Homo’s en lesbiennes werden in de DDR gediscrimineerd. En juist daarom mochten ze geen eigen organisatie krijgen. Dat was in 1984 de ingewikkelde redenering van Alfred Meyer, het hoofd Interne Zaken van het stadsbestuur van Oost-Berlijn.
De opstelling van Meyer typeert de verwarrende houding van het communistische bewind, zo laat historicus Jason Johnson zien in het Journal for Social History. Homo’s en lesbiennes in de DDR probeerden sinds de jaren zestig gelijke rechten te krijgen, maar daarbij stuitten ze op veel vooroordelen. Zo meende de geheime dienst Stasi in 1983 dat ze erg geïnteresseerd waren in geld, zich samenzweerderig gedroegen en al te veel openstonden voor contacten met buitenlanders. Opmerkelijk genoeg was die opvatting voor de Stasi reden om homo’s rechten te geven, bijvoorbeeld om contactadvertenties te plaatsen. Anders, zo was de redenering, was het risico groot dat ze zouden gaan samenwerken met kerken of buitenlanders.
Maar een verzoek om een eigen club te mogen openen ging het stadsbestuur van Oost-Berlijn lang te ver. In zo’n club zouden de gediscrimineerde homo’s alleen maar verder geïsoleerd raken, zo was de vrees. Op die manier zouden ze extra vatbaar worden voor westerse invloeden.
Toch richtten Berlijnse homo’s en lesbiennes in 1987 de Sonntags-Club op, die deels werd tegengewerkt maar ook samenwerkte met bestuurders. In de nadagen van de DDR, in juli 1990, werd de club officieel erkend.
Openingsbeeld: Leden van belangengroep Lesben in der Kirche. Oost-Berlijn, 30 juni 1985. Bron: Getty Images.