Home Dossiers Tachtigjarige Oorlog Katholieke ballingen in de Tachtigjarige Oorlog

Katholieke ballingen in de Tachtigjarige Oorlog

  • Gepubliceerd op: 24 maart 2015
  • Laatste update 27 mrt 2024
  • Auteur:
    Geert Janssen
  • 12 minuten leestijd
Katholieke ballingen ontvluchtten de Nederlanden
Cover van
Dossier Tachtigjarige Oorlog Bekijk dossier

In de zestiende eeuw ontvluchtten duizenden katholieke ballingen de Nederlanden vanwege het oprukkende protestantisme. Ze verbleven in buitenlandse asielcentra, waar ze ontheemd en ongelukkig radicaliseerden.

Het Duitse stadje Kalkar, gelegen aan de Rijn vlak over de Nederlandse grens, is tegenwoordig vooral bekend als locatie van een voormalige kerncentrale. Onder de opbeurende naam Wunderland Kalkar is het complex inmiddels omgebouwd tot een attractiepark voor families. Toch beschikt Kalkar over meer – enigszins verborgen – erfgoed. Vlak bij het centrale marktplein staat de fraaie Sankt-Nicolaikirche, befaamd vanwege het spectaculaire laatmiddeleeuwse interieur.

Meer lezen over de Tachtigjarige Oorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Wie daar goed rondkijkt, zal opmerken dat een deel van de tentoongestelde kerkschatten onmogelijk voor de parochie van een provinciaals Duits stadje bedoeld kan zijn. De opschriften, emblemen en materialen zijn namelijk onmiskenbaar Amsterdams. Zo vinden we in een van de zijnissen een triptiek met daarop afgebeeld burgemeester Sybrant Occo en zijn vrouw Liesbeth Brouwer. Even verderop hangt een memorietafel van de eveneens Amsterdamse familie Bam. Het pronkstuk is ongetwijfeld de grote zilveren monstrans die gesierd wordt met het wapen van de Amstelstad.

Katholieke diaspora

Kalkars opvallende kerkschatten zijn de schaarse overblijfselen van een inmiddels vergeten vluchtelingenenclave uit de zestiende eeuw. In 1578 besloot Amsterdam zich, na jaren van verzet, aan te sluiten bij de opstand tegen de regering van Filips II. Deze zogenoemde ‘alteratie’ ging gepaard met een grondige politieke en religieuze zuivering: de harde kern van het bestuurlijke (Spaans-Habsburgse) en kerkelijke (katholieke) establishment werd hardhandig verdreven. Na hun gedwongen uitzetting zocht een aantal ballingen asiel in Kalkar, vlak over de grens.

Daar creëerden ze een nieuwe versie van hun geliefde, maar verloren katholieke Amsterdam. Dat deden ze onder andere door schilderijen en kerkschatten mee te smokkelen en deze later te incorporeren in de parochiekerk van hun asielcentrum. De genoemde monstrans stond bijvoorbeeld oorspronkelijk in de Oude Kerk aan de Oudezijds Voorburgwal. Het was een schrale troost dat de kerk van het Duitse stadje was gewijd aan de heilige Sint-Nicolaas, toevallig ook de patroonheilige van Amsterdam. Wie, kortom, in deze Sankt-Nicolaikirche belandt, wordt geconfronteerd met een inmiddels verdwenen Amsterdam: een Amsterdam van voor de Reformatie.

Voor katholieken was het bewind van Willem van Oranje illegaal en moreel verwerpelijk

De Sankt-Nicolaikirche van Kalkar mag dan uniek erfgoed beheren, het verhaal dat schuilt gaat achter haar kerkschatten is zeker niet uitzonderlijk. De Amsterdamse vluchtelingengemeenschap was onderdeel van een diaspora van duizenden Nederlandse katholieken die tijdens de Tachtigjarige Oorlog elders hun toevlucht zochten. Als trouwe aanhangers van de Habsburgse regering en de kerk van Rome geloofden deze ‘loyalisten’ helemaal niet in de toekomst van een protestants of rebels Nederland, en evenmin in experimenten met zogenoemde religieuze tolerantie. Voor deze Nederlanders was het bewind van Willem van Oranje en de zijnen illegaal en moreel verwerpelijk. In hun ballingsoorden wachtte deze katholieke vluchtelingengemeenschap op betere tijden.

De nieuwe machthebbers jagen de katholieke geestelijken de stad uit. Gravure door Frans Hogenberg uit 1583.
De nieuwe machthebbers jagen de katholieke geestelijken de stad uit. Gravure door Frans Hogenberg uit 1583.

Vergeten geschiedenis

Zoals wel vaker gebeurt bij de verliezers in historische conflicten, zijn de katholieke ballingen uit de Nederlandse Opstand grotendeels genegeerd en vergeten door latere generaties van historici. Er zijn maar weinig geschiedenisboeken die vermelden dat de opkomst van een onafhankelijke Nederlandse staat in de late zestiende eeuw samenging met een exodus van groepjes Nederlanders die niet geloofden in de toekomst en legitimiteit van deze zelfverklaarde ‘Republiek der Verenigde Nederlanden’.

Wie waren deze tegenstanders van de Opstand? Historici weten allang dat de burgeroorlog in de zestiende-eeuwse Nederlanden een grote vluchtelingencrisis veroorzaakte. De meeste aandacht is daarbij uitgegaan naar de asielcentra in Engeland (Londen, Norwich) en het Duitse Rijk (Emden, Wesel), waar vooral protestantse vluchtelingen in groten getale naartoe trokken. Ook de migratiegolf die vanuit de Zuidelijke Nederlanden op gang kwam na de ‘val’ van Antwerpen in 1585 is uitgebreid bestudeerd.

Maar religieuze migratie, gedwongen of vrijwillig, overkwam uiteindelijk ook de ‘tegenpartij’ in het conflict. Toen de troepen van Willem van Oranje vanaf 1572 vaste voet aan de grond kregen in Holland en Zeeland, zochten enkele honderden gecommitteerde katholieken en koningsgetrouwen een veilig heenkomen. Daartoe behoorden talrijke geestelijken, die vluchtten voor het oorlogsgeweld of wegtrokken omdat hun kloosters waren verwoest door de geuzenlegers. Daarnaast verkozen veel overheidsfunctionarissen, van burgemeesters tot lokale ambtenaren, een reis naar koninklijk grondgebied omdat ze weigerden het rebelse regime te erkennen. Ten slotte werd de katholieke exodus gevormd door ‘gewone’ mannen en vrouwen: leken die niet konden verkroppen dat de rebellen een nieuwe, protestantse samenleving leken te willen stichten in de ‘bevrijde Nederlanden’.

‘Velen die ooit rijk en welvarend waren, moeten nu op straathoeken en in winkels bedelen’

In de jaren 1578-1585 beleefde deze katholieke diaspora in omvang haar hoogtepunt. Na de zogenoemde Pacificatie van Gent (1576) radicaliseerde de opstand in Vlaanderen en Brabant. De opkomst van zogeheten calvinistische republieken in Gent, Antwerpen, Brussel en elders leidde tot een ware uittocht van verontwaardigde katholieken. Hoewel exacte cijfers ontbreken, kunnen we ervan uitgaan dat rond 1580 minstens 10.000 katholieke Nederlanders in ballingschap leefden. Als bestemmingen kozen ze bij voorkeur koninklijke safe havens in Habsburgs gebied of asielcentra vlak over de grens.

Naast Kalkar waren dat bijvoorbeeld Keulen, Luik, Douai en St. Omer. In het noorden ontwikkelde Groningen zich tot een centraal opvangcentrum, totdat de stad in 1594 in handen viel van Maurits van Nassau. Sommige katholieke ballingen trokken nog verder weg: in Parijs, Madrid, Lissabon en – natuurlijk – Rome ontwikkelden zich kleine Nederlandse expatgemeenschappen.

Materiële en sociale degradatie

De levensomstandigheden in deze geïmproviseerde asielcentra liepen uiteen. Vroegmoderne steden waren over het algemeen niet goed toegerust voor de opvang van grote groepen nieuwkomers. Tussen 1572 en 1576 groeide Amsterdam bijvoorbeeld uit tot een overbevolkte enclave. Herbergen, kloosters en particulieren in de stad boden onderdak aan honderden ontheemden, maar huisvesting was schaars. Wie geen geld, familie of kennissen had, moest op straat leven.

De voedselvoorziening was door de oorlogssituatie eveneens beperkt. In de winters van 1573 en 1574 werden in Amsterdam met regelmaat dode lichamen aangetroffen op straat of in verlaten schuiten. Ook in Groningen stierven rond 1580-1581 honderden katholieke vluchtelingen aan de gevolgen van voedseltekorten en de uitbraak van de pest. De priester Wouter Jacobsz, zelf vluchteling in Amsterdam, hield vanaf zijn aankomst in de stad een dagboek bij, waaruit de beklemming en wanhoop onder de ontheemden krachtig spreken. ‘Men ziet de goede ballingen hoe langer hoe zwaarder in zichzelf verdwijnen,’ schreef hij in april 1573, ‘omdat velen van hen, die ooit rijk en welvarend zijn geweest, nu gedwongen worden om met grote beschaamdheid heimelijk op straathoeken en winkels te bedelen.’

Leven in ballingschap leidde niet alleen tot materiële, maar ook tot sociale degradatie. In een samenleving waarin netwerken, reputatie en corporatieve instellingen cruciaal waren voor je positie in de stedelijke gemeenschap, veranderde ‘ballingschap’ respectabele burgers in ongewenste vreemdelingen. Volgens Wouter Jacobsz was de vluchtervaring dan ook traumatisch en veroorzaakte die een existentiële crisis in de katholieke gemeenschap. ‘De goede katholieken, die haar steden ontvlucht waren omdat ze geen deel wilden hebben in de goddeloosheid aangericht door de geuzen,’ noteerde Wouter in zijn dagboek, ‘worden getroffen door een wanhoop die met geen pen is te beschrijven. Ze zien dat ze weinig anders zijn dan vreemdelingen, gebannen uit hun stad alsof ze criminelen waren.’

Katholieke expats ontwikkelen een militante cultuur, gebaseerd op de richtlijnen van het Concilie van Trente. Gravure uit 1565 door Claudy.
Katholieke expats ontwikkelen een militante cultuur, gebaseerd op de richtlijnen van het Concilie van Trente. Gravure uit 1565 door Claudy.

Tridentijns radicalisme

Toch troffen de ballingen niet alleen economische ellende en sociale uitsluiting in hun asiel. Vooral in opvangcentra die net buiten het oorlogsgebied lagen – zoals Keulen, Douai en St. Omer – maakten de vluchtelingen ook kennis met een nieuw type katholicisme. In deze steden ontwikkelde zich in de late zestiende eeuw een zelfbewuste, militante katholieke cultuur, geïnspireerd op de recente richtlijnen van het Concilie van Trente en verspreid door charismatische geestelijk leiders. Ook de nieuwe media van de zestiende eeuw, zoals pamfletten en ander goedkoop drukwerk, droegen bij aan de ontwikkeling van dit gepolitiseerde religieuze klimaat.

Veel van deze initiatieven kwamen uit de koker van de Sociëteit van Jezus: een relatief nieuwe, strijdbare priesterorde. Deze zogeheten jezuïeten hadden aan de vooravond van de Opstand nog nauwelijks voet aan de grond gekregen in de Nederlanden. Maar uitgerekend in de belangrijkste katholieke asielcentra, zoals Keulen, Douai en St. Omer, hadden zij bloeiende vestigingen. De jezuïeten toonden een uitgesproken belangstelling voor de ‘heroïsche slachtoffers’ van protestants geweld in de Nederlanden. Ze boden vluchtelingen praktische hulp, maar lieten hen ook kennismakenmet de spirituele en politieke agenda van ‘Trente’. De Sociëteit van Jezus moedigde de ballingen tevens aan zich nadrukkelijker te organiseren als groep. De Maria-broederschappen of sodaliteiten van de orde boden daartoe de ideale infrastructuur. Hier werd liefdadigheid gecombineerd met een militante confessionele boodschap, die de vluchtelingen moest transformeren van passieve slachtoffers in de vertegenwoordigers van een activistisch ‘Tridentijns’ katholicisme.

Deze strategie had opmerkelijk succes. Verweesd en gedesillusioneerd, voelden veel Nederlandse vluchtelingen zich aangesproken tot het radicale gedachtegoed van de jezuïeten. In Keulen bijvoorbeeld ontwikkelde de Maria-sodaliteit zich tot hét populaire clubhuis van ontheemde Nederlanders.

De asielcentra vormden een voedingsbodem voor het nieuwe katholicisme

Overgebleven archivalia laten zien hoe de ballingen er werden getraind in collectieve bid- en bekeringssessies en deelnamen aan openbare processies en boekverbrandingen van ketterse publicaties. Deze agressieve confessionele agenda sprak ook uit pamfletten zoals Institutio Necessaria van Johannes Costerius (Douai, 1580), waarin de vluchtervaring werd voorgesteld als een pijnlijke, maar vooral ook zuiverende spirituele belevenis. Leven in ballingschap had volgens deze lezing ook interessante bijbelse parallellen: dat lot was immers ook het uitverkoren volk van Israël ooit overkomen in oudtestamentische tijden. Het kon, kortom, geïnterpreteerd worden als een vorm van eigentijds religieus martelaarschap – iets waarmee iedere zichzelf respecterende katholiek zich graag wilde identificeren.

Dankzij de infrastructuur van de sodaliteiten, het charismatische leiderschap van jezuïeten en de innovatieve mediastrategie van de Tridentijnse drukpers, werden de asielcentra een ideale voedingsbodem voor het nieuwe katholicisme à la Trente. De Nederlandse vluchtelingen in Keulen, Douai en elders ontwikkelden zich in de late zestiende eeuw tot de spirituele stoottroepen van de Contrareformatie in Noord-Europa.

Dit proces van radicalisering was enigszins vergelijkbaar met wat protestantse vluchtelingen eerder was overkomen in steden zoals Emden, Londen en Genève. Ook daar bleken calvinistische vluchtelingenkerken, preken en nieuwe media de aanjagers te zijn van een compromisloos en nauw omschreven gereformeerd protestantisme. Ballingschap was in het Europa van de Reformatie dus een katalysator van religieuze radicalisering aan beide kanten. De gevolgen daarvan werden pas echt voelbaar toen de katholieke vluchtelingen konden terugkeren naar huis.

Triomfale terugkeer

De katholieken in ballingschap waren aanvankelijk vol vertrouwen dat ze binnen afzienbare tijd konden terugkeren. Het was immers niet voorstelbaar dat de rebellenlegers van Willem van Oranje de troepen van de Spaans-Habsburgse monarchie blijvend zouden kunnen weerstaan. God zou de kerk van Rome bovendien behoeden voor een definitieve ondergang in de Nederlanden. Voor de vluchtelingen uit de zuidelijke gewesten kwam deze voorspelling inderdaad uit. Vanaf 1582 slaagden de Habsburgse legers onder leiding van Alexander Farnese, hertog van Parma, erin om grote delen van het zuiden en oosten te heroveren. Daaronder bevonden zich ook de grote steden zoals Antwerpen, Brussel, Gent en Brugge. Vooral na de inname van Antwerpen (1585) keerden de ontheemde katholieken in groten getale vanuit hun asielcentra terug.

Farnese was zo slim om deze ‘slachtoffers van protestantse terreur’ te compenseren voor hun jaren van ballingschap en ellende. Talloze teruggekeerde katholieken werden prompt benoemd op bestuurlijke en kerkelijke sleutelposities in de heroverde steden. Farnese gaf hun bovendien de middelen om de ideeën die zij in ballingschap hadden opgedaan nu ook thuis in praktijk te brengen. Binnen enkele maanden na de inname van Antwerpen, bijvoorbeeld, stichtten voormalige vluchtelingen ook in deze stad een Maria-sodaliteit, gemodelleerd naar het succesvolle Keulse voorbeeld. Ze organiseerden ook processies, preekten in het openbaar en namen het herstel van kerken enthousiast ter hand. Op deze manieren heroverden de ballingen de openbare ruimte in de stad voor zichzelf én voor het hernieuwde katholicisme. Als wegbereiders van een populaire, activistische religieuze beweging speelden ze een cruciale rol in de verspreiding van Tridentijnse spiritualiteit en daarmee samenhangende Habsburgse loyaliteit in de Zuidelijke Nederlanden. Hun lokale Contrareformaties bezegelden de culturele scheiding tussen Noord en Zuid.

De jezuïeten weten het ballingschap een verheven status te geven. Schilderij door Sebastiaen Vrancx uit 1620 van een Jezuïetenkerk in Antwerpen.
De jezuïeten weten het ballingschap een verheven status te geven. Schilderij door Sebastiaen Vrancx uit 1620 van een Jezuïetenkerk in Antwerpen.

Heroïsche erfenis

Voor de katholieke vluchtelingen uit de noordelijke gewesten bleef een dergelijke triomfale terugkeer naar huis ijdele hoop. Hier hielden de rebellen wel stand en werd het katholicisme een illegale godsdienst. Weliswaar ontwikkelde de Republiek een zekere modus vivendi, waarbij katholieken in de privésfeer hun geloof mochten belijden, maar voor veel verbitterde ballingen was die regeling niet voldoende. Sommigen van hen vestigden zich daarom definitief in de Zuidelijke Nederlanden. Anderen keerden terug naar de noordelijke gewesten om daar actief te worden in missiewerk of door heimelijk katholieke huiskerken op te zetten. Ook hier was de erfenis van ballingschap dus cruciaal voor de overleving van een ondergrondse katholieke cultuur.

Mede om die reden bleven steden zoals Kalkar gedurende de zeventiende eeuw belangrijke spirituele verzamelplaatsen voor Noord-Nederlandse katholieken. Deze kinderen en kleinkinderen van de Opstand-generatie bezochten de voormalige asielcentra van hun voorouders om er deel te nemen aan processies, hun kinderen voor scholing bij jezuïeten onder te brengen of om er oude Nederlandse relieken te vereren.

Op die manier konden katholieken zich blijvend verbonden voelen met de materiële cultuur van hun heroïsche voorouders. Voor veel Noord-Nederlandse katholieken werden migratie en mobiliteit dus instrumenten van religieuze identificatie. Een enkeling ging zichzelf in de zeventiende eeuw zelfs beschouwen als ‘balling binnen Nederland’ – een vorm van spirituele of ingebeelde ballingschap. De vluchtelingencrisis van de late zestiende eeuw veranderde de geschiedenis van de Nederlanden voorgoed.

Meer weten

  • De geschiedenis van de Nederlandse Opstand heeft altijd veel (internationale) aandacht getrokken. Goede overzichten bieden Simon Groenveld e.a., De Tachtigjarige Oorlog (2008), Geoffrey Parker, The Dutch Revolt (1977 en latere edities) en Anton van der Lem, De Opstand in de Nederlanden, 1568-1648 (2014).
  • De katholieke kant van de strijd heeft vooral de laatste jaren aandacht gekregen in Judith Pollmann, Catholic Identity and the Revolt of the Netherlands, 1520-1635 (2011) en Geert Janssen, The Dutch Revolt and Catholic Exile in Reformation Europe (2014).
  • Een meeslepend verhaal over de Opstand als burgeroorlog is Henk van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier. Oorlog, recht en terreur in de Nederlandse Opstand (1999).

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.