Toen Valentina Kropotina in 1930 als baby ter wereld kwam, had ze in de Sovjet-Unie van Stalin al de status van verdachte. Ze werd namelijk geboren in een boerengezin dat juist in die tijd het stempel van ‘koelakken’ opgedrukt kreeg. Er was niet veel nodig om koelak genoemd te worden: een kleine boerderij, wat kleinvee en een paard en wagen waren al voldoende om door de communistische haatcampagne te worden bestempeld als ‘rijke boer’. De familieboerderij werd begin jaren dertig verwoest en Valentina’s vader, beschuldigd van ‘kapitalisme’, verbannen naar een werkkamp in Siberië. Haar moeder bouwde op de overblijfselen van de boerderij een houten hut, waarin ze met haar twee kinderen trachtte te overleven.
Op school leed Valentina zwaar onder het stigma af te stammen van koelakken. Geïndoctrineerd door de onophoudelijke stalinistische propaganda, begon ze zich te schamen voor haar ouders. Met alle kracht die ze in zich had trachtte Valentina aansluiting te vinden bij de samenleving die haar had verstoten. Ze werd lid van de communistische jeugdbeweging en adoreerde, zoals zovelen, Stalin, die ze voor de grootste figuur uit de wereldgeschiedenis hield. Maar dat was nog niet genoeg: achttien jaar oud verliet ze het ouderlijk huis en ging werken als leerling-boekhoudster bij een marinebasis, waar ze trouwde met een officier.
Op de basis werd ze benaderd door vertegenwoordigers van de almachtige geheime dienst, die haar ronselde als informante. Ze schreef tientallen rapporten over collega’s, die vervolgens gearresteerd werden en in de Goelag verdwenen. Het verklikken legde Valentina Kropotina geen windeieren: ze werd goed genoeg betaald om haar inmiddels uit het werkkamp teruggekeerde vader en haar moeder te onderhouden en kon zich zelfs een buitenhuis veroorloven. Spijt heeft ze nooit gehad. Integendeel, Valentina beschouwde zichzelf ook als slachtoffer van het systeem, dat immers haar vader in de jaren dertig had gearresteerd.