Home Dossiers Nederlands-Indië De gewelddadige Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog

De gewelddadige Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog

  • Gepubliceerd op: 4 juni 2008
  • Laatste update 20 mrt 2023
  • Auteur:
    Remco Raben
  • 13 minuten leestijd
Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog
Cover van
Dossier Nederlands-Indië Bekijk dossier

De Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog van 1945-1949 ging gepaard met veel bloedvergieten. Niet alleen Nederlanders werden het slachtoffer, ook Chinezen en vele anderen. Bovendien bleef het geweld bleef niet beperkt tot de eerste wilde maanden van de revolutie, maar verankerde het zich in de Indonesische maatschappij.

In de laatste maanden van 1945 vloog in Indonesië het deksel van de ketel. Japan had op 15 augustus gecapituleerd, maar er was niemand die het gezag kon overnemen. Twee dagen na de Japanse overgave in de Tweede Wereldoorlog riep Soekarno de onafhankelijke Republiek uit, maar een staatsapparaat was er niet. De Nederlanders waren evenmin bij machte hun heerschappij op te leggen, want alle militairen waren nog geïnterneerd. Het Japanse leger kreeg opdracht de orde te bewaken, maar kon en wilde niet zo hard optreden als het tijdens de oorlog had gedaan. En de geallieerde – Britse en Australische – troepen die na enkele weken arriveerden om de orde te bewaren, waren met te weinigen en wilden hun vingers niet branden.

Meer lezen over Nederlands-Indië? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Het machtsvacuüm in de maanden na de Japanse nederlaag heeft grote gevolgen gehad. De Onafhankelijkheidsoorlog maakte krachten los in de samenleving die het gebruik van geweld legitimeerden. In enkele maanden tijd werden overal jongeren – soms ook ouderen – op de been gebracht die bereid waren de wapens op te nemen. Veel jongeren zaten zonder werk en hadden weinig te verliezen.

Onder het vaandel van bevrijding en de vorming van een nieuwe samenleving werden veel wreedheden begaan.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Bovendien vormden de beloften van vrijheid en volkssoevereiniteit een krachtige boodschap die hen tot daden inspireerden. Onder het vaandel van bevrijding en de vorming van een nieuwe samenleving werden echter veel wreedheden begaan.

Toch was het geweld niet altijd even sterk politiek of zelfs nationalistisch geïnspireerd. Voor veel jongens zal de ideologie vaak zijn vermengd met de romantiek van de revolutie, of met de aantrekkingskracht van het straffeloos plunderen.

Dreiging tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog

Voor veel pemuda, zoals de jeugdige strijders heetten, betekende de roep om vrijheid en volkssoevereiniteit een aanmoediging om het gezag in eigen hand te nemen, de vijanden van Indonesië te belagen en hun bezittingen te plunderen. In deze situatie kwamen niet alleen mannen met militair talent bovendrijven, maar ook misdadigers en sadisten. Het was soms moeilijk onderscheid te maken tussen politiek geïnspireerd geweld, misdaad en sociale opstand.

De eerste weken na de capitulatie van Japan was het nog vrij rustig. Alleen her en der werden Chinese winkels geplunderd en in brand gestoken. Maar in de loop van september en oktober begon de situatie dreigender vormen aan te nemen. Nederlanders die uit de interneringskampen kwamen of nooit gevangen waren gezet, werden op straat en op de markt lastiggevallen.

Het duurde niet lang of huizen werden overvallen en de inwoners bedreigd, verkracht en vermoord.

Het duurde niet lang of huizen werden overvallen en de inwoners bedreigd, verkracht en vermoord. De spontane plunderingen die in de eerste dagen na de Japanse capitulatie hadden plaatsgevonden, maakten plaats voor een terreur die chaotisch leek, maar op verschillende plaatsen systematische vormen aannam en een algemene angst teweegbracht.

Een belangrijk moment was de landing van Engelse troepen in Batavia begin oktober. Het was het startschot voor de haastige vorming van Indonesische strijdgroepen die zich her en der rond lokale leiders organiseerden. Vooral in de steden kwam de revolutie terecht in een spiraal van terreur en contraterreur. In de maanden na september 1945 werden veel Nederlanders het slachtoffer van het geweld – precieze aantallen zijn niet bekend, maar belopen ten minste enkele duizenden.

Afrekeningen

Niet alleen Nederlanders, maar ook veel Indonesiërs en Chinezen zijn tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog omgebracht. De motieven voor het geweld waren heel verschillend. Er vonden veel afrekeningen plaats. Op verschillende plaatsen ontketende de volksopstand een sociale revolutie, die gepaard ging met de moord op de leden van de oude bestuurselite. Elders gaven de directe confrontaties met Nederlandse en Britse troepen aanleiding tot terreur en moord.

Niet alleen Nederlanders, maar ook veel Indonesiërs en Chinezen zijn tijdens de revolutie omgebracht.

Het is de vraag waarom de Chinezen zo vaak het slachtoffer van het geweld werden. Er waren in die tijd enkele miljoenen mensen van Chinese afkomst in Indonesië, die vaak in de stedelijke economie werkzaam waren. Al in de Nederlandse tijd hadden er anti-Chinese rellen plaatsgevonden en ook bij de Japanse inval in 1942 waren her en der Chinese bezittingen gerampokt en enkele Chinezen gedood. Maar in de revolutie werd het geweld veel algemener.

De stigmatisering van Chinezen als niet-inheemse minderheid en hun naam van collaborateurs van het koloniale regime maakten hen kwetsbaar voor nationalistisch geweld. Dit idee van collaboratie was vooral gebaseerd op de rol die Chinezen in de belastinginning en opiumhandel hadden gehad, en op hun afhankelijkheid van het koloniale regime voor bescherming. Bovendien werden Chinezen vaak geassocieerd met rijkdom: velen hadden een winkel of bedrijf en vormden daardoor een middenklasse die door haar bezittingen afstak tegen de armoede van de plattelandsbevolking.

Tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog zijn op talloze plaatsen Chinezen aangevallen, ontvoerd en vermoord. Meestal ging het om afpersing en plundering, die door de republikeinse autoriteiten werden geduld of zelfs aangemoedigd. Veel geweld vond plaats in de frontgebieden tussen het Nederlandse en het republikeinse leger. Het bekendste geval is de massamoord in Tangerang, een stadje ten westen van Batavia. De Indonesische Republiek had Tangerang pas rond februari 1946 onder gezag gebracht, maar de invloed van sterk islamitisch geïnspireerde strijders van de Lasykar Rakjat (Volksstrijders) was er sterk.

Demilitariseren

Toen de Nederlanders en Britten in mei 1946 aankondigden het gebied te willen ‘demilitariseren’ – bezetten dus –, besloten de vertegenwoordigers van de Republiek om zich terug te trekken. In een spoedoverleg tussen de republikeinse bestuurders, het leger en de Lasykar Rakjat weigerden de laatsten te gehoorzamen en riepen op tot opstand en heilige oorlog. Een rechtsgeleerde probeerde hun nog uit te leggen dat de situatie niet voldeed aan de voorwaarde voor een heilige oorlog, maar tevergeefs.

De gebeurtenissen in de dagen die volgden laten zich nauwelijks reconstrueren. In de hele streek rond Tangerang werden huizen van Chinezen leeggeroofd en in brand gestoken. Niet alleen de Lasykar Rakyat zaten achter het geweld; veel overlevenden spraken van dorpsgenoten en zelfs soldaten van het republikeinse leger die aan de vrij systematische terreur deelnamen. In enkele dagen tijd werden meer dan duizend Chinezen vermoord. Duizenden anderen sloegen op de vlucht, de meesten naar Batavia.

De vertegenwoordigers van de Republiek besloten zich terug te trekken nadat de Nederlanders in 1946 aankondigten het gebied te willen demilitariseren.

Niet overal waren de Chinezen overigens het willoze slachtoffer van de bendes en paramilitaire troepen. In de grote vissersplaats Bagan Siapiapi aan de oostkust van Sumatra, tegenover Kuala Lumpur, wisten Chinezen zich goed te verweren. Ze waren er in de meerderheid en hadden zich stevig bewapend, ongetwijfeld dankzij hun smokkelhandel met Maleisië.

Nadat er in maart 1946 een ernstig conflict was ontstaan met de republikeinse vertegenwoordigers, waarbij enkele doden waren gevallen, vormden de Chinezen in Bagan een autonoom bestuur. In september 1946 openden Indonesische troepen de aanval op het stadje, maar de Chinezen bleken tot de tanden gewapend en wisten de Indonesiërs te verjagen. De republikeinse troepen koelden hun woede vervolgens op dorpen in de omgeving, waar ze Chinese huizen aanvielen en plunderden en de inwoners ombrachten.

Er volgde een ongemakkelijke periode waarin de Chinese bevolking en republikeinse vertegenwoordigers elkaar gedoogden, maar een jaar later deden republikeinse eenheden opnieuw een poging hun gezag op te leggen. Weer grepen de Chinezen naar hun wapens, brachten de republikeinse soldaten grote verliezen toe, en weer werden de Chinezen in naburige dorpen het doelwit van wraakacties.

Verschroeide aarde tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog

Het beeld van een korte periode van heftige terreur die in de Indisch-Nederlandse volksmond Bersiap (naar de strijdkreet ‘Wees paraat!’) is gaan heten, is misleidend. Inderdaad zijn de meeste Nederlandse burgerslachtoffers in het eerste jaar van de revolutie gevallen. Toch zegt dat weinig over de algemene dynamiek van het geweld in de Onafhankelijkheidsoorlog . Tot het einde van de revolutie werden Nederlanders op ondernemingen aangevallen en werden ook Chinezen en anderen bedreigd, mishandeld en vermoord.

Duizenden jonge mannen raakten ervaren in het hanteren van geweld. In gebieden waar het Nederlandse of republikeinse gezag niet sterk was, of waar de oorlog het wankele evenwicht verstoorde, bleef het voor bepaalde groepen levensgevaarlijk. De golven van geweld volgden het tij van de politieke en militaire ontwikkelingen. De twee Nederlandse offensieven in juli 1947 en december 1948 ontwrichtten grote delen van Java en gaven aanleiding tot nieuwe uitbarstingen van terreur.

Duizenden jonge mannen raakten ervaren in het hanteren van geweld.

Het geweld dat in de marges van de Nederlandse aanvallen plaatsvond, had een eigen systematiek, die een beetje leek op hetgeen begin 1946 in Tangerang had plaatsgevonden. Het officiële republikeinse gezag trok zich terug voor de oprukkende Nederlandse troepen en ongeregelde bendes trokken de dorpen in om vooral Chinese inwoners te beroven, te ontvoeren en te vermoorden.

Landarbeiders werden georganiseerd om ondernemingen voor aankomst van de Nederlandse troepen te plunderen. De republikeinse troepen hanteerden een tactiek van verschroeide aarde (bumi hangus). Het patroon was bijna overal hetzelfde: enkele dagen voordat de Nederlandse troepen zouden arriveren, verlieten republikeinse bestuurders het gebied, dat ze overlieten aan de strijdgroepen, die vaak in combinatie met soldaten van het republikeinse leger opereerden.

Deportatie en massamoord

Chinezen bleven een geliefd doelwit. In de meeste gevallen werden ze gedeporteerd en werden hun huizen geplunderd en verbrand. Op enkele plaatsen werd de deportatie gevolgd door massamoord. Dat was het geval in het gebied rond Majalengka, een plaatsje bij Cirebon op West-Java. In de nacht van 28 juli 1947 dreven republikeinse soldaten en enkele pemuda alle Chinese mannen in Majalengka, zeventig in totaal, bijeen op het dorpsplein en voerden hen af naar een naburig dorp.

De volgende nacht volgden 108 vrouwen en kinderen. Twee weken lang werden de beide groepen door de streek gesleept, totdat ze op 11 augustus in Cipanas werden samengebracht. Daarheen kwam ook een groep van honderd soldaten. De dag erop werden de Chinese mannen naar de rand van het bos gevoerd, vermoord en in drie grote kuilen gedumpt. Enkele dagen later wachtte de vrouwen en kinderen eenzelfde lot; de meesten werden levend begraven.

De Nederlandse autoriteiten deden er weinig aan om het geweld te voorkomen.

De Nederlandse autoriteiten deden er weinig aan om het geweld te voorkomen; ze gebruikten het als legitimatie om verder op te rukken. Het idee dat een Nederlandse aanval de plunderingen en moorden stimuleerde, was onbespreekbaar.

Ook de republikeinse regering dook weg voor haar verantwoordelijkheden: ze toonde haar leedwezen en beschuldigde de Nederlanders ervan het geweld te hebben ontketend. Van een rechtstreekse bemoeienis van de republikeinse overheden met het geweld is geen bewijs. Maar op lokaal niveau was er wel veel samenwerking tussen de republikeinse autoriteiten en de ongeregelde troepen die de plunderingen, ontvoeringen en moorden uitvoerden.

Tweede Bersiap in de Onafhankelijkheidsoorlog

In de nasleep van de eerste politionele actie volgde een nieuwe golf van geweld tegen Nederlanders in een periode die indertijd ook wel de ‘tweede Bersiap’ werd genoemd. Ook daarna stopte het geweld niet.

In de steden, waar het Nederlandse gezag het stevigst gevestigd was, bleef het relatief rustig, maar op het land opereerden bendes en groepen opstandelingen van communistische en radicale islamitische groepen. Vooral Oost-Java bleef een haard van onrust, zeker na de communistische opstand in Madiun in september 1948 en de tweede politionele actie van december van dat jaar.

Een nieuw vacuüm trad in, waarin guerrillagroepen een hoofdrol in de strijd tegen de Nederlanders opeisten.

De republikeinse regering werd gevangengenomen en het centrale gezag viel geheel weg. Een nieuw vacuüm trad in, waarin guerrillagroepen een hoofdrol in de strijd tegen de Nederlanders opeisten en bendes het platteland overnamen.

Het geweld dat zich in de loop van de revolutie in de Indonesische samenleving verankerde, dreef op zeer verschillende motieven, maar had één ding gemeen: de gevaarlijke aanname dat de omstandigheden het gebruik van bruut geweld legitimeerden.

Criminele bendes na de Onafhankelijkheidsoorlog

Wie dacht dat met de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949 de rust zou terugkeren, kwam bedrogen uit. Indonesië erfde een ontregelde samenleving. De Onafhankelijkheidsoorlog had krachten losgemaakt die moeilijk te beteugelen bleken. Een van de problemen was de demobilisatie van de revolutionaire strijders. Niet alle soldaten konden in het Indonesische leger worden opgenomen. Veel geloste revolutionairen sloten zich aan bij opstandige groepen of criminele bendes. Zo dreven regionale opstanden zoals in Zuid-Sulawesi en West-Java op de mankracht van de voormalige vrijheidsstrijders.

Er was niet genoeg ruimte voor de revolutionaire strijders om te worden opgenomen in het Indonesische leger, daarom sloten zij zich vaak aan bij criminele bendes.

Eén zo’n groep was de voormalige Hizboellah, een strijdorganisatie van de islamitische partijorganisatie Masjumi. Tijdens de revolutie hadden leden van de Hizboellah hand- en spandiensten verricht voor het republikeinse leger, als boodschappers, maar ook als saboteurs en brandstichters. Na de soevereiniteitsoverdracht gingen velen over naar de troepen van de Darul Islam in Midden-Java, die een guerrilla had gestart tegen het officiële Indonesische leger – en de steun kreeg van grote delen van de bevolking.

In andere delen van Java ontbrak de politieke en religieuze motivatie geheel en wijdden bendes zich aan plundering. Ook hier was een duidelijk verband met de voorgaande jaren zichtbaar. Juist de gebieden waar tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog een chaotische situatie was ontstaan, bleven lang onrustig. Door Oost-Java zwermden bendes van soms wel vierhonderd of vijfhonderd man, die als een sprinkhanenplaag de – vaak Nederlandse – ondernemingen kaalplunderden.

Op tal van plaatsen ontstonden kleine suikermolens en rubberrokerijen om de gestolen aanplant te verwerken. Begin jaren vijftig had ten zuiden van Malang in Oost-Java een zogenoemd kantonnement van drieduizend voormalige soldaten de samenleving volledig in zijn greep. Het exploiteerde verschillende ondernemingen en verhandelde gestolen goederen. Niet zelden waren de Indonesische autoriteiten bij de illegale bezetting van ondernemingen betrokken, uit opportunisme of onder dwang.

Veiligheid

Ook met de veiligheid was het slecht gesteld. Sommige doorgaande wegen waren onbegaanbaar door de terreur van bendes. Ondernemingen die na de Onafhankelijkheidsoorlog waren herbezet, werden het doelwit van overvallers. Soms werden oude rekeningen vereffend, omdat administrateurs zich in de revolutietijd als wakers over de bedrijven behoorlijk hardhandig hadden geweerd. Zo schoot een overvaller met een stengun de administrateur van suikerfabriek Tjandi in Sidoarjo nabij Surabaya neer onder het roepen van ‘Musuh lama’ (‘Oude vijand’).

Tientallen Nederlanders werden in het begin van jaren vijftig vermoord door roversbendes en criminelen, of door plantagepersoneel dat een hoger salaris eiste of een hogere uitkering tijdens het Suikerfeest.

Ook nu waren niet alleen Nederlanders het doelwit. In heel Oost-Java werden in 1951 meer dan zevenhonderd mensen vermoord en ruim achtduizend gewelddadige roofovervallen gepleegd. De Onafhankelijkheidsoorlog had een zure erfenis nagelaten in de vorm van een traditie van geweld, een voortdurend gezagsvacuüm, een ontwortelde generatie mannen en een kwijnende plattelandseconomie.

In sommige delen van Java waren economie en samenleving dusdanig ontregeld dat het bendewezen voldeed aan een economische behoefte. Dat bleek onder meer in de loop van de jaren vijftig, toen de criminaliteit in Oost-Java weer explosief toenam vanwege de verslechterende economische situatie. Ook andere regio’s, die eerst lang rustig waren gebleven, kregen juist in de jaren vijftig te maken met een golf van misdaad en geweld.

Het civiele Indonesische gezag was niet in staat tegen de massale misdaad op te treden en bleef nog jarenlang afhankelijk van de legerleiders.

Het civiele Indonesische gezag was niet in staat tegen de massale misdaad op te treden en bleef nog jarenlang afhankelijk van de regionale legerleiders, die overigens ook vaak met de handen in het haar zaten. Pas na het uitroepen van de staat van beleg in 1957 kreeg het leger zoveel armslag dat het de grootste onrusthaarden kon pacificeren. Op veel plaatsen kwam dat moment pas in 1965-’66, na de machtsovername door generaal Soeharto en de daarmee gepaard gaande massamoorden op vermeende tegenstanders.