Tijdens de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog raken duizenden zieke dwangarbeiders verzeild in Kampen. Het lokale Rode Kruis zet alles op alles om hen te helpen. Net als de gewone Kampenaren.
In november 1944 krijgt de Rode Kruis-afdeling in Kampen het zwaar voor de kiezen. Voor de wal van de IJssel in Kampen, pal voor de Van Heutsz-kazerne, verschijnen twaalf rijnaken, volgestouwd met 10.500 mannen die een paar dagen eerder zijn opgepakt tijdens de grootste mensenroof uit de Nederlandse geschiedenis, de razzia van Rotterdam. In twee dagen hadden bezettingstroepen uit de afgegrendelde stad in totaal 51.000 mannen tussen de 17 en 40 jaar weggesleept, in het kader van wat in codetaal de Aktion Rosenstock heette.
Meer lezen over de Tweede Wereldoorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Ze moeten in de Duitse oorlogsindustrie aan het werk, of anders in het oosten van het land verdedigingswerken aanleggen. Op hun weg naar het oosten is Kampen voorzien als een eerste tussenstation. De Kampense huisarts Piet Pel staat op de IJsselkade te kijken wat er gebeurt. Hij schrijft later op wat hij ziet als hij het schip betreedt en een blik werpt in het ruim: ‘Op de bodem van de drie à vier meter diepe spelonk ligt en zit en hangt, dicht opeengedrongen, een troep haveloze mannen, te midden van een chaos van oude koffers en mandjes en bundeltjes kleren. Het is zo vol dat hij, die de wankele ladder afdaalt, nauwelijks aan de voet daarvan een plekje vindt om te staan.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De mannen zijn drie volle dagen onderweg geweest, eerst via het Feyenoord-stadion per trein naar Amsterdam, daarna met rijnaken over het IJsselmeer naar Kampen. Ze hebben niets te eten gehad. Velen zijn onderweg ziek geworden. Op de kade doet zich voor de ogen van velen een gruwelijk incident voor. Tussen de mannen die uit het ruim van de rijnaken komen, loopt iemand met een gele ster op zijn jas. Het is Abraham Ploeg, een Joodse man die aan deportatie is ontkomen omdat hij gemengd gehuwd is – die categorie Joden mag, met allerlei beperkingen, in Nederland blijven.
Maar nu is hij dus toch opgepakt en afgevoerd, niet als Jood, maar als Rotterdammer. Op de kade ziet Oberleutnant Ernst Baatz, die in Kampen de leiding heeft, de man met de ster. Hij begint te schreeuwen en te schelden, pakt zijn pistool en schiet Abraham Ploeg ter plekke dood. Met zijn laarzen trapt hij hem van de kade af, de IJssel in. De Rotterdammer Lourens Reedijk, die er vlakbij staat en later zijn ervaringen opschrijft, noteert: ‘De SS-officier kijkt triomfantelijk om zich heen alsof hij een heldendaad heeft verricht. Waar is de God die alles bestuurt?’
Opgevangen door het Rode Kruis
Behalve huisarts Pel is ook de internist van het Kampense Stadsziekenhuis in de buurt, dr. Pim Kolff. Hij zal later een van de belangrijkste medici van zijn tijd worden, als uitvinder van de kunstnier en van de eerste hart-longmachine. Hij ziet dat er zoveel zieken uit het scheepsruim strompelen dat hij besluit in actie te komen. Hij heeft een belangrijke positie in de Kampense Rode Kruis-afdeling en is al enige tijd belast met de contacten met de Duitse autoriteiten, omdat hij voortreffelijk Duits spreekt.
In de terugblik van het Rode Kruis Kampen schrijft hij later: ‘Terwijl men onder luid getier, geschiet in de lucht, gestomp met geweerkolven en slaan met gummistokken bezig was de getransporteerden uit de schepen te jagen, zocht ik naar deze Oberleutnant Baatz. Ik vond hem ten slotte en hij bleek dronken te zijn.’
Kolff krijgt in een moeizaam gesprek toestemming zieken van boord te halen en onder zijn hoede te nemen. Hij wordt ervoor verantwoordelijk gesteld dat niemand mag ontsnappen of worden vrijgelaten. Verder moet Kolff het maar uitzoeken met de burgemeester van Kampen, maar daar heeft de internist weinig trek in: hij beschouwt NSB-burgemeester Edward Sandberg als ‘een virulent psychopaat’.
De Kampense Rode Kruisers zijn enigszins voorbereid op de enorme hoeveelheid dwangarbeiders die in Kampen wordt afgezet. De stroom is een maand eerder al begonnen, toen er een groot aantal vrachtboten aanmeerde met gevangenen die in Utrecht waren opgepakt tijdens de razzia van 7 oktober. De voorzitter van het Rode Kruis Kampen-IJsselmuiden mr. S. Perrin ziet een groot deel van hen doorgevoerd worden naar Zwartsluis, maar hij bereidt zijn vrijwilligers al wel voor op een zware tijd.
Hij schrijft in zijn verslag: ‘Ze zouden als slaven naar Duitsland worden vervoerd. Dit transport werd de inleiding van een van de meest weerzinwekkende vertoningen welke de Duitsers hier hebben opgevoerd en die een onuitwisbare indruk hebben achtergelaten bij de Kamper bevolking en nog meer bij hen die als Rode Kruis-helper of –helpster op de schepen en in de kazernes hulp hebben verleend.’
De Kampense bevolking zet zich in
Dat zijn er uiteindelijk rond de 200. Alle ruimten die zich daar maar enigszins voor lenen worden ingericht als ziekenzaal of noodhospitaal, zoals de benedenverdieping van de meubelfabriek Engelen in IJsselmuiden, waar 230 mensen kunnen liggen, een parochiehuis, het restaurant Kamper Bar, rusthuizen, de muziekschool en een christelijke lagere school. Overal staat een verpleegster aan het hoofd, overal is er een zaalarts. En iedereen helpt mee, bijvoorbeeld in het ziekenvervoer of bij de voedselverstrekking. Er wordt op een gegeven moment zelfs een personeelschef aangesteld. Door inzamelingen komt er in korte tijd 12.000 gulden binnen. De werklozen leveren samen ‘300 halve onzen tabak’ voor de dwangarbeiders uit het westen.
Midden in de extreme drukte komt de mededeling dat alle Rode Kruis-medewerkers een nieuwe registratie nodig hebben, omdat de zojuist aangetreden topman in Den Haag Carel Piek – een overtuigde nazi – dat wenst. Het Rode Kruis Kampen-IJsselmuiden heft zich onmiddellijk op. Het bestuur noemt zich voortaan coördinatiecommissie en gaat met dubbele ijver door met het werk.
De vrijwilligers van het Rode Kruis worden tegengewerkt
Er blijven maar schepen komen: 7200 man uit Den Haag (opgepakt in de Operatie Sneeuwvlok), 5300 uit Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland, en vanaf januari een paar duizend uit Amsterdam.
Het (voormalige) Rode Kruis ondervindt veel hinder van NSB-burgemeester Sandberg. Die heeft er de pest over in dat de Kampenaren geen cent overhebben voor de Winterhulp – de Duitse liefdadigheidsorganisatie -, maar wel duizenden guldens bijeenbrengen en zich het vuur uit de sloffen lopen voor die vreemde kerels uit het westen. Sandberg verzint voortdurend nieuwe pesterijen, maar moet met lede ogen toezien dat de Kampenaren onvermoeibaar blijven helpen.
Zo komen er ook voorzieningen voor de duizenden voedselhalers die door de honger gedreven naar het oosten trekken en de IJsselbrug over willen. Ze zijn er vaak slecht aan toe en hebben hun voeten kapotgelopen. Op sommige dagen komen er wel 200 per dag. In ‘Ons Gebouw’ geven vrijwilligers ze soep en warme koffie, en als ze langer blijven ook warme maaltijden.
Als er grote transporten met dwangarbeiders arriveren puilt de Van Heutsz-kazerne uit, en ook in enkele andere opvangplekken zijn de toestanden weerzinwekkend. Pim Kolff schrijft er dit over: ‘Soms beschikte men over bedden, soms lagen de mensen in het stro, maar in ieder geval duizendmaal beter dan in de kazerne, waar de wanorde en de vervuiling onbeschrijflijk waren, waar op sommige plaatsen de urine door de plafonds naar beneden droop. Elders in een gevorderde school gutste een mengsel van water, urine en ontlasting van de trappen naar beneden, waar het dan in emmers werd opgeschept om in de Burgel te worden geloosd.’
Kolff heeft het vooral druk met keuringen en met zijn pogingen de Duitse artsen, die zich overal mee bemoeien, te bewegen de zieken uit het transport te halen en na herstel naar huis te sturen. Alles haalt hij uit de kast. Drank voor de alcoholische Oberleutnant, vrouwelijk gezelschap om de stemming vrolijk te houden, administratieve trucs waarmee gevangenen kunnen worden weggewerkt, en rondleidingen met Duitse autoriteiten door de ziekenzalen, waarbij de epileptici op tijd schuimbekken en de longlijders op tijd rochelen. Blijkens zijn eigen opgaven heeft Kolff 803 mensen naar huis kunnen krijgen. Hij kan bovendien het aantal weglopers beperkt houden (8 op de 1200, schrijft hij), wat nodig is om gewelddadige represailles te voorkomen.
Erbarmelijke omstandigheden
Kolff is geschokt als er eind januari een transport uit Amsterdam komt dat vooral bestaat uit heel jonge jongens, die ernstig te lijden hebben onder de hongersnood. Hij schrijft: ‘Halfverhongerde, slecht geklede kinderen die gedurende hevige vorst en wind in het platgetrapte vervuilde stro van de tochtige loodsen op de Surinamekade in Amsterdam hadden gelegen. Het gevolg was dat er twintig met bevroren voeten in Kampen aankwamen, de kinderen wisten het zelf niet, daar de voeten volkomen gevoelloos waren geworden, maar maanden later hadden we nog jongens met pikzwarte tenen, die bezig waren af te stoten.’
Het leidt ertoe dat genezen verklaarde jonge dwangarbeiders niet meer teruggestuurd worden naar de steden in het westen, maar in Kampen en omgeving worden gehouden: daar is nog eten, zij het dat de schaarste ook daar toeslaat. Op 17 april is de oorlog afgelopen in de IJssel-stad.
In het archief is nog een brief te vinden van het hoofdbestuur van het Rode Kruis. Het verzoekt in de zomer van 1945 enkele namen door te geven van mensen die zich verdienstelijk hebben gedragen en daardoor voor een onderscheiding in aanmerking komen. Het antwoord is kort en duidelijk: alle Rode Kruisers in Kampen hebben zich even verdienstelijk gemaakt. Kampen maakt geen onderscheid.
Er is nauwelijks een groter contrast denkbaar dan dat tussen het hoofdbestuur van het Rode Kruis en de moedige en onvermoeibare helpers in Kampen of rond beruchte oorden als Vught en Amersfoort, waar Rode Kruis-afdelingen of individuele Rode Kruis-medewerkers de gevangenen met voedselpakketten ondersteunden.
Dat contrast is typerend voor Nederland in de Tweede Wereldoorlog. Op de ene plek durfden men niets en liet onschuldige, hulpeloze mensen aan hun lot over. Enkele tientallen kilometers verder waren er groepen die alle risico namen en voortdurend het Duitse gezag bruuskeerden om anderen een helpende hand toe te steken. Het hing, zoals altijd, van de personen en van de omstandigheden af. Dat maakt een algemeen oordeel over het Rode Kruis in de bezettingsperiode ook onmogelijk. Er is sprake van een veelkleurig beeld, met in het hart diepzwarte vlakken en veel lichte kleuren aan de rand.
Ad van Liempt is journalist. Hij schrijft boeken en maakt televisieprogramma’s over onder meer de Tweede Wereldoorlog. Margot van Kooten, opgeleid als kunsthistorica, is researcher.
Meer weten
De zwaargewonden eerst. Het Nederlandsche Roode Kruis en het vraagstuk van oorlog en vrede 1867-1945 (1994) door Leo van Bergen.
Vriend en vijand, De oorlogsdagboeken van Koos van Schaik (2005) door Mariëtte van Selm (red.).
J. Henry Dunant, Droom en daad (1979) door Carl Vandekerckhove.