Home Hoe Nederland bijdroeg aan de dreiging van nucleair terrorisme

Hoe Nederland bijdroeg aan de dreiging van nucleair terrorisme

  • Gepubliceerd op: 9 september 2021
  • Laatste update 18 okt 2021
  • Auteur:
    Teun Willemse
  • 5 minuten leestijd
Hoe Nederland bijdroeg aan de dreiging van nucleair terrorisme

Na de machtsgreep van de Taliban is Amerika bang dat de islamitische beweging jihadisten aan een Pakistaanse atoombom zal helpen. Bij dat doemscenario heeft Nederland een kwalijke rol gespeeld. In de jaren zeventig lekte kennis over uraniumverrijking vanuit Nederland naar Pakistan. Volgens Clingendael-onderzoeker Ko Colijn mogen we ons dat spionagedebacle nog steeds aanrekenen.

De National Security Service (NSA) bracht eind augustus documenten naar buiten over de Amerikaanse voorkennis van de Pakistaanse atoombom. Daarin duikt geregeld de naam op van Abdul Qadeer Khan, de spion die in de jaren zeventig tekeningen over uraniumverrijking Nederland uit smokkelde. Volgens Colijn bevestigen de vrijgegeven documenten dat Amerika er bij Nederland op aandrong daar niets mee te doen.

Wat deed deze Pakistaanse spion in Nederland?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Khan werkte in de jaren zeventig bij een onderaannemer van het Almelose bedrijf Urenco, een bedrijf dat verrijkt uranium produceert door middel van ultracentrifugetechniek. Hij stal tekeningen van die ultracentrifugetechniek en nam deze mee naar de Pakistaanse stad Kahuta: de kraamkliniek van de islamitische bom.

De Nederlandse controle op snuffelaars was laks. Frits Veerman, die in Nederland met Khan samenwerkte, verdacht hem van spionage, maar kreeg van hogerhand te horen dat hij zijn mond moest houden. In 2005 verkondigde voormalig premier Ruud Lubbers in het radioprogramma Argos dat Nederland in de jaren zeventig namelijk wel van Khans spionage op de hoogte was, maar er op aandringen van de CIA geen grote zaak van maakte. De VS wilde Pakistan liever te vriend houden.’

Wordt Lubbers’ verhaal bevestigd in de vrijgegeven archieven van de NSA?

‘Lubbers had waarschijnlijk gelijk. Het ging zelfs verder dan een bedenksel van de CIA, want de documenten over de Pakistaanse atoombom tonen aan de het Witte Huis dit idee overnam. In de documenten hebben de Amerikanen het over “een acuut dilemma” voor hun buitenlandse politiek. Het atoomprogramma ging natuurlijk in tegen het non-proliferatiebeleid van de VS. Dat beleid stond bovenaan de agenda van president Carter, dus het Nederlandse falen moest uit beeld worden gehouden.

Washington wilde Pakistan tegelijkertijd niet de gordijnen injagen. Het moest de banden met Pakistan juist versterken vanwege de geopolitieke strijd met China, de groeiende Sovjetinvloed in India en de macht van de ayatollahs in Iran.’

Wat staat er nog meer in de vrijgegeven documenten?

‘Dat Amerika in maart 1978 de eerste duidelijke berichten kreeg dat Pakistan bezig was met een atoombom. Via bevriende bronnen, waarschijnlijk de Britse en Franse inlichtingendiensten, leerden de VS steeds meer over het atoomprogramma van Pakistan. In oktober van dat jaar stelde Arthur Hummel, de Amerikaanse ambassadeur in Pakistan, dan ook voor om het Zuid-Aziatische land harder aan te pakken. In een memo aan de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken schetste hij ook welk risico een geïsoleerd en gevaarlijk Pakistan in de regio zou vormen.

Hummel wilde daarom dreigen met het afsnijden van hulp aan Pakistan, maar de Amerikaanse regering talmde maandenlang. Uiteindelijk kreeg de ambassadeur de kans om generaal Zia Ul Haq, die intussen via een militaire coup de macht had gegrepen in Pakistan, met zijn kennis te confronteren. Zia werd woedend en ontkende. Hij daagde de VS zelfs uit om een kijkje te komen nemen op verdachte locaties.’

Pakistaanse raketten worden in 2008 tentoongesteld in Karachi.

Ging Amerika ook verhaal halen bij Nederland?

‘Op 7 februari 1979 stak een Amerikaanse delegatie zijn licht op bij Nederlandse ambtenaren van de ministeries van Buitenlandse en Economische zaken. Daar werden de Amerikanen niet veel wijzer van. De Nederlanders stelden hen vooral gerust dat ze niet mee zouden werken aan een Pakistaans atoomprogramma; ze zouden zich keurig aan de westerse exportregels houden.’

Greep Amerika uiteindelijk in?

‘Warren Christopher, de Deputy Secretary of State, kreeg in 1979 van zijn topambtenaren te horen dat West-Duitsland, Japan en Libië waarschijnlijk niet achter zouden blijven als Pakistan een atoombom ontwikkelde. Geopolitiek de voorrang gevend, nam Christopher een besluit: “some other country” kon korte metten maken met het Pakistaanse project. De gedachten gaan dan onwillekeurig naar Israël, dat in die jaren ook de Irakese reactor Osirak wegbombardeerde en er tegenwoordig van wordt verdacht het Iraanse atoomprogramma te saboteren.

Uiteindelijk bood Washington aan om Pakistan financieel en projectmatig te helpen in ruil voor een bevriezing van het atoomprogramma, maar generaal Zia verwierp dat idee. In de loop van 1979 werden de zorgen over de Sovjetinvasie van Afghanistan steeds groter. De VS hadden de steun van Pakistan nodig bij geheime operaties over de Afghaanse grens, dus verdween het probleem van de atoombom naar de achtergrond.’

Tot nu, want de Amerikanen zijn bang dat de Taliban jihadisten aan een atoombom zullen helpen.

‘Dat scenario bezorgt de Amerikanen hoofdpijn. In augustus 2008 deed een Talibangroep al eens een poging om een atoombom te bemachtigen in het Pakistaanse district Wah, maar hoe reëel deze angst nu is, weet niemand. Een Amerikaans experiment heeft al uitgewezen dat een groep jihadisten met behulp van open bronnen binnen 25 dagen een primitieve atoombom in elkaar zou kunnen knutselen.’

Moet Nederland zich deze situatie nog steeds aantrekken?

‘Ja, want hoewel Nederland het non-proliferatiebeleid hoog in het vaandel had staan, ging het toch fout. Het Nederlands buitenlandbeleid was te afhankelijk van de Verenigde Staten. We bewogen gemakkelijk mee met de geopolitieke prioriteiten van Amerika en lieten ons eigen justitieel optreden varen.

Khans spionage heeft bovendien mondiale kwalijke gevolgen. Zijn kennis over uraniumverrijking is weggelekt naar landen als China, Noord-Korea en Iran. Dat zijn allemaal landen die nu over een controversieel atoomprogramma beschikken. Al met al is het een zwarte bladzijde in de Nederlandse geschiedenis en is het tolereren van de spionage door Khan nog onverminderd gênant.’