in een zeer vroeg stadium de kettervervolging aan de kerkelijke rechtbank onttrokken door in 1522 een eigen inquisitietribunaal op te richten. De steden werkten daaraan niet erg mee. In Antwerpen bleef het bij een paar openbare boekverbrandingen van Luthers werk, zoals op 13 juli 1521 in het bijzijn van Karel V van liefst 400 exemplaren, waarvan er 300 bij boekhandelaren in beslag genomen waren. Tijdens een tweede verbranding op 6 mei 1522 herriep stadssecretaris Grapheus zijn lutherse opvattingen in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in het bijzijn van de inquisiteurs. Hij had een voorwoord bij een luthers werkje geschreven, waarvan hij naderhand beweerde het niet eens gelezen te hebben.

Met een openbare herroeping kon iemand erger voorkomen. Ook voor de keizer en zijn Inquisitie was dat de geprefereerde lijn: pas als alle pogingen om de ziel van een dolende te redden mislukten, kwam de brandstapel in beeld. Op ketters werden dan ook eerst theologen afgestuurd om hen naar de Moederkerk terug te voeren. Pas als ze ook na dertig dagen bedenktijd volhardden, werden obstinate ketters overgeleverd aan de beul.

De inquisiteurs hadden in Antwerpen een taaie aan het klooster van de augustijnen. Over de prior Jacob Proost, in 1519 aangetreden, schreef Erasmus lovend aan Luther: ‘Hij is bijna de enige die Christus predikt. De anderen prediken slechts menselijke verzinsels en hun eigen profijt.’ Nuntius Aleander toonde zich minder gecharmeerd: de prior behoorde ‘tot het geslacht van duivels, dat stokslagen nodig heeft’.

Proost werd daarom voor verhoor naar Brussel gelokt en daar gevangengezet, om vervolgens onder zware druk en uit angst voor de brandstapel op 9 februari 1522 in de Sint-Gudulekerk, in het bijzijn van Aleander en tal van andere prelaten, ten overstaan van een grote menigte Luthers stellingen af te zweren. Hij werd verbannen naar Ieper en hield zich daar even stil, maar kon het preken toch niet laten. Op 19 mei werd hij daarom opnieuw gevangengenomen, maar hij wist met hulp van een franciscaanse monnik te ontsnappen en naar Duitsland te vluchten, waar hij later nog met een familielid van Luthers vrouw zou trouwen en Luthers dochter ten doop zou houden.

Inquisitie in Nederland

De Inquisitie was in de Nederlanden geen kerkelijke, maar een wereldlijke zaak. Het tribunaal stond onder leiding van Frans van der Hulst, lid van de Raad van Brabant, waarbij Leuvense hoogleraren theologische hand- en spandiensten verleenden. Dat viel niet los te zien van Karels algehele centralisatiepolitiek, van zijn poging om van de personele unie van overerfde gewesten een staatkundige eenheid te maken, wat tevens een gevecht met de tot dan toe sterk onafhankelijke geestelijk autoriteiten betekende. Dat de keus voor het ambt van inquisiteur-generaal op de leek Van der Hulst viel, was geen toeval: als capabel jurist had hij al twintig jaar ervaring met die competentiestrijd.

Aangeklaagd

Mocht Aleander gemeend hebben dat nu de gevaarlijkste brandhaard in Antwerpen was gedoofd, dan had hij buiten de augustijnen gerekend. Proosts opvolger Hendrik van Zutphen, ook een oud-student uit Wittenberg, was geen haar beter. Al als prior in Dordrecht was hij ter plaatse in botsing gekomen met een dominicaanse opponent, die daarbij zozeer tegen Van Zutphen tekeer was gegaan dat hijzélf bijkans in een volksoproer gestenigd was. Vier augustijnen werden daarop door het Dordtse stadsbestuur verbannen – om vervolgens gewoon naar Antwerpen te vertrekken. En Van Zutphen, als prior ontslagen, dook na een nieuw studieverblijf in Wittenberg in juni 1522 als de nieuwe prior van die Antwerpse vestiging op.

Toen hij een paar maanden later op de jaarlijkse feestdag van de abdij Sint-Michiels op een strategische straathoek pal tegenover de kloosterpoort de nieuwe lutherse doctrines begon te preken, werd hij prompt door de dominicanen bij de Inquisitie aangeklaagd. Door hem bij een zogenaamd zieke in de Munt te ontbieden, kon de prior in de val worden gelokt en geboeid in de abdij opgesloten worden, teneinde de volgende dag naar Brussel te worden overgebracht. Maar een volksmenigte, onder wie ‘300 quade Wijffs’, met zwaarden en touwen bewapend, wist na zonsondergang de deuren open te breken en de gevangene in een triomftocht naar zijn eigen klooster terug te brengen. Daar hield hij zich nog drie dagen schuil, om uiteindelijk naar Wittenberg te vluchten.

Vlak voor de poort van Wittenberg steekt Maarten Luther de pauselijke bul en boeken over kerkelijk recht in brand. Houtsnede door Ludwig Rabus, 1557.

De landelijke overheid was het nu zat. Op 6 oktober werd het klooster op last van de landvoogdes Margaretha gesloten; de dag daarop werd het sacrament in een plechtige processie – waaraan Margaretha zelf deelnam – naar de O.L.V.-kerk overgebracht. De inboedel van het klooster werd geveild, de klok weggenomen, alle deuren en vensters werden dichtgemetseld, niemand mocht het terrein nog betreden.

Op 16 januari volgde de algehele afbraak, met de zegen van de oude tegenstander Adriaan Boeyens, die het intussen tot paus Adrianus VI had gebracht. Alleen het halfvoltooide bedehuis bleef gespaard. Het werd in een gewone parochiekerk veranderd, die als Sint-Andries nog steeds bestaat.

De zestien monniken waren op 6 oktober al naar Vilvoorde weggevoerd. Dertien van hen besloten hun dwalingen openlijk te herroepen, uiteraard in de kerk van het andermaal triomferende O.L.V.-kapittel. Drie volhardden in hun ketterij en belandden zo in Brussel voor nadere examinatie. Twee kwamen op de brandstapel terecht. De derde obstinate monnik werd op water en brood in de Steenpoort opgesloten. Hij overleed er een paar jaar later en werd onder de galg begraven.

De pauselijke nuntius Aleander had een jaar eerder nog verklaard dat de lutherse dwaling al op zijn laatste benen liep en met even doorbijten met wortel en tak zou kunnen worden uitgeroeid. Zijn inschatting bleek de dwaling van de eeuw.

Meer weten

De Republiek 1477-1806 (1996) door Jonathan Israel behandelt de vroege Reformatie in de Nederlanden.

Hendrik van Zutphen (1489-1525). Prior, reformator, martelaar (2004) door H.A. van Duinen is een beknopte biografie.

‘De Antwerpse augustijnen en de lutherse Reformatie, 1513-1523’ door J.E. Vercruysse, in: Trajecta, XVI (2007).

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 1 - 2023