Home Dossiers Nederlandse politiek Het verbod op ambtenarenstakingen in Nederland

Het verbod op ambtenarenstakingen in Nederland

  • Gepubliceerd op: 18 augustus 2005
  • Laatste update 29 apr 2022
  • Auteur:
    Sjaak van der Velden
Het verbod op ambtenarenstakingen in Nederland
Cover van
Dossier Nederlandse politiek Bekijk dossier

Met de worgwetten van Abraham Kuyper was het ambtenaren en rijdend spoorwegpersoneel tussen 1903 en 1981 verboden te staken. Nog in 1955 werden 62 ‘onrustige elementen’ na een staking oneervol ontslagen, onder wie enkele helden van de Februaristaking. In 2005 stond het stakingsrecht in ons land staat nog steeds onder druk. Nederlandse stakers moesten het vooral hebben van steun door de Europese Unie.

Voor de zomer van 2005 deden zich enkele opvallende arbeidsconflicten voor. Ze hadden weliswaar niet de omvang van de grote stakingen uit de jaren zeventig, maar zorgden wel voor de nodige discussies, omdat grote groepen burgers er last van hadden. Vooral de stakingen bij de Nederlandse Spoorwegen en andere openbaarvervoerbedrijven waren voor sommigen aanleiding om zich af te vragen of er een verbod moet komen op dit soort werkonderbrekingen. Dat zou echter een stap terug zijn in de tijd.

Toch lijkt het of er tegenwoordig vooral bij (voormalige) overheidsbedrijven gestaakt wordt. Sinds de jaren tachtig hebben opeenvolgende regeringen zich teruggetrokken uit sectoren die ook aan de markt overgelaten kunnen worden. Dat had grote veranderingen tot gevolg in een aantal bedrijven die vroeger semioverheid waren, zoals de PTT, de NS en de nutsbedrijven. Daarnaast leidden bezuinigingen tot reorganisaties en onrust bij personeel dat wel direct in dienst van de overheid is gebleven.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Staatsgreep

Van 1903 tot 1980 gold in ons land een stakingsverbod voor mensen in dienst van de overheid en voor rijdend personeel van de spoorwegen. Dit verbod was een reactie op de massale spoorwegstaking die uitbrak in januari 1903. De stakers ‘wonnen’, wat inhield dat zij geen werk meer hoefden te verrichten dat door de tegelijkertijd stakende havenarbeiders in Amsterdam zou worden beschouwd als onderkruiperswerk. Bovendien verklaarden de directies zich bereid met de vakbonden te onderhandelen – iets wat ze voorheen categorisch hadden geweigerd.

Binnen enkele weken na de staking stelde de regering van Abraham Kuyper echter een wettelijk stakingsverbod voor. De antirevolutionaire Kuyper had zich toen hij nog dominee was uitgesproken vóór het stakingsrecht van arbeiders. Maar de spoorwegstaking viel daar volgens hem niet onder, omdat de hele samenleving erdoor ontwricht was geraakt. Mensen rondom Kuyper spraken over de staking alsof het een staatsgreep was. ‘Er is een krachtige, goed georganiseerde poging aangewend, om de macht te verplaatsen en die poging is volkomen gelukt,’ schreef De Standaard, het lijfblad van de antirevolutionairen. Politici ter rechterzijde vonden dat de staking het algemeen belang had geschaad en daarom niet toelaatbaar was.

Volgens het genoemde wetsvoorstel werd het spoorwegpersoneel en ambtenaren op straffe van vrijheidsberoving verboden om te staken. Ondanks hevig verzet in de vorm van een algemene staking, uitgeroepen door de vakbeweging en linkse politieke partijen, werd het wetsontwerp al op 11 april 1903 in de vorm van artikel 358 bis wet, ter en quater van het Wetboek van Strafrecht. Staken of daartoe oproepen door ambtenaren of ‘eenig in het openbaar spoorwegverkeer voortdurend of tijdelijk werkzaam gesteld persoon’ kon bestraft worden met straffen die opliepen tot maximaal vier jaar. Tegenstanders van de wet zouden nog lange tijd spreken over de ‘worgwetten van Kuyper’.

De wettelijke dreiging met vrijheidsstraf deed zijn preventieve werk. Vakbonden lieten het op voorhand niet op een staking aankomen om hun leden en de eigen organisatie niet aan vervolging bloot te stellen. Het gevolg was dan ook dat slechts één enkele keer iemand voor de rechter moest verschijnen vanwege een overtreding van artikel 358 bis. Dat was de persoon die in het woelige jaar 1918 had opgeroepen tot staking, ook van ‘arbeiders in gemeentedienst’. Door de rechtbank te ‘s-Gravenhage werd de spreker veroordeeld tot vijf weken. Tijdens een aantal andere stakingen die hebben plaatsgevonden, zoals bij de PTT in 1920, is door de overheid geen beroep gedaan op de wet.

Het stakingsverbod werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers uitgebreid tot alle arbeiders. Na afloop van de oorlog kregen werknemers hun recht om te staken terug, maar dit gold wederom niet voor ambtenaren en rijdend personeel van de NS. Stakingen door deze groepen waren illegaal en kwamen daardoor evenals voor de oorlog slechts zeer sporadisch voor.

Onruststoker

Op 31 maart 1955 ontstond een conflict bij de gemeente Amsterdam en legden meer dan vierduizend mensen het werk neer om hun eis tot loonsverhoging kracht bij te zetten. Het waren de jaren van de geleide- loonpolitiek, waarbij de regering bepaalde hoeveel de lonen mochten stijgen. De bonden van gemeentepersoneel wilden echter meer dan de regering had vastgesteld, omdat de prijzen wel stegen en de lonen niet. Nadat over en weer voorstellen waren gedaan om tot een vergelijk te komen, kwam de regering op 15 maart 1955 met een laatste compromis. Dat werd door de bonden afgewezen. De rooms-katholieke bond verklaarde zelfs dat het heersende stakingsverbod wel eens ‘moreel onhoudbaar’ zou kunnen zijn.

Hiermee haalde de erkende vakbeweging de geest uit de fles, en in die atmosfeer stelde de communistische vakcentrale EVC op een vergadering van het trampersoneel een 24-uursstaking voor. Die brak vrijwel direct na de vergadering uit en had grote weerklank. In de loop van die eerste dag sloten honderden arbeiders van de waterleiding, de reiniging, de gemeentelijke haven- en handelsinrichtingen en stratenmakers zich aan. ’s Avonds werd op een massaal bezochte vergadering besloten de staking te verlengen, waarna ook de gasfabrieken platgingen.

De staking werd echter bestreden door de officiële vakbeweging; zo trachtte het NVV bij de remise Havenstraat tevergeefs zijn leden van de stakers af te scheiden. Hij kwam ten einde toen werd beloofd dat opnieuw onderhandeld zou worden over de eisen. Alle vierduizend stakers werden echter eerst op grond van het heersende stakingsverbod ontslagen. De meesten werden een dag later alweer aangenomen.

Dit gold echter niet voor diegenen die werden beschouwd als de aanstichters. Tweeënzestig van deze ‘onrustige elementen’ werden oneervol ontslagen, onder wie enkele helden van de Februaristaking. Dit gaf aanleiding tot de nodige politieke onrust in de gemeenteraad, maar de ontslagen bleven van kracht. Diegenen die ontslagen waren hadden grote problemen met het vinden van een nieuwe baan, omdat ze te boek stonden als onruststoker. Pas in 1985, dertig jaar later, werd hun eerherstel verleend; ze ontvingen per persoon vijfduizend gulden schadevergoeding en herstel van hun pensioenrechten.

De worgwetten bleven van kracht, en nog in 1970 beriep de rechter zich op de wet toen hij een actie bij de Nederlandse Spoorwegen verbood. De macht van de regering op sociaal-economisch gebied was in de jaren zestig echter gaan wankelen. Men wilde meer overlaten aan de sociale partners en er kwam daarom meer aandacht voor het stakingsrecht. Afgezien van de wet van 1903 was hierover niets geformaliseerd en daarom kwam de regering in 1969 met een wetsvoorstel. Dit stuitte echter op veel bezwaren, omdat erin was geregeld dat werkgevers stakers direct zouden mogen ontslaan. Dat maakte het stakingsrecht tot een wassen neus. Het ontwerp belandde daarom in de ijskast. Bovendien had de Europese eenwording inmiddels andere ontwikkelingen in gang gezet.

Algemeen belang

In 1980 ratificeerde Nederland het uit 1961 daterende Europees Sociaal Handvest (ESH), waarmee de staat zich verplichtte alle werknemers stakingsvrijheid te geven. Het verbodsartikel werd uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt, maar de geest van Kuyper waarde nog rond. Zeker in christelijke kring vond men nog steeds dat stakingen bij de overheid het algemeen belang per definitie schaden en daarom niet toegestaan zijn.

Bij het Handvest maakte Nederland daarom een voorbehoud inzake collectieve acties van overheidspersoneel. Het spoorwegpersoneel kreeg stakingsvrijheid, maar ambtenaren niet. Later bepaalde de regering-Lubbers dat het verbod alleen nog gold voor militairen en bepaalde groepen burgerlijk defensiepersoneel. Dit voorbehoud maakt de Nederlandse staat nog steeds.

Toen staken in 1980 na bijna tachtig jaar weer was toegestaan, staakte het personeel van de spoorwegen ongeveer elk jaar. Voor een deel vanwege arbeidsvoorwaarden, een enkele keer uit solidariteit met een ontslagen vakbondslid. De meeste van de meer dan 25 stakingen hadden echter te maken met reorganisaties vanwege de verzelfstandiging van het bedrijf. De ondertekening van het ESH had ook de weg vrijgemaakt voor ambtenarenstakingen. Ook die zijn in de jaren sinds 1980 veelvuldig voorgekomen, omdat het tevens de jaren waren van grote bezuinigingen. Er waren tientallen stakingen door groepen die voorheen geen stakingsrecht hadden, zoals verplegend personeel, politieagenten, stadhuispersoneel en werknemers van ministeries.

Afgezien van het Europees Sociaal Handvest, dat werknemers het recht geeft om te staken, is er in Nederland nog steeds vrijwel niets juridisch geregeld rond het stakingsrecht. Het gevolg is dat ons land op het gebied van stakingen een zogeheten jurisprudentierecht heeft. Dat betekent dat de rechterlijke macht feitelijk uitmaakt hoe het recht eruitziet. Hierdoor staat het stakingsrecht in ons land voortdurend onder druk, want rechters staan nu eenmaal niet bekend als het meest vooruitstrevende deel van de natie. Een stuitend voorbeeld hiervan was het stakingsverbod dat in 1985 werd uitgesproken door een rechter die naar later bleek financieel nadeel van de staking ondervond.

Sjaak van der Velden is historicus van de arbeidersbeweging bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.