Home Joden grepen elke strohalm aan

Joden grepen elke strohalm aan

  • Gepubliceerd op: 15 mei 2018
  • Laatste update 17 jun 2024
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 10 minuten leestijd
Joden grepen elke strohalm aan

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot HN Actueel? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

‘Hoe kon de wereld toelaten dat wij, rechtschapen Nederlandse burgers, werden behandeld als uitschot?’ Deze vraag van Holocaust-overlevende Jules Schelvis is het uitgangspunt van een nieuw boek over de vervolging van de Nederlandse Joden, Veel valse hoop. Het is geschreven door de Duitse historicus Katja Happe.

Dit artikel krijgt u cadeau van Historisch Nieuwsblad. Kijk hier voor de online mogelijkheden.

Valt er over de Jodenvervolging nog iets nieuws te vertellen?

Happe: ‘Mijn boek gaat in op aspecten die zelden zijn behandeld in de geschiedschrijving. Allereerst de vraag wat de Nederlandse regering in Londen deed om het lot van de Joden te verlichten. Daarnaast heb ik gekeken naar wat Joodse hulporganisaties voor Nederlandse Joden hebben gedaan.’

En, wat deed de regering?

‘Weinig. Uit interviews die ambtenaren hielden met Engelandvaarders blijkt dat zij grote belangstelling hadden voor de militaire situatie in bezet Nederland. Ook wilden ze alles weten over de economie en het dagelijks leven. Maar ze stelden amper vragen over de behandeling van de Joden. Dat was niet van belang voor de geallieerde overwinning. Bovendien meende de regering dat er in Nederland geen Joodse kwestie bestond. Joden mochten niet als een aparte bevolkingsgroep worden beschouwd, ook al had het Duitse beleid daar allang voor gezorgd. Dat de Duitsers de Joden werkelijk wilden uitroeien lag zo ver buiten het voorstellingsvermogen dat “Londen” daar eerst helemaal niet over nadacht. Maar in december 1942 ondertekende Nederland een geallieerde verklaring waarin de vernietiging van de Joden werd veroordeeld. Dus in elk geval vanaf dat moment wist de regering wat er gebeurde.’

De regering in Londen weigerde geld te geven voor voedselpakketten

Ging ze zich toen actiever om haar Joodse onderdanen bekommeren?

‘Nee. De regering gaf zelfs niet thuis toen Joodse hulporganisaties geld vroegen voor voedselpakketten om naar de concentratiekampen te sturen. Ook verzoeken om te proberen Joden vrij te kopen wees ze af. Het argument was dat de Duitsers met het losgeld de oorlog zouden verlengen. Overigens waren de nazi’s tot kort voor het einde van de oorlog helemaal niet bereid om Joden tegen betaling te laten gaan.’

Konden hulporganisaties eigenlijk wel iets doen?

‘De Joodse Coördinatie-Commissie, die in Genève was opgericht door veelal gevluchte Nederlandse Joden, stuurde in het geheim geld en voedselpakketten naar verzetsgroepen die onderduikers hielpen. Daarnaast zorgde de internationale Jewish Agency dat Joden in Nederland officiële uitnodigingen kregen om zich in Palestina te vestigen, in de hoop dat die de ontvangers zouden beschermen tegen deportatie. Die hoop was vals, maar dat wist men toen nog niet. De bedreigde Joden grepen elke strohalm aan. Tot in het doorgangskamp in Westerbork deden ze al het mogelijke om niet mee op transport naar het oosten te hoeven.’

Onderschrijft u de stelling van Bart van der Boom in ‘Wij weten niets van hun lot’ dat niemand precies wist wat de Joden te wachten stond?

‘Ik trek een andere conclusie. Joodse en niet-Joodse Nederlanders wisten wél dat er wrede dingen gebeurden in de kampen in het oosten en dat velen er zouden sterven. Misschien hadden ze geen gedetailleerde informatie, maar die was ook niet noodzakelijk om te beseffen dat Joden alles moesten proberen om aan deporatie te ontkomen. Helaas hadden velen geen mogelijkheid om onder te duiken.’

Tekst loopt door onder de afbeelding.

Joden arriveren op 20 juni 1943 op het Amsterdamse Olympiaplein, in afwachting van deportatie.

Hoe verklaart u dat sommigen die mogelijkheid wel hadden, maar er geen gebruik van maakten?

‘Wel of niet onderduiken was geen gemakkelijke beslissing. Je wist niet hoelang je verstopt moest blijven en of je altijd genoeg te eten zou hebben. Meestal werd je gescheiden van je familie, je partner, je kinderen. Je was volkomen afhankelijk van andere mensen. En als je werd verraden en gevonden, dan wachtte zeker de dood. Sommigen zagen zo op tegen het onderduiken dat ze maar liever naar het zogenoemde “werkkamp” gingen. Wie jong en gezond was zou het misschien overleven, hoopten ze.’

Deze hoop duidt volgens Van der Boom op een gebrek aan concrete kennis over het moordprogramma van de nazi’s. Wat klopt er niet aan zijn redenering?

‘De Joden wisten inderdaad niet met zekerheid dat ze bij aankomst in het kamp zouden worden vermoord. Maar het is zeker niet zo dat ze “niets” wisten, zoals de titel van Van der Booms boek veronderstelt. Mensen zijn in staat negatieve informatie te negeren en zichzelf wijs te maken dat het wel zal meevallen. Dat aspect ontbreekt in Van der Booms analyse. Bovendien heeft de Joodse Raad de mensen steeds aangeraden om gehoor te geven aan de oproepen voor transport. Ze zouden naar werkkampen gaan, en ja, daar was het zwaar, maar als je je goed gedroeg zou je kunnen overleven. Veel Joden vertrouwden de Raad. Je moest sterk in je schoenen staan om het advies af te wijzen.’

Zou de Joodse Raad dat advies hebben gegeven als ze er zelf niet in geloofde?

‘Moeilijk te zeggen. De Raad zei niet te weten wat er precies gebeurde in het oosten, maar kreeg wel verontrustende signalen. Zo viel het op dat er geen brieven uit Auschwitz kwamen. Toch riep de Joodse Raad nooit op tot onderduiken. Voorzitter David Cohen zei dat hij de “belangrijkste” Joden in Nederland probeerde te houden. De Duitsers verleenden namelijk vrijstelling aan wie voor de Joodse Raad werkte. Dus registreerde de Raad zo veel mogelijk medewerkers. De keerzijde was dat de Raad moest meewerken aan de deportatie van de niet-vrijgestelden. In de praktijk bleken die vrijstellingen ook nog eens niets waard. Een voor een werden de verschillende categorieën vrijgestelden toch afgevoerd. Tot en met het bestuur zelf.’

Tekst loopt door onder de afbeelding.

In 1941 sluit de bezetter een deel van het Amsterdamse centrum waar 25.000 Joden wonen enige tijd hermetisch af.

Was het een vooropgezet plan van de nazi’s om sommige Joden schijnveiligheid te geven, waardoor ze meewerkten aan hun eigen ondergang?

‘Ze hebben het niet van tevoren bedacht. De Duitsers riepen de Joodse Raad in het leven om tegenstand te minimaliseren. Vervolgens telegrafeerde Berlijn: deze maand moeten zo- en zoveel Nederlandse Joden worden gedeporteerd. Om aan de quota te voldoen moesten steeds vaker mensen met een vrijstelling mee op transport. De Joodse Raad bleef gehoorzamen, ook al braken de Duitsers hun beloften. “Bevel uit Berlijn,” zeiden ze dan. “Wij zagen het ook niet aankomen. Maar dit was echt de laatste keer.” Gaandeweg kregen de Duitsers wel door dat het systeem uiterst effectief was. Ten eerste schonk het de Joden hoop en bleven ze daardoor rustig. Ten tweede konden de Duitsers bij elk nieuw transport eenvoudigweg de lijsten van vrijgestelden gebruiken. Soms “mocht” de Raad zelf beslissen wie er naar het oosten moest en wie zou blijven. Voor de Duitsers een echte win-winsituatie.’

Behalve de Joodse Raad probeerden ook de kerken en de secretarissen-generaal vrijstellingen te regelen. Hadden zij hun energie niet in meer verzet moeten steken?

‘Toen ze doorkregen waar de Duitsers mee bezig waren, was het te laat om voor alle Nederlandse Joden op te komen. De enige mogelijkheid die de overheid en de kerken nog hadden was proberen zo veel mogelijk mensen in Nederland te houden. Dus pleitten ze bij de Duitsers voor het lot van christelijk gedoopte of “belangrijke” Joden.’

Tekst loopt door onder de afbeelding.

De Amsterdamse burgemeester en oud-verzetsman Van Hall wijdt op 4 april 1962 een herdenkingsplek in voor de Joodse stadsgenoten die via deze locatie werden gedeporteerd.

Is het hoge percentage Joden dat in Nederland is gedeporteerd (75 procent) te wijten aan antisemitisme?

‘Er was zeker antisemitisme in Nederland, net als in alle andere Europese landen. Maar lang niet zo sterk als in Duitsland. Voor de meeste Nederlanders was de vraag “Ben je Joods?” niet van belang.’

De Februaristaking was uniek in Europa, maar daarna ebde het verzet tegen de Jodenvervolging weg. Hoe verklaart u deze paradox?

‘De Duitsers hadden de Februaristaking hardhandig beëindigd en duidelijk gemaakt dat zij geen verder verzet zouden dulden. Dat maakte indruk op de Nederlanders. Het werd nu zaak om zelf de oorlog zo goed mogelijk door te komen. Pas in 1943 waren er weer openlijke protesten, toen jongemannen een oproep kregen voor dwangarbeid in Duitsland. Nu het om niet-Joodse Nederlanders ging, waren er plotseling meer mogelijkheden om onder te duiken. Ook voor Joden werd het gemakkelijker, maar helaas waren de meesten van hen al gedeporteerd.’

Voor de meeste Nederlanders was de vraag “Ben je Joods?” niet van belang

Moeten we dan toch concluderen dat Joden niet als echte Nederlanders werden gezien?

‘Zo scherp zou ik het niet willen zeggen. Het was gevaarlijker om Joden te verbergen. Velen van hen waren in de jaren dertig als vluchtelingen uit Duitsland gekomen en spraken de taal slecht. Deze mensen vielen op en mochten beslist niet naar buiten. Als je een Nederlandse student in huis nam, kon je zeggen dat hij een neef was uit een andere stad. Ook het tijdstip speelde een rol. In 1941 en 1942, toen veel Joden op zoek waren naar onderduikadressen, wist niemand hoelang de oorlog nog zou duren. Hoelang kun en wil je iemand in je huis verbergen? Maar in 1943 waren de Duitsers aan het verliezen. De mensen dachten dat het een kwestie was van een paar maanden voordat de geallieerden zouden komen. Dat was misschien te overzien.’

Werd Nederland tijdens de oorlog antisemitischer?

‘In zekere zin wel, als gevolg van het Duitse beleid om onderscheid te maken tussen Joden en Nederlanders. Na de oorlog kwamen de overlevenden van de Holocaust terug in de samenleving en wilden ze hun bezittingen terug. Dat was moeilijk voor wie bijvoorbeeld een Joodse winkel had gekocht. De niet-Joodse Nederlanders hadden hun eigen problemen, en dan was het gemakkelijk om te zeggen: “Ik eerst. Waarom zouden de Joden een speciale behandeling verdienen?” Dat is natuurlijk niet goed, maar zo gaat het. Ook de Nederlandse regering wilde nog altijd geen uitzonderingsposities toestaan. Regels en voorzieningen moesten voor iedereen gelijk zijn. De acceptatie dat de Joden een aparte groep vormden, omdat zij meer hadden geleden dan alle anderen, kwam pas later.’

Bas Kromhout is historicus en journalist.

Katja Happe (1970) studeerde geschiedenis, germanistiek en pedagogiek in Siegen en Groningen. Haar proefschrift uit 2006 gaat over Duitsers in Nederland in de periode 1918-1945. Van 2012 tot 2017 was Happe verbonden aan een onderzoeksprogramma over de Jodenvervolging in Nederland van de Universiteit Freiburg. Haar boek Veel valse hoop, dat vorig jaar in het Duits verscheen, is hiervan het resultaat.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 5 - 2018