In november 2015 vertelde historicus Bas Kromhout tijdens de Historisch Nieuwsblad-collegedag Tweede Wereldoorlog over de NSB. Hoe ‘fout’ was deze beweging nu echt? Lees Kromhouts lezing over Mussert en zijn onderschatte groepering terug of bestel nu het nieuwe boek Fout! over dit onderwerp.
Het komende uur ga ik u het een en ander vertellen over het bekendste voorbeeld van home grown fascisme in Nederland: de NSB. Er is iets vreemds aan de hand met de manier waarop we tegenwoordig kijken naar de NSB. Niemand wil met die partij of haar gedachtegoed worden geassocieerd. ‘NSB’er’ is een scheldwoord. Ons beeld van de NSB kan dus niet erg positief zijn, ben je geneigd te zeggen. Toch denken veel Nederlanders dat Mussert en zijn aanhangers nog wel ‘meevielen’ in vergelijking met de ‘echte’ nazi’s in Duitsland. Dat is namelijk het beeld dat oprijst uit de historische literatuur over de NSB.
De Nederlandse nazi-beweging zou vooral hebben bestaan uit rancuneuze minkukels. Ter compensatie van hun onvermogen om zelf iets van het leven te maken, bliezen zij zich op als bronstige kikkers. Als meest sprekende voorbeeld hiervan dient Mussert zelf. Historicus Hermann von der Dunk omschreef de NSB-leider in 2005 als ‘een potsierlijke kopie van buitenlandse voorbeelden’, die ‘in veel te grote laarzen liep, terwijl zijn politieke horizon iets had van een doorgeschoten padvinder en een puberale romanticus.’ Deze opgeblazen, lachwekkende imitator zou in werkelijkheid een onbenullige figuur zijn geweest. Loe de Jong noemde Mussert in 1946 al ‘een typisch Nederlandse kleinburger’. Ook andere auteurs hebben Mussert als ‘burgerlijk’ gekenschetst. Daarmee bedoelen zij: kleingeestig, schoolmeesterachtig, provinciaal. Eigenschappen die je niet snel associeert met de leider van een extremistische beweging.
Zo heeft zich het beeld gevestigd van een relatief gematigde NSB, die werd geleid door een conservatieve burgerman, en die tijdens de oorlog tegen wil en dank verstrikt raakte in de netten van de échte nazi’s. Maar klopt dat wel? Wat wilde de NSB nu eigenlijk bereiken en hoe wilde ze dat bereiken? Daarover gaat deze lezing.
Ik zal nu puntsgewijs de ingrediënten van het gedachtegoed van de NSB beschrijven en illustreren met voorbeelden. Zoals ik u in het komende uur zal laten zien, was de NSB:
►Nationalistisch
►Socialistisch
►Anti-democratisch
►Gewelddadig
►Racistisch
►Antisemitisch
Aan het slot van deze lezing zal ik proberen te verklaren hoe het kan, dat wij een vertekend beeld hebben van de NSB.
Nationalisme
De letters N.S.B. stonden voor ‘Nationaal-Socialistische Beweging’. Daar kwam officieel nog de toevoeging ‘in Nederland’ of ‘in de Nederlanden’ achteraan. De NSB noemde haar ideologie dus ‘nationaal-socialisme’ en het is goed om deze term serieus te nemen. Twee belangrijke ingrediënten zijn erin samengevoegd: nationalisme en socialisme. Van deze twee was het NATIONALISME het belangrijkste voor de NSB.Als je Mussert zou hebben gevraagd of hij een nationalist of een socialist was, en hij mocht maar één antwoord kiezen, dan zou hij waarschijnlijk hebben gezegd dat hij zich vóór alles een Nederlander voelde.
Met nationalisme is het voor de NSB allemaal begonnen. In 1925 richtte de Utrechtse waterbouwkundig ingenieur Mussert een nationaal actiecomité op tegen het zogeheten Belgisch Verdrag. Dit verdrag tussen de Nederlandse en de Belgische regering bepaalde dat er een kanaal moest komen van Antwerpen naar de Rijn, over Nederlands grondgebied. Volgens Mussert betekende dit een directe bedreiging voor Rotterdam en daarmee voor de hele Nederlandse economie. Mede dankzij de lobby van het actiecomité werd het Belgisch Verdrag verworpen in de Eerste Kamer. De Tweede Kamer had het verdrag wél aangenomen. Mussert zag hierin een bewijs dat de politici in Den Haag niet deugden en het nationale belang verkwanselden. En dit was een symptoom van de algehele futloosheid die in het Nederlandse volk zou zijn gevaren en die nog eens de ondergang van de natie zou betekenen.
Toen Mussert op 14 december 1931 in een zaaltje in Utrecht de NSB oprichtte en het Programma van de nieuwe beweging presenteerde, stond hierin onder meer het volgende:
‘Voorwaar, wij weten wel, dat de geestkracht van het Nederlandse volk stelselmatig reeds gedurende generatiën wordt ondermijnd; dat de bevolking wordt ingeprent, dat wij niets te betekenen hebben, dat wij ons zelfs niet eens kunnen of mogen verdedigen […], dat wij machteloos zijn […] dat wij eigenlijk stil in een hoekje behoren te zitten en daar blij zijn, dat wij geen pak slaag krijgen! Overal ter wereld, en bij voorkeur ook in eigen land, moeten wij ons zo gedragen, dan tonen wij pas […] dat wij geen enghartige chauvinisten zijn, dat wij wereldburgers zijn!’
Het nationalisme van de NSB stopte niet aan de grens. In het Programma van 1931 stond dat de zogenaamde ‘Zuid-Nederlanders’ – oftewel de Vlamingen – de natuurlijke bondgenoten waren van de ‘Noord-Nederlanders’. Later tijdens de jaren dertig nam de NSB het standpunt in dat Nederlanders en Vlamingen in wezen één volk vormden en daarom ook in één staat moesten worden samengebracht. Dit werd de Groot-Nederlandse of Dietse gedachte genoemd. De NSB knoopte contacten aan met nationaal-socialisten in Vlaanderen die hetzelfde doel voor ogen stond. Ook de Afrikaners in Zuid-Afrika waren volgens de NSB loten aan de zogenaamde ‘Dietse stam’. In boeken en tijdschriften werd regelmatig aandacht besteed aan de Boerenoorlog. De grote held was president Paul Kruger, die het verzet tegen de Britse imperialisten symboliseerde. Net als Michiel de Ruyter werd Kruger tijdens de bezettingsjaren ingezet in de anti-Britse oorlogspropaganda. Maar de liefde van de NSB voor de ‘stamverwante’ Boeren bleef er letterlijk één op afstand. Zuid-Afrika was simpelweg te ver weg om te worden opgenomen in de Groot-Nederlandse plannenmakerij.
Het was opmerkelijk dat Mussert in het oorspronkelijke NSB-programma uit 1931 met geen woord repte over de monarchie. Twee jaar later maakte de beweging duidelijk dat de koning wat haar betreft alleen maar een ceremoniële functie zou moeten bekleden. Daarom betichtten tegenstanders de NSB ervan tegen het koningshuis te zijn. Om het tegendeel te bewijzen, putte de beweging zich in het vervolg uit in verklaringen van Oranjeliefde. Tijdens bijeenkomsten werd een portret van koningin Wilhelmina getoond en zongen de NSB’ers steevast het zesde couplet van het Wilhelmus. Dit laatste ging zelfs tijdens de bezetting door.
Socialisme
Dat de NSB nationalistisch was, is onomstreden. Dat ligt anders wanneer we kijken naar die andere poot van het nationaal-socialisme. De NSB was namelijk ook SOCIALISTISCH. Dit behoeft uitleg. Velen zullen ontkennen dat de NSB een socialistische partij was. Vooral socialisten willen daar doorgaans niets van weten. Volgens hen was de NSB juist anti-socialistisch. De beweging deed alleen maar een socialistisch lijkend kleedje aan om arbeiders te lokken, zeggen zij.
Het klopt inderdaad dat de NSB zeer vijandig stond tegenover van de leer van Karl Marx. Marxisten predikten immers de solidariteit van alle proletariërs ter wereld. Ze waren tégen nationalisme, tégen kolonialisme en tégen militarisme. Stuk voor stuk zaken waar de NSB juist zeer aan hechtte. Als we Marx als de grondlegger van het socialisme beschouwen, dan was Mussert dus géén socialist.
Maar er zijn naast het marxisme ook andere stromen binnen het socialisme geweest. Socioloog Jacques van Doorn heeft de oorsprong van het nationaal-socialisme herleid naar Ferdinand Lasalle, een tijdgenoot van Marx en diens rivaal binnen de vroege socialistische beweging in Duitsland. Hoe dit ook zij, voor Mussert was de ‘S’ in NSB geen grap. Hij was sowieso geen type voor grappen. In het boek Het socialisme van de NSB uit 1940 is te lezen wat met dit begrip werd bedoeld. Namelijk:
‘liefde tot en bereidheid offers te brengen voor eigen volk. Dit wáre socialisme gaat dus niet uit van een onwezenlijk wereldburgerschap […] maar gaat uit van het eigen volk.’
‘Niet de verkrijging van zo groot mogelijke dividenden voor de aandeelhouders, of de uitbetaling van buitensporige lonen en salarissen dient het doel van de bedrijven te zijn. […] Het nationaal-socialisme streeft bewust naar een socialistische volksgemeenschap, die iedere werker een rechtvaardige beloning voor zijn arbeidsprestatie verschaft.’
Om wantoestanden te voorkomen, moest in elke sector van de economie een toezichthoudende instantie komen, waarin de vakbonden en de werkgeversorganisaties gezamenlijk zitting hadden. Als zij er onderling niet uitkwamen, dan zou de staat ingrijpen. Dit corporatistische model had de NSB overgenomen uit het Italiaanse fascisme. Hoewel de staat in de economie het hoogste gezag toekwam, pleitten de nationaal-socialisten niet voor nationalisering van bedrijven. Zij lieten het particulier bezit met rust.
Mussert verdeelde het Nederlandse volk niet in sociale klassen, maar in twee groepen: zij die werkten en zij die profiteerden van het werk van anderen. Hij sprak ook wel van ‘volwaardigen’ en ‘onvolwaardigen’. Een onvolwaardige kon een kapitalist zijn, maar ook een werkloze steuntrekker die te lui was om de handen uit de mouwen te steken. De nationaal-socialisten waren niet gecharmeerd van uitkeringen. Het programma zei hierover:
‘Wij weigeren het gepruts met huurtoeslagen en bedelingen en steun in verschillende vormen sociale voorzieningen te noemen.’
Het zou pas echt socialistisch zijn om iedere volwassen man aan het werk te helpen. De NSB pleitte daarom voor grootschalige werkverschaffing en arbeidsdienstplicht. Wie zich nuttig had gemaakt voor de volksgemeenschap, maar door ziekte, invaliditeit of ouderdom niet meer kon werken, had wél recht op ondersteuning. Toen in 1941 de Duitse bezetter in Nederland het ziekenfondsstelsel invoerde, werd dit in de NSB-kranten toegejuicht als een stap in de richting van het ware socialisme. Het nationaal-socialisme dus.
Anti-democratisch
Behalve nationalistisch en socialistisch was de NSB principieel ANTIDEMOCRATISCH. Musserts beweging kwam op in een tijd van economische crisis en massawerkloosheid. Deze misère droeg sterk bij aan wat historicus A.A. de Jonge de ‘kleine crisis’ van het Interbellum heeft genoemd, namelijk een dalend vertrouwen in de democratische instituties. Hoewel de Nederlandse kiezers over het algemeen nog strak in het verzuilde patroon zaten, werd een deel van hen aangetrokken tot extremistische groeperingen op links en op rechts, die een alternatieve politieke orde nastreefden. Daarnaast gingen binnen de traditionele rechtse partijen stemmen op voor een sterker staatsgezag.
De NSB maakte er geen geheim van dat zij de parlementaire democratie helemaal wilde afschaffen. In de toekomstige nationaal-socialistische staat zou geen plaats meer zijn voor afzonderlijke politieke partijen. Mussert lichtte zijn standpunt toe in een toespraak bij het vijfjarig jubileum van de NSB in 1936 en zei:
‘Het grootste recht van een volk is niet, dat het in de gelegenheid wordt gesteld om eens in de vier jaren een stembiljetnulletje op te vullen, maar dat het bij voortduring geleid wordt, voorgegaan wordt door de karaktervolsten en de bekwaamsten, die uit het volk zelf voortkomen en bereid zijn eigen belang en groepsbelang achter te stellen bij de belangen van het volk in zijn geheel. Dit grootste recht is aan het volk ontnomen door de zogenaamde democratie, die in werkelijkheid niets anders is dan partijen-dictatuur, waarin niet karakter en bekwaamheid, maar relaties in de politieke partij of het huis waarin men geboren is, beslissen over de bezetting van regeringsambten.’
De NSB noemde zichzelf nadrukkelijk geen partij, maar een beweging. De NSB was ook geen vereniging, maar een stichting, met Mussert als enige bestuurslid. Toch konden burgers zich als lid laten inschrijven. Ze kregen dan een lidmaatschapskaart en een zogenaamd ‘stamboeknummer’, en mochten elkaar met ‘kameraad’ aanspreken. De leden hadden in de NSB echter geen enkele inspraak en mochten slechts gehoorzamen aan de Leider. Wel liet Mussert zich adviseren door een Politieke Raad, die hij zelf samenstelde.
Net als de NSB zelf moest ook Nederland onder het gezag van één sterke man komen te staan. Wie dat was, liet zich raden. Mussert zou, in de woorden van een van zijn propagandisten:
‘onafhankelijk van verpolitiekte vakverenigingen, kerkelijke overheden, grootkapitaal en banken een doelbewuste, krachtige binnen- en buitenlandse politiek voeren, omdat […] de wil van de Leider en de wil van het volk één en ononderscheiden zijn.’
Mussert vermeed het begrip dictator en ontkende dat hij met een stalen vuist wilde regeren. Dat was helemaal niet nodig, want als het volk zijn hart volgde, dan zou het zich vrijwillig aan de voeten van zijn Leider werpen. Als er geen partijen meer waren, zou er ook geen politieke strijd meer zijn. Het volk was dan eindelijk één en gelukkig. Het was natuurlijk een utopie om te denken dat alle Nederlanders Musserts leiding kritiekloos zouden aanvaarden. Dat wist hij zelf ook wel. Wie goed luisterde naar wat NSB’ers zeiden, hoorde de politielaarzen al dreigend stampen. Musserts rechterhand Kees van Geelkerken sprak op 3 januari 1934 in het Concertgebouw als volgt:
‘In onze Staat is geen VARA mogelijk en geen Tribune. Wij zullen niet dulden dat er in ons huis vuurtjes worden gestookt. Wij zullen zelf brandstapels oprichten voor al die rommel.’
Een andere hoge NSB’er speculeerde omstreeks dezelfde tijd in een persoonlijke brief openlijk over de mogelijkheid om concentratiekampen op te richten om tegenstanders in op te sluiten. Ondanks de openlijk verklaarde afkeer van parlementaire democratie deed de NSB mee aan verkiezingen. De eerste was in 1935. Bij de Provinciale Statenverkiezingen behaalde de NSB toen 8 procent van de landelijk uitgebrachte stemmen. De aanhang was euforisch. ‘De eerste bres in het front der opgejaagde regenten is geslagen,’ schreef de partijkrant Volk en Vaderland.
De nationaal-socialisten gebruikten het parlement als een podium waarop zij zich konden profileren door stevig oppositie te voeren tegen de regering. Mussert verklaarde openlijk dat hij nooit bereid zou zijn met andere partijen in een kabinet te gaan zitten. De NSB wilde niet één of twee ministerposten, maar revolutie. ‘Als wij de meerderheid hebben, dan gaan alle stembussen naar de vaalt,’ aldus Volk en Vaderland. En als het via de parlementaire weg niet lukte, was er altijd nog de weg van het geweld.
Geweld
De NSB was een GEWELDDADIGE beweging. Net zoals de fascisten in Italië en de nazi’s in Duitsland, beschikte de NSB over een geüniformeerde partijmilitie. Deze Weer-Afdeling of WA fungeerde als lijfwacht, ordedienst en ceremoniële versiering van partijbijeenkomsten. Ook gingen WA-mannen soms mee met partijgenoten die NSB-kranten verkochten op straat. Officieel om hen te beschermen tegen agressieve omstanders, maar vaak waren het de WA’ers zelf die de confrontatie met hen zochten. Vanaf de zomer van 1933 moesten ze dat doen zonder hun zwarte pakken, omdat de regering-Colijn toen een algeheel uniformverbod voor politieke organisaties afkondigde. Maar ook zonder uniforms zorgden WA-mannen voor onrust op straat. In 1935 kwam het in de grote steden regelmatig tot vechtpartijen tussen NSB’ers en communisten. In Amsterdam trokken wekelijks wel vijftig WA’ers tegelijk bepaalde arbeidersbuurten in, die als ‘rode’ bolwerken bekend stonden. Communisten stonden klaar om hen er weer uit te gooien. De NSB wees natuurlijk steevast de tegenstanders aan als de aanstichters van het geweld. Hun leden zouden slechts slachtoffer zijn van de zogenaamde ‘rode terreur’.
Na de Duitse inval verscheen de WA weer op straat. De nazi-revolutie was immers gekomen en de NSB wilde haar steentje bijdragen, ook om te voorkomen dat anderen ermee vandoor gingen. Aanvankelijk waren de verbodsbepalingen nog van kracht en de politie trad dan ook op tegen geüniformeerde NSB’ers. Die kregen echter vaak bescherming van Duitse troepen. Vooral september 1940 was een zeer gewelddadige maand. Tijdens rellen in Den Haag kwam de WA-man Peter Ton om het leven. Hij kreeg prompt de status van martelaar van de beweging.
De WA was ook de aanstichter van de gebeurtenissen die leidden tot de Februaristaking. Begin 1941 zochten Amsterdamse WA-mannen bijna dagelijks de confrontatie met Joden rond het Waterlooplein. Sommigen lieten dat niet over hun kant gaan en verdedigden zich. Op 11 februari werd bij straatgevechten de WA-man Hendrik Koot dodelijk gewond. De Duitse politie ging zich ermee bemoeien. Toen Duitse politiemannen bij een inval in een Joodse ijssalon met ammoniakgas werden bespoten, nam de bezetter wraak door 400 Joden op te pakken en naar Mauthausen te transporten. Dit was de aanleiding tot de beroemde staking, die door de Duitsers met harde hand de kop werd ingedrukt. Na de Februaristaking hoorden de straatgevechten goeddeels tot het verleden. Tegenstanders durfden zich niet meer te laten zien en de WA kon overal soeverein rond paraderen. Na de Duitse inval in de Sovjet-Unie in de zomer van 1941 namen veel WA’ers dienst in de Waffen-SS en vertrokken ze naar het Oostfront. Maar Nederland was nog niet van ze af.
In oktober 1943 richtten de Duitsers de zogeheten Landwacht op, die voor het overgrote deel door WA’ers werd bemand. De Landwacht assisteerde de Duitse politie door objecten te bewaken en op straat te controleren op persoonsbewijzen en zwarte handelswaar. Tegen de regels in deden Landwachters ook huiszoekingen. Troffen ze dan zwarthandelaren of verzetsmensen aan, dan namen ze die mee voor verhoor. Vaak ging het er zeer gewelddadig aan toe. Berucht is de zogenoemde ‘Bloedgroep Norg’, die in Drenthe jacht maakte op het verzet, arrestanten martelde en eigenhandig mensen executeerde. Zulke extremiteiten deden zich het vaakst voor tegen het einde van de oorlog, toen er een ondergangsstemming heerste onder NSB’ers.
Racisme
De volgende eigenschap van de NSB die ik wil bespreken is haar RACISTISCHE inslag. Het is een vaak gememoreerd feit dat toen de NSB werd opgericht, het biologisch gelegitimeerde racisme van Adolf Hitler ontbrak in het programma. Mussert nam er zelfs expliciet afstand van. In de zogeheten Brochure nr. 3: Nationaal-Socialistische (Fascistische) staatsleer uit 1933 verklaarde hij:
‘Wij verbeelden ons niet, dat ons volk het edelste ras ter wereld zou zijn, doch wij eren het in zijn ideale, historische gestalte als natie’.
En een jaar later schreef Mussert in Brochure nr. 4. Actueele Vragen dat een ‘natie’ niet bestond uit mensen van hetzelfde ras, maar uit mensen met een gemeenschappelijke beschaving en een zogenaamde ‘gemeenschappelijke levenswil’. Naties moesten worden gezien als ‘rassen van de geest’ en niet als ‘rassen van het bloed’, zoals de nazi’s in Duitsland propageerden. Mussert verklaarde het principieel oneens te zijn met theorieën, die aan het ene ras meer waarde toekenden dan aan het andere. Mussert had dit standpunt afgekeken van Mussolini. De Italiaanse aartsvader van het fascisme moest niets hebben van het arrogante Duitse gedweep met het Germaanse ras. ‘Nationale trots heeft geen rassendelirium nodig,’ zei Mussolini in 1932.
In het ontbreken van een biologische rassenleer zit het voornaamste verschil tussen de Italiaanse fascisten en de Duitse nazi’s. Anders gezegd: nationaal-socialisme is fascisme plus racisme.Nogal wat historici menen dat de NSB eerder tot het fascisme dan tot het nazisme moet worden gerekend. Mussert heeft dit zelf ook gesuggereerd in de apologie die hij na de Bevrijding schreef in zijn dodencel. De naam van de NSB zou eigenlijk verkeerd gekozen zijn. Maar ja, er waren al enkele splintergroeperingen die zichzelf fascistisch noemden en daar wilde hij zich duidelijk van onderscheiden. Zo schreef hij. Maar de NSB was in de praktijk verre van immuun voor racistisch gedachtegoed. Drie jaar na oprichting deden de eerste verschijnselen zich voor. Verschillende kopstukken binnen de beweging lieten zich in toenemende mate inspireren door de Nazi’s in Duitsland. Vooral nadat Hitler daar in 1933 de macht hadden overgenomen.
In toespraken, artikelen en pamfletten van de NSB doken steeds vaker denkbeelden op die de Duitsers ‘völkisch’ zouden noemen. In het Nederlands wordt dit begrip vertaald als ‘volks’. Het woord ‘volks’ had een andere betekenis dan de gebruikelijke. Wij noemen dingen ‘volks’ die we associëren met de ‘gewone man’. Voor de nationaal-socialisten sloeg het begrip ‘volks’ op de gehele natie. Zij zagen het volk als een levend organisme bestaande uit mensen van hetzelfde ras en bloed, dat gebonden was aan de bodem waarop het sinds mensenheugenis leefde en waar het geschiedenis had geschreven. Bloed en bodem dus.
De aanhangers van het ‘volkse’ gedachtegoed gruwden van de stad, maar idealiseerden het boerenland. Boeren zouden raszuiverder zijn dan stedelingen, die vaak afstamden van immigranten. Zij bewerkten dezelfde bodem als hun voorvaders. Bovendien hielden zij culturele gebruiken in stand, die werden aangezien voor eeuwenoude Germaanse tradities. Een van de eerste prominente NSB’ers die het bloed-en-bodemdenken omarmde, was de Barneveldse boerenzoon Evert Jan Roskam. In 1934 publiceerde hij bij de partijuitgeverij een brochure met de lange titel De Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland in verband met ons christelijke volkskarakter en onze Germaansche volksaard. Volgens Roskam hadden de Nederlanders een aantal belangrijke waarden geërfd van hun Germaanse voorouders:
‘Trouw en eerlijkheid, zedelijkheid en plichtsbesef, dat waren de grondslagen der Germanen en hun Wodanbeschouwing en Godenleer waren transparant, doorzichtelijk, want daardoorheen hebben ze, als in de schemering, God gezien. En in de bossen der nooit volprezen Veluwe hebben ze voor zijn Majesteit gesidderd.’
Roskam, die gereformeerd was, probeerde het heidendom van de oude Germanen en zijn eigen geloof nog met elkaar te verzoenen. Andere aanhangers van het volkse gedachtegoed keerden het christendom openlijk te rug toe en zochten inspiratie in een Germaans Neuheidentum. Dat gold vooral voor een groepje NSB’ers rond de eerder genoemde Henk Feldmeijer. In de zomer van 1937 richtten zij de stichting Der Vaderen Erfdeel op, dat zich op populair-wetenschappelijke wijze bezighield met het Germaanse verleden van Nederland. Het doel van de stichting was
‘een beter begrip te krijgen van de geestelijke en culturele erfenis onzer voorvaderen en deze te handhaven tegen volksvreemde overheersing van welken aard of richting dan ook’.
Dit clubje ‘volkse’ NSB’ers stond al snel in verbinding met de SS in Duitsland, waarvan leider Heinrich Himmler eveneens een grote belangstelling had voor Germaanse archeologie en spiritualiteit.
Hoe stond leider Mussert tegenover de groeiende activiteit van zijn ‘volkse’ partijgenoten? Hij nam niet onmiddellijk ál hun ideeën over, maar liet zich er wel door inspireren. Al op 21 mei 1934 hield Mussert voor een verzameling boeren in het Groningse Wedde een lezing, waarin de invloed van het bloed-en-bodemdenken merkbaar aanwezig was. Hij zei:
‘Wij spreken van een Nederlands volk, van de Nederlandse stam. Wij kunnen dit volk, deze stam, vergelijken met een boom. Wij wensen die boom stevig geworteld in de vaderlandse grond. […] Voor ons volk vormt gij landbouwers en boeren bij het beeld van deze boom het hechte, stevig in zijn grond verankerde wortelstelsel. Een gezond wortelstelsel is voor ons de enige zekerheid dat deze boom zal blijven voortbestaan.’
In 1937, bij de Tweede Kamerverkiezingen, introduceerde de NSB een nieuw partijsymbool: de wolfsangel. Dit teken, waarvan de precieze achtergrond mysterieus is, zou een Germaanse herkomst hebben. De verkiezingen brachten trouwens een teleurstelling: van de 8 procent die de NSB twee jaar eerder bij de Provinciale Statenverkiezingen had behaald, bleef nog maar de helft over. Zoals zo vaak gebeurt bij verliezende partijen, begon het bij de NSB intern te rommelen. De meest radicale krachten in de beweging vonden Mussert te gematigd op het rassendossier. De Leider overleefde de crisis door enerzijds een aantal critici te royeren en anderzijds hun kritiek ter harte te nemen. Dat betekende dat Mussert steeds vaker volkse thema’s aansneed, zoals bloed-en-bodem, racisme en antisemitisme. Zo schreef Mussert in hetzelfde jaar 1937 de brochure De Bronnen van het Nederlandsche Nationaal-Socialisme, met daarin het volgende:
‘Wij zijn er trots (niet hoogmoedig) op, wij zijn er dankbaar voor, deel uit te maken van het Nederlandse volk. Wij weten dat dit volk – met de Engelsen, de Duitsers, de Scandinaviërs – behoort tot de Germaanse tak van het Noordras, het ras, dat de wereld tot op de huidigen dag leidt door zijn scheppende kracht, zijn stoutmoedigheid, zijn doorzettingsvermogen, zijn wilskracht.’
Toen de Duitsers in mei 1940 Nederland hadden veroverd, gaven zij ruim baan aan de ‘volkse’ vleugel van de NSB. Himmler besloot een Nederlandse tak van de SS op te richten, die tevens onderdeel van de NSB moest zijn. Aan het hoofd werd Feldmeijer gesteld. De Nederlandse SS was bedoeld als een elitekorps van jonge mannen met de juiste fysieke kwaliteiten, een fanatiek geloof in het nazisme en een zogenaamd ‘zuivere’ stamboom.
Feldmeijers politiek opdracht was om in Nederland de Groot-Germaanse gedachte te promoten. Als Duitsland de oorlog gewonnen had, moest volgens Himmler een Groot-Germaans Rijk worden gesticht onder één Führer, Adolf Hitler. Ook Nederland zou daar deel van uitmaken. Mussert daarentegen zag een andere toekomst voor zich. Hij wilde Nederland en Vlaanderen verenigen en zelf minister-president worden van een soevereine NSB-staat. Deze soevereine staat zou vervolgens wel toetreden tot een Germaanse statenbond.
‘een voortdurende aansporing [was] in de toekomst op de weg der lotsverbondenheid tussen de Germaanse volkeren voort te gaan.’
Haar Dietse ambities daarentegen deed de NSB in de ijskast. Voortaan was het ‘Germanje’ wat de klok sloeg.
Antisemitisme
Zoals u waarschijnlijk al heeft opgemerkt, trad met de opmars van het ‘volkse’ denken in de NSB ook het ANTISEMITISME sterk naar voren. Bij de oprichting in 1931 was hier nog niets van te merken. Mussert was persoonlijk goed bevriend met een Joodse collega-ingenieur, Paul Josephus Jitta. De twee vakgenoten en hun vrouwen kwamen vaak bij elkaar over de vloer. Mussert stelde ook geen voorwaarden aan het lidmaatschap van de NSB. Ook Joden konden lid worden, en sommige deden dat. Volgens een schatting zijn in totaal ongeveer 150 Joodse Nederlanders lid geweest van de NSB. Maar tegenstanders hadden geen vertrouwen in Musserts goede bedoelingen. De nationaal-socialisten in Duitsland hadden immers openlijk de oorlog verklaard aan wat zij ‘het internationale Jodendom’ noemden. En dan zouden hun Nederlandse naamgenoten geen enkel bezwaar tegen Joden hebben? Dat leek wel erg onwaarschijnlijk.
Om zijn standpunt te verduidelijken schreef Mussert een open brief in de Volk en Vaderland van 22 april 1933, getiteld Enkele woorden aan onze Joodse leden. De brief luidde als volgt:
‘Onze NSB is principieel niet-antisemitisch. De toestanden zijn hier te lande op dit punt nu eenmaal geheel verschillend met die in Duitsland. Wat dit betreft, sluit onze beweging zich dus meer aan bij Italië, waar de leer van het fascisme het antisemitisme niet kent.
Niettemin wordt met voorbedachten rade door onze tegenstanders soms openlijk, doch meestal in het geniep, verkondigd dat ook wij NSB’ers jodenhaters zijn. Gij weet als NSB’ers dat dit niet zo is, dat onze zin voor rechtvaardigheid […] dit niet toelaat, omdat er een gehele categorie van Nederlandse Joden aanwezig is, die Nederlands voelt, denkt en in wezen Nederlands is; de categorie waartoe Gij behoort.’
‘de grote, zeer grote groep van Joden, die […] vooraan staan in de bestrijding van onze beweging. […] Van die zijde zult Gij, Joodse NSB’ers, voor de voeten geworpen krijgen dat Gij […] heult met de vijand van uw ras. […].
Uw antwoord kan eenvoudig zijn: Juist wij zijn het, die door mede te werken aan de NSB […] daadwerkelijk tonen, dat het nationaal-socialisme in Nederland niet antisemitisch behoeft te zijn of te worden. […] Gij pleegt dus niet alleen geen verraad aan uw ras, maar Gij behoedt dit, voor zoover dit rechtvaardig en juist is, tegen onverdiende hetze binnen ’s lands grenzen.’
Met andere woorden: de Joden die Mussert als Nederlanders beschouwde, vormden een minderheid. Veel meer Joden keerden zich tegen de NSB en toonden volgens de Leider daarmee aan dat zij géén echte Nederlanders waren. Deze Joden riepen het eigenlijk over zichzelf af als de NSB antisemitisch zou worden. Zolang er Joodse leden waren, hóefde het zover niet te komen. Maar als zij de beweging verlieten, zou niets de NSB meer beletten om het antisemitisme te omarmen. De Joodse NSB’ers werden dus moreel gegijzeld.
Van Musserts constatering dat veel Joden tegen de NSB waren, was het maar een kleine stap naar het verantwoordelijk stellen van de Joden voor elke oppositie die de beweging ontmoette. Op 20 mei 1933 schreef de Amsterdamse kringleider Herman Reydon in Volk en Vaderland een stuk getiteld ‘Joodse terreur’. Dat ging over communisten die NSB’ers op straat aanvielen. Want volgens het nationaal-socialistische wereldbeeld was het communisme bedacht door Joden. Door de arbeiders op te stoken wilden zij elke samenhang binnen het volk vernietigen, om dan zelf te kunnen heersen. Ook het kapitalisme, dus het tegenovergestelde van communisme, zou een Joodse uitvinding zijn. In dit geval om het werkende volk uit te buiten. Een half jaar na Reydons artikel klaagde Mussert in een interview met een Duitse journalist over uit Nazi-Duitsland gevluchte Joden, die zich kritisch zouden uitlaten over Nederland. Als zij daar niet mee ophielden, dan zouden zij ook in dit land antisemitisme uitlokken.
De instroom van Joodse vluchtelingen uit Duitsland vervulde de NSB-leider met afkeer. In Brochure nr. 4 gepubliceerd uit 1934 verklaarde Mussert:
‘Wij wensen deze vreemdelingen te beletten, ook hier de beroepen en bedrijven te overstromen’.
Mussert onderscheidde drie categorieën van Joden, namelijk:
- Zogenaamde ‘nationaal-voelende Nederlanders, die van Joods ras zijn’. Tegen deze geassimileerde Joden maakte de NSB geen bezwaar. Ze moesten gewoon als Nederlanders worden beschouwd.
- Orthodoxe Joden. Zij leefden zó in hun eigen wereld, dat zij niemand tot last waren. Bovendien streden zij net als de NSB tegen het zogenaamde ‘goddeloze’ bolsjewisme.
- Joden, die geen deel hebben aan onze nationale gedachte, omdat voor hen nationaal niet betekent Nederlands, doch Joods, en zulks niet uit religieuze overwegingen, maar uit rasdriften’.
De laatste categorie Joden was voor Mussert problematisch. En hij schaarde een steeds groter deel van de Joodse bevolking in Nederland onder deze groep. De NSB-propaganda werd alsmaar antisemitischer van toon. Volgens de inschatting van een hoge partijfunctionaris uit 1935 was 75 procent van de NSB’ers antisemiet. Het meest uitgesproken waren die kaderleden, die de ‘volkse’ richting aanhingen. Evert Roskam verklaarde in een toespraak dat Joden geen deel uitmaakten van de zogenaamde ‘Germaanse volksgemeenschap’ en dat huwelijken tussen Joden en Germanen onacceptabel waren. De Neurenberger rassenwetten die in 1935 in Duitsland werden uitgevaardigd, werden in Volk en Vaderland verdedigd.
Aanvankelijk had Mussert erkend dat de Nederlandse verhoudingen – anders dan de Duitse – geen reden geven tot antisemitisme. Maar nu begon ook hij openlijk te spreken van het zogenaamde ‘Jodenvraagstuk’. In 1936 gaf de NSB-leider een interview aan de Amerikaanse journalist Barrie Stavis. Mussert zei dat hij pas over de Joden was gaan nadenken, toen zij zich tegen de NSB keerden. Toen zag hij in dat de Joden een gevaar vormden. Hij zei: ‘Ik ben hun vijand en zal dat altijd zijn!’ Stavis vroeg Mussert wat hij met de Joden zou doen als hij de macht in handen kreeg. Het antwoord luidde: ‘Zij zullen eenvoudigweg verdwijnen.’ Formeel bleef Mussert een positieve uitzondering maken voor geassimileerde Joden. Dat schreef hij althans een jaar na het interview in zijn brochure De Bronnen van het Nederlandsche Nationaal-Socialisme. Maar zijn toon was harder geworden:
‘De Nederlandse sectie van het internationale Jodendom, versterkt door de duizenden uit Duitsland naar hier verhuisde Joden, is er zich ten volle van bewust, dat zij reeds zeer ver gevorderd zijn op de weg van het in slavernij brengen van het Nederlandse volk door de machtige wapens, genaamd kapitalisme, marxisme en democratie.’
‘Dit is ondragelijk, dit dulden wij niet, nu niet en nooit; het is onze plicht, daaraan een einde te maken.’
Hoe wilde Mussert dat dan doen? Op 18 november 1938 presenteerde hij in Volk en Vaderland zijn persoonlijke plan ter oplossing van het zogenaamde Jodenvraagstuk. Let wel, dit was een week nadat in Duitsland de beruchte Kristallnacht had plaatsgevonden. Mussert eiste dat Nederland de grenzen zou sluiten voor Joden die Nazi-Duitsland ontvluchtten. Bovendien moesten alle Joodse immigranten die na 1 augustus 1914 het land waren binnengekomen, Nederland verlaten. Voor hen zou elders in de wereld een zogenaamd Joods Tehuis worden gesticht. Hij schreef:
‘Nodig is een land te zoeken buiten Europa, waar ruimte, bodem en klimaat geschikt zijn tot behoorlijke, geleidelijke opneming van de Joden, die de Europese volkeren niet meer wensen te herbergen en die anders niet meer zullen weten, waarheen zich te wenden.’
Mussert stelde voor om de Nederlandse kolonie Suriname beschikbaar te stellen aan de Joden. Maar dan moesten Frankrijk en Groot-Brittannië op hun beurt bereid zijn de beide Guyana’s te offeren. Erg concreet was Musserts plan niet. Dacht hij dat de Joden vrijwillig naar Zuid-Amerika zouden verhuizen, of wilde hij dwang toepassen? Dat laatste zou immers onvermijdelijk zijn. En kregen de Joden volledig zelfbestuur in hun zogenaamde ‘tehuis’? Ook dat liet Mussert in het midden. Zijn Guyana-plan leek te zijn geïnspireerd door een soortgelijk idee dat al langer leefde in Polen, Frankrijk en Duitsland, namelijk om de Joden naar Madagaskar te deporteren. Ook de Duitse nazi’s zetten in deze fase hun kaarten nog op dit zogeheten Madagaskarplan. Wat de NSB voorstelde week dus niet principieel af van wat Hitler op dat moment wilde. Vanaf 22 oktober 1938 liet de NSB geen Joden meer toe als leden en bestond ook op dit punt geen verschil meer met de NSDAP.
Mussert bezag ook de internationale politiek steeds meer door een antisemitische bril. In december schreef hij in Volk en Vaderland dat een nieuwe wereldoorlog onvermijdelijk was, omdat de Joden de oorlog hadden verklaard aan Duitsland en Italië. Twee werelden stonden volgens Mussert op het punt om op elkaar te botsen, namelijk ‘de wereld van het liberalisme-kapitalisme-marxisme […], of meer op de man af gezegd de JOODSE’ en ‘de wereld van fascisme en nationaal-socialisme’. Met andere woorden: net als Hitler beschouwde Mussert het komende conflict als een rassenoorlog. Toen de oorlog een feit was en Nederland werd bezet door de Duitsers, zag Mussert een gouden kans liggen om een etnische schoonmaak te houden. Hij schreef op 27 augustus 1940 een memorandum aan Hitler waarin hij erop aandrong om de zogenaamde ‘Nederlandse levensruimte’ – die bestond uit Nederland, België en de koloniën – te zuiveren van Walen en Joden. Let wel: dit verzoek deed de NSB-leider ruim vóórdat de Duitsers de eerste antisemitische maatregelen in Nederland invoerden.
Een van die eerste maatregelen was een verbod op ritueel slachten. Dat ging in op 31 juli 1940. Twee maanden eerder al had de NSB via Het Nationale Dagblad stemming gemaakt tegen wat zij de ‘onterende dierenmishandeling’ en de ‘Aziatische wreedheden’ van de Joden noemde.
‘Wij willen overal en te allen tijde gevrijwaard zijn van leden van het ras, dat de kanker is van onze maatschappij’
Ook strijdblad Storm van de Nederlandse SS, die formeel dus een afdeling van de NSB was, liep wat de antisemitische maatregelen betreft soms op de zaken vooruit. In het nummer van 1 augustus 1941 stond een reactie op het verbod aan Joden om bioscopen te bezoeken en bepaalde beroepen uit te voeren. Storm schreef:
‘De verbodsbepalingen hinken nog te veel op twee gedachten. […] De schoonmaak moet niet half zijn. Wij willen overal en te allen tijde gevrijwaard zijn van leden van het ras, dat de kanker is van onze maatschappij.’
Aan het begin van de bezetting namen NSB’ers nog wel eens het heft in eigen hand. Groepen WA-mannen vielen regelmatig Joden lastig op straat. Op 2 september richtten de zwarthemden een ravage aan op de Amstelmarkt in Amsterdam. Zoals ik eerder heb beschreven, lokten WA-mannen in februari 1941 gevechten uit met Joden rond het Waterlooplein. Toen WA-man Koot bij de rellen omkwam, draaiden de NSB-kranten de zaken om en spraken ze van ‘Joodse bendes’, die de hoofdstad onveilig zouden maken.
In feite gaven de nationaal-socialisten van alles wat zij niet vonden deugen, de Joden de schuld. Dat gold voor relatief onschuldige zaken zoals de zogenaamde verwilderde zeden van de Nederlandse jeugd of de wildgroei van reclameborden in historische binnensteden. Het gold ook voor iedere vorm van tegenstand die het nationaal-socialisme ontmoette in binnen- en buitenland. Nederlandse verzetslieden heetten door Joden te zijn opgehitst. Achter elke internationale vijand, of hij nu Churchill of Stalin heette, zou ‘de Joodse macht’ staan. De NSB was doodsbang voor deze macht. In het lijfblad van de WA, De Zwarte Soldaat, van 11 oktober 1944 werd verwezen naar het boek Germany Must Perish! van de Joodse Amerikaan Theodore Newman Kaufman. De schrijver van het artikel concludeerde dat ‘het Jodendom’ het Duitse volk wilde vernietigen. Eigenlijk waren de Joden dit altijd al van plan geweest. Maar gelukkig had Adolf Hitler het gevaar ingezien en tijdig maatregelen genomen. De Führer had de handschoen die de Joden hem hadden toegeworpen, opgepakt en het resultaat was de oorlog, die hij niet zelf zou hebben gewild, maar die zou leiden tot het einde van de Joodse dwingelandij. Aldus De Zwarte Soldaat.
In hoeverre was de NSB zelf betrokken bij de Holocaust? Bij het beantwoorden van deze vraag moet een onderscheid worden gemaakt tussen individuele NSB’ers en de beweging als geheel. Ad van Liempt zal zo dadelijk in zijn college vertellen over de speciale politieafdelingen die de Duitsers oprichtten voor het opsporen van ondergedoken Joden, en die voor 82 procent uit NSB’ers bestonden. Zij waren dus lid van Musserts beweging, maar ze stonden onder Duits bevel. Dat gold ook voor NSB’ers die als soldaten aan het Oostfront meededen aan het vermoorden van Joden. Dat dit is voorgekomen, heeft de jonge historicus Evert-Jan van Roekel aangetoond op basis van dagboeken van oostfrontstrijders.
Ook al luisterden deze Nederlandse uitvoerders van de Holocaust naar Duitse orders, dat ontslaat Mussert niet van medeverantwoordelijkheid voor hun daden. De NSB met haar antisemitische propaganda verschafte de ideologische bodem waarop deze daders stonden. Mussert bleef de Jodenvervolging in Nederland gedurende de hele bezettingstijd steunen. Nooit plaatste hij kanttekeningen bij de deportaties, of vroeg hij de Duitsers welk lot de Joden in het oosten te wachten stond. Ondertussen trok hij persoonlijk voordeel uit de deportaties, door van Joden geroofd aardewerk op te kopen voor zijn privéverzameling. Volgens één historische bron wíst Mussert wat er gebeurde. Begin 1943 zou de zogenaamde ‘vormingsleider’ van de NSB, Robert van Genechten, totaal overstuur naar hem toe zijn gekomen. Van Genechten had zojuist voor het eerst gehoord dat Joden in vernietigingskampen werden vermoord. Nu kwam hij het ontstellende nieuws aan de Leider vertellen. Maar die leek al op de hoogte. Mussert zei dat de Duitsers bezig waren, zoals hij het verwoordde, een ‘zware bloedschande’ op zich te laden. Maar dat was hún zaak. De NSB had er niets mee te maken en Mussert zag geen reden zijn verhouding met het Hitlerregime te heroverwegen.
Wat Mussert wél deed, of althans probeerde te doen, was een uitzonderingspositie regelen voor Joden die lid waren geweest van de NSB. Deze zogeheten ‘Mussert-Joden’, werden in januari 1943 gezamenlijk ondergebracht in een villa in Doetinchem. Op de lijst die de NSB aanleverde stonden 63 namen, maar uiteindelijk kwamen om verschillende redenen maar negen van hen in Doetinchem terecht. Hun verblijf daar duurde ook niet lang. Al in mei werden zij toch gedeporteerd. Niets wijst erop dat de NSB-leider zich daarna nog om het lot van zijn voormalige Joodse partijgenoten heeft bekommerd. We moeten deze ene inconsequentie in Musserts optreden ook niet zien als een bewijs dat hij niet antisemitisch was. Zelfs Hitler had een ‘favoriete Jood’ die hij beschermde, namelijk de arts die zijn moeder ooit had geholpen.
In de Storm werd openlijk de spot gedreven met ‘Arische’ Nederlanders die medelijden hadden met de Joden. Zulke Ariërs hadden last van wat de redactie ‘zogenaamde christelijke naastenliefde’ en een verkeerd geloof in de ‘rechten van de mens’ noemde. Er waren ook NSB-leden die aan zulke zogenaamde ‘sentimenten’ toegaven. Helemaal verkeerd, vond de Storm-redactie. Een echte nationaal-socialist stond vrolijk toe te kijken wanneer Joden op de trein werden gezet. Het artikel ‘Afscheid’ van 4 juni 1943 geeft hiervan een demonstratie. Op spottende wijze wordt verslag gedaan van een razzia in Amsterdam-Oost. De opgepakte Joden werden eerst samengedreven op een terrein aan de Polderweg, voordat zij via het Muiderpoortstation in veewagons werden getransporteerd naar Westerbork, het tussenstation op weg naar de vernietigingskampen. De verslaggever van Storm doet voorkomen alsof de slachtoffers een plezierreisje gingen maken.
‘Zo waren zij dus de omheining binnengekomen om de tocht naar het nieuwe beloofde land te aanvaarden. Wij hadden een vreselijk misbaar verwacht daar achter de “tralies”. Wij hadden het beeld van de klaagmuur in onze gedachten. Maar de werkelijkheid was anders. De klaagmuur was er, maar buiten het hekwerk. Daar werd door de niet-joden geweeklaagd om hun verloren vrinden. Binnen echter zag het er anders uit.
Na de formaliteiten […] zochten de “heren” en “dames” een plaatsje in de zon op. In jaren hadden zij niet zo veel zon genoten als juist op deze dag van hun verhuizing. Bij enkelen zal het misschien de oude dagen in Zandvoort in herinnering geroepen hebben, zoals ook bij ons onwillekeurig de vergelijking met deze jodenbadplaats opkwam. Daar zaten zij op lange banken, eerst genoeglijk en stil bij elkaar, want zij moesten nog een beetje aan deze situatie wennen. Maar toen dat gelukt was en zij zich al een beetje aan dit zonnegestreel hadden aangepast, toen kwamen de tongen los. Overal vormden zich groepjes. Gelach en vrolijkheid allerwegen. Men scheen zich best in de nieuwe situatie te kunnen schikken. […]
Zo zijn de joden dan verdwenen. Wij hebben afscheid genomen. Wij hebben gezien hoe zij in de treinen verdwenen. Wij hebben geen medelijden met hen gehad’.
Als ik het voorgaande nog even voor u samenvat, dan was het gedachtegoed van de NSB dus:
►Nationalistisch
►Socialistisch
►Antidemocratisch
►Gewelddadig
►Racistisch
►Antisemitisch
Conclusie: Potsierlijke woud-be nazi’s?
Dit rijtje levert een heel ander beeld op van de NSB dan we kennen uit de literatuur. De burgerlijke, conservatieve partij van potsierlijke would-be nazi’s is nergens meer te bekennen. De vraag die nu nog moet worden beantwoord, is hoe dit verkeerde beeld van de NSB heeft kunnen postvatten. Ik denk dat er drie mogelijke verklaringen zijn.
De eerste verklaring is, dat tijdgenoten van Mussert de onweerstaanbare behoefte hadden om hem en zijn volgelingen te kleineren. Je ziet het aan de satire van de jaren dertig. Weekblad De Groene Amsterdammer beeldde Mussert in 1933 af als een kleuter op een hobbelpaard, in korte broek en met gestrekte rechterarm, kijkend naar een enorm ruiterportret van Benito Mussolini. De Italiaanse duce werd toen nog door velen gezien als een groot staatsman. Mussert daarentegen was volgens de cartoonist een kinderachtige na-aper. Niet serieus te nemen.
Daarnaast hebben historici zich in hun oordeel over de NSB verlaten op de mening van bepaalde Duitse en Nederlandse nazi’s. De Duitsers keken neer op Mussert en de zijnen. Dat was ook niet zo vreemd. Zijzelf hadden in hun land de absolute staatsmacht en de steun van het volk verworven, terwijl hun Nederlandse geestverwanten niet verder kwamen dan acht procent bij de Provinciale Statenverkiezingen van 1935. Verder was in Duitsland bekend dat de NSB bij aanvang niet antisemitisch was en enkele Joodse leden telde. Dat bleek bijvoorbeeld op 13 mei 1933, toen Mussert in de Duitse stad Goch een groep Nederlanders toesprak. Halverwege zijn redevoering werd de bijeenkomst verstoord door leden van de Duitse SA, onder aanvoering van de Nederlander Arnold Peeters. Hij klom op het podium en maakte de NSB-leider uit voor een ‘ordinaire bedrieger’, die in Volk en Vaderland een brief aan zijn Joodse leden had geschreven. Peeters riep: ‘Hij praat dus met de Joden, in plaats van ze op te hangen, te verdelgen!’ De gemoederen liepen hoog op en de vergadering werd snel gesloten. Ook toen de NSB allang het antisemitische pad was ingeslagen, bleef Musserts aanvankelijke coulance voor sommige Duitse nazi’s een reden om hem niet voor vol aan te zien. De hoofdredacteur van het antisemitische scheldblad Der Stürmer, Julius Streicher, sprak nog in 1939 van de ‘verjudete Mussertpartei’. Ook SS-leider Heinrich Himmler had weinig met Mussert op. Dat kwam vooral omdat de NSB-leider niets voelde voor een annexatie van Nederland door het Groot-Germaanse Rijk. Tegen nauwe samenwerking binnen een ‘Germaanse statenbond’ had Mussert echter geen bezwaar. De bewering van sommige SS-officieren dat de NSB ‘anti-Duits’ zou zijn, was dan ook bezijden de waarheid.
Dit soort kwaadsprekerij over Mussert kan niet los worden gezien van de machtsstrijd die werd gevoerd in het nationaal-socialistische kamp zelf. Binnen de van zichzelf al radicale NSB bestond een nóg radicalere, ‘volkse’ vleugel. Tijdens de bezetting werd deze vleugel vooral vertegenwoordigd door Feldmeijer en Rost van Tonningen. Zij wilden Mussert van de troon stoten en lieten geen gelegenheid onbenut om hem tegenover de Duitsers af te schilderen als een zwakke leider en een slechte nationaal-socialist. Maar hun oordeel was zeer gekleurd en moet zeker niet zomaar één op één worden overgenomen door historici. Dat een zekere groep NSB’ers nóg extremere ideeën had, betekent niet dat de rest van de beweging bestond uit zachte eitjes en burgerlijke conservatieven. De kleine verschillen die er waren, werden in het licht van de machtsstrijd enorm uitvergroot. Bovendien had deze machtsstrijd op alle betrokkenen een radicaliserend effect: standpunten die eerst alleen de SS verkondigde, werden later algemeen beleid van de NSB.
Een laatste verklaring voor het verharmlosen van de NSB is het beeld dat Nederlanders van zichzelf hebben: een volk van tolerante, nuchtere polderaars. Volgens Hermann von der Dunk, de historicus die Mussert een doorgeschoten padvinder heeft genoemd, is de Nederlander van nature vreedzaam en zachtmoedig. Ook is veelzeggend dat De Jong Musserts vermeende kleinburgerlijkheid als iets ‘typisch Nederlands’ betitelde. Geweld, rassenhaat en extremisme zijn on-Nederlands, zo geloven we graag. Die dingen schrijven we eerder toe aan andere volken, bijvoorbeeld het Duitse. Wij Nederlanders zouden het simpelweg niet in ons hebben om echte fanatieke nazi’s te worden. Maar daarin vergissen we ons. Het bewijs levert de NSB.
MEER WETEN
Artikel
Boeken
Tessel Pollmann, Mussert & Co. De NSB-leider en zijn vertrouwelingen, Boom, Amsterdam, 2012
Chris van der Heijden, Joodse NSB’ers. De vergeten geschiedenis van Villa Bouchina in Doetinchem, Begijnkade 18 Uitgevers, 2006