Home Dossiers Fout in de oorlog ‘Het Joden vangen werd een ware hartstocht’

‘Het Joden vangen werd een ware hartstocht’

  • Gepubliceerd op: 8 november 2011
  • Laatste update 21 apr 2021
  • Auteur:
    Ad van Liempt
  • 13 minuten leestijd
‘Het Joden vangen werd een ware hartstocht’
Kampen voor foute Nederlanders
Dossier Fout in de oorlog Bekijk dossier

Duizend gulden verdienden ze soms in één week. En gezamenlijk arresteerden ze meer dan 15.000 Joden. Ze waren uit op geld en op de Joodse bezittingen – de Colonne Heinnecke en daarvoor vrijgemaakte politieagenten die vooral in de zomer van 1943 op ondergedoken Joden joegen. Maar de meesten waren vooral hartgrondig antisemiet. Wie waren deze mensen, die het vuile werk voor de Duitsers opknapten?

De Joodse onderduikers die op de bovenverdieping van het beroemde Cabaret Alcazar op het Thorbeckeplein zaten, zijn om meer dan één reden bijzonder. De belangrijkste reden is dat zij hun eigen onderduik gefilmd hebben.

Ze hadden een filmcamera waarmee ze, strak geregisseerd, in beeld brachten hoe ze leefden, hoe ze aten en sliepen, hoe ze reageerden op nieuws van de illegale radio en oefeningen hielden om bij onraad binnen enkele seconden onzichtbaar te worden en in schuilnissen te verdwijnen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €3,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een jaar of dertig geleden kwamen die beelden opeens tevoorschijn – een uniek filmdocument uit de bezettingstijd.

Bureau Joodse Zaken en Colonne Heinnecke

Maar er is nog iets bijzonders aan de hand: op 28 mei 1943 werd de schuilplaats overvallen en werden de onderduikers opgepakt en gearresteerd. Daarbij was sprake van een eenmalige samenwerking tussen de twee concurrerende instanties die zich bezighielden met de jacht op onderduikers in de hoofdstad: de speciale eenheid van de politie, Bureau Joodse Zaken geheten, én de Colonne Henneicke, een onderafdeling van de Duitse deportatieorganisatie.

Officieel was dat de rechercheafdeling van de Hausraterfassungsstelle, het bureau dat zich bezighield met het inzamelen van Joodse bezittingen. Eind 1942 was de stateloze randfiguur Willem Henneicke er chef geworden en vanaf maart 1943 ging dit gezelschap (inclusief ‘freelancers’ circa vijftig man) niet meer op spullen, maar op ménsen jagen.

Normaal negeerden de politie en de Colonne elkaar; af en toe vlamde de concurrentie op. Maar nu kreeg de politie bij het leeghalen van de onderduikplaats, waarbij maar liefst veertien Joden werden opgepakt, steun van een lid van de Colonne Henneicke, Henk Saatrübe. Hij hielp vooral bij het verdelen van de buit.

‘Wij hebben net een mooie slag geslagen. Wij hebben bij veertien Joden gepikt en goud en sigaretten in beslag genomen’

Zijn tandarts was hem kort erna tegengekomen en omdat hij een paar dozen onder zijn arm hield, vroeg hij waar hij vandaan kwam. Saatrube antwoordde: ‘Nou, wij hebben daarnet een mooie slag geslagen. Wij hebben bij Vreeswijk aan het Thorbeckeplein veertien Joden gepikt en goud en sigaretten in beslag genomen.’

Het was eind mei en in Amsterdam was de concurrentiestrijd tussen de twee organisaties al een paar maanden in volle gang. Het is zelfs voorgekomen dat een werknemer van de Colonne Henneicke door de politie werd gearresteerd – en uiteindelijk op last van de Duitse politiechef Willy Lages ontslagen toen bleek dat hij een strafblad had.

7,50 gulden per gearresteerde Jood

Het lijdt geen twijfel dat beide groepen, de politieagenten van Bureau Joodse Zaken en de burgers van de Colonne Henneicke, elkaar tot grote activiteit inspireerden. En anders deden de premies dat wel die voor beide organisaties te verdienen waren: voor elke gearresteerde Jood was een bedrag te incasseren, meestal 7,50 gulden, maar bij strafgevallen het dubbele. Ook voor de politiebeambten.

Nu een groep van zes onderzoekers rond de 250 strafdossiers heeft bestudeerd van politieagenten die na de oorlog zijn berecht wegens hun aandeel in de Jodenvervolging, is het beeld van de Nederlandse Jodenjacht redelijk compleet.

Dat biedt de mogelijkheid om te kijken wat de overeenkomsten en verschillen waren tussen deze beide groepen, die allebei een groot aandeel hadden in wat je een van de zwartste bladzijden in onze geschiedenis kunt noemen: de jacht op de ondergedoken Joden tijdens de Duitse bezetting.

Op de eerste plaats valt op dat de Colonne Henneicke maar een halfjaar heeft gefunctioneerd. Haar jacht op Joden die zich niet hadden gemeld voor de ‘werkverruiming in het oosten’, zoals hun deportatie in het verhullend taalgebruik van de nazi’s heette, begon in maart 1943, na een besluit van het Rijkscommissariaat in Den Haag dat er premies zouden worden uitgeloofd.

Amsterdam ‘judenrein’

Op 30 september van datzelfde jaar werd de Colonne alweer ontbonden, officieel omdat Amsterdam ‘judenrein’ werd verklaard en de Joodse Raad van Amsterdam werd opgeheven; officieus ongetwijfeld ook omdat de chef van de Sicherheitspolizei Willy Lages zich hevig ergerde aan het ongedisciplineerde gedrag van die woestelingen van de Colonne.

Na de oorlog kwam de in deze zaak gespecialiseerde advocaat-fiscaal mr. M.H. Gelinck tot de conclusie dat de Colonne tussen de 8000 en 9000 Joden had gearresteerd in dat halve jaar.

Hoeveel Joden de Nederlandse politie al met al heeft opgepakt is niet precies te zeggen. Het ging om korpsen in het hele land, waarvan de meeste een klein groepje agenten hadden vrijgesteld om onderduikers op te sporen. Maar die gingen wel door tot diep in 1944, en sommige zelfs tot aan de bevrijding.

In het onderzoek voor het boek Jodenjacht zijn de namen van circa 4800 Joodse arrestanten aangetroffen in die 250 strafdossiers – maar dat kan geen compleet overzicht zijn: het betreft een min of meer toevallige selectie van arrestaties die aan de verdachten ten laste konden worden gelegd.

Verschillende Jodenjagers die zich bij de Colonne Henneicke hadden bekwaamd zijn daarna in dienst getreden van de Amsterdamse politie, waar ze hetzelfde werk deden

Het lijkt een veilige schatting om voor de totale politie ook uit te gaan van een aantal in de buurt van de 8000. Curieuze bijkomstigheid: verschillende Jodenjagers die zich bij de Colonne Henneicke in dit metier hadden bekwaamd zijn daarna in dienst getreden van de Amsterdamse politie, waar ze hetzelfde werk mochten voortzetten.

Zowel van de leden van de Colonne Henneicke als die van de gespecialiseerde politiediensten zijn enige algemene kenmerken bekend. Het achternazitten van ondergedoken Joden was niet bepaald een bezigheid voor jonkies.

Jodenjager: gemiddeld 40 jaar oud, laagopgeleid en werkloos

De 54 onderzochte Colonne-leden waren in 1943 gemiddeld 40 jaar oud, de politieagenten gemiddeld 38; in beide groepen komen we één zestigplusser tegen; in de meeste gevallen gaat het om dertigers en veertigers.

Qua opleiding zijn de scharrelaars van de Colonne Henneicke de minderen: er heeft slechts een handjevol de mulo doorlopen, het merendeel is zonder noemenswaardige opleiding in allerlei beroepen terechtgekomen. De meesten waren werkloos toen ze door het Arbeidsbureau werden aangemoedigd zich bij de Zentralstelle für jüdische Auswanderung te melden.

Voor de politieagenten geldt dat het grootste deel na de lagere school een vervolgopleiding had afgerond – dat was verplicht voor wie bij de politie wilde. Vijftien procent had de hbs afgemaakt, een enkeling het gymnasium.

Er was overigens ook sprake van een aanzienlijk aantal ‘zij-instromers’ – mannen die tijdens de oorlog tot de politie toetraden en voor wie hun nazigezindheid zwaarder telde dan hun opleiding.

Bij de politie was een aanzienlijk aantal ‘zij-instromers’: mannen voor wie hun nazigezindheid zwaarder telde dan hun opleiding

Zo kreeg bij de uiterst actieve ‘Jodenploeg’ van de Apeldoornse politie portier Johann Pelk steeds vaker een operationele taak, hoewel hij daartoe niet was opgeleid. Hij was een overtuigd nationaal-socialist en daarom haalde commissaris Meijer hem erbij – en voorzag hem zelfs van een revolver: Pelk werd een van de fanatiekste leden van de ploeg.

Bij de Colonne Henneicke overheersen toch wel de mannen uit de categorie twaalf ambachten, dertien ongelukken – er is zelfs iemand bij die als barkeeper werd ontslagen omdat hij geen bier kon tappen. Maar bij de politiediensten domineerde de groep die echt als agent was opgeleid en zich pas tijdens de oorlog ontpopte als fanatiek nazi en daarna als toegewijd uitvoerder van het deportatiewerk.

NSB’ers en nazigezinden

Dat is trouwens de belangrijkste overeenkomst tussen beide groepen: het enorm hoge percentage lidmaatschappen van de NSB en andere nazigezinde bewegingen. Bij de onderzochte politiediensten was 82 procent lid van de NSB, en nog 14 procent van andere organisaties als SS of Rechtsfront: 96 procent was dus aangesloten bij een pro-Duitse organisatie.

Bij de Colonne Henneicke was dit percentage 85 – en dat leidt onontkoombaar tot deze conclusie: zo onbelangrijk als de NSB als organisatie was in de anti-Joodse plannen van de bezetter, zo belangrijk waren individuele NSB-leden daarbij. Ze vormden de ruggengraat van de operationele kant van de Jodenvervolging. NSB’ers deden het vuile werk, NSB’ers waren de ideale uitvoerders van de strategie van de Sicherheitsdienst in Nederland.

NSB’ers deden het vuile werk, ze waren de ideale uitvoerders van de strategie van de Sicherheitsdienst in Nederland

Het is niet eenvoudig om de precieze drijfveren van de Nederlandse Jodenjagers te achterhalen, maar het overvloedige onderzoeksmateriaal dat ligt opgeslagen in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging biedt wel aanknopingspunten.

De stelling is gewettigd dat het bij de Colonne Henneicke in de eerste plaats ging om geld: om de premies en vooral ook om de bezittingen van de onderduikers. Die drukten de Jodenjagers massaal achterover, wat hen vaak op slag tot aanzienlijke welstand bracht.

Een van de actiefste medewerkers van chef Wim Henneicke was Tonny de Croon, een nog vrij jonge, maar extreem fanatieke man, die zichzelf in een halfjaar buitensporig verrijkte.

Tonny de Croon: rijk geworden door Jodenjagen

Na de oorlog getuigde zijn schoonzus dat De Croon en zijn vrouw in 1943 een zeer luxe woning aan de Amsterdamse Verhulststraat hadden betrokken, verlaten door een gedeporteerd Joods gezin. ‘Hij heeft een Gotisch ameublement gehad met wapens in de stoelen. Verder bezat hij mooie meubelstukken, alsmede tafelzilver en Perzische tapijten,’ aldus de schoonzuster.

En een ander familielid getuigde over De Croon: ‘Tonny verdiende toen veel geld. Hij ontving 10 procent van het kapitaal en de sieraden van de door hem aangehouden Joden. Voorts ontving hij 5 of 10 gulden kopgeld van elke door hem gepakte Jood. Ik weet dit heel zeker en ik heb dit meermalen van hemzelf gehoord.’

Ze had De Croons moeder eens horen opscheppen dat Tonny weer zo’n goede week had gehad. ‘Hij heeft deze week zeker 1000 gulden extra verdiend,’ had ze gezegd. Dat komt in bedragen van vandaag neer op ongeveer 6000 euro in die week.

Tonny vertoonde steeds een film van een Joodse familie die in Zuid-Frankrijk van een strandvakantie genoot. Dat was lachen in de Verhulststraat

De schoonzuster vertelde tegen de recherche uitvoerig over alle luxe spullen die er in huize De Croon te vinden waren, en over de feestjes. Een geregeld terugkerend hoogtepunt daarvan was het moment dat Tonny en zijn vrouw een laken spanden op de muur, een filmprojector tevoorschijn haalden en dan een voorstelling gaven.

Dat was iets bijzonders: een camera en een projector waren in 1943 voorbehouden aan de zeer rijken. Ze lieten steeds het enige filmpje zien dat er in huis was: filmopnamen van een Joodse familie die in Zuid-Frankrijk van een strandvakantie genoot. Dat was lachen in de Verhulststraat.

Vergelijkbare verhalen zijn er in allerlei varianten ook over de op Joden jagende politiebeambten te vertellen. Maar bij hen is toch het opvallendste kenmerk de diepe Jodenhaat waarvan velen vervuld waren.

‘Voor ik naar huis ga, ransel ik eerst nog een paar Joden af’

De jonge Groningse agent Arend Ruben bijvoorbeeld, die veel genoegen schepte in het mishandelen van Joden, zonder enige aanleiding. Hij bracht dat in praktijk in de periode dat hij als bewaker werkte in Westerbork en een korte periode in Ellecom.

Een collega hoorde hem eens zeggen: ‘Voor ik met verlof naar huis ga, ransel ik eerst nog een paar Joden af.’ En een andere uitspraak die via een getuige in zijn strafdossier terecht kwam luidt: ‘Het is geen zondag als we niet eerst een paar Joden half dood hebben geslagen.’

Berucht was ook de Friese SD-medewerker Frans Lammers, die door iedereen werd omschreven als een hoogst intelligente man. Hij had met mooie cijfers de handelsschool doorlopen en zich in talen bekwaamd – hij was leraar geweest. Hij werd een overtuigd aanhanger van de nazileer en een fanatiek Jodenjager.

In zijn periode bij de SD raakte hij een keer in gesprek met een dominee, die in de cel zat omdat hij ondergedoken Joden hulp had geboden. Lammers kon oprecht niet begrijpen waarom een dominee met zijn verheven opvattingen Joden hielp.

Hij zei tegen de predikant: ‘En dit stel je nu allemaal in de waagschaal voor een paar Jodinnen! Onbegrijpelijke zotheid, man. Je weet toch dat het vechten tegen de bierkaai is? Duitsland wint en ik sta er borg voor dat de laatste Jood door ons vernietigd wordt.’

Frans Lammers bleef wel consequent: ‘Ik ben en blijf altijd antisemiet’

Na de oorlog hoorde Lammers wat het lot was van de Joden die hij heeft helpen arresteren. Hij beweert dat hij dat lot niet kende, zoals al zijn collega’s dat beweerden. Maar Lammers bleef wel consequent: ‘Ik ben en blijf altijd antisemiet.’

De stijl van de leiders

Zowel bij de speciale politieafdelingen als bij de Colonne Henneicke speelde de stijl van de leider een belangrijke rol. In de Colonne was de felle en soms keiharde aanpak van Henneicke een van de redenen waarom zijn ondergeschikten zo onvermoeibaar door de stad trokken om Joden van de straat of uit de onderduikadressen te plukken. Hij gaf het voorbeeld – meedogenloos.

Een Joodse vrouw, die hij had vrijgelaten op voorwaarde dat ze adressen van andere onderduikers zou aanleveren, kreeg van hem geen genade toen ze na een paar weken zonder ster op straat werd aangehouden.

Ze beriep zich tegenover Henneickes medewerker die haar wilde arresteren op haar afspraken met Henneicke, maar toen die daar telefonisch naar werd gevraagd, bleek hij glashard (‘Loopt dat wijf nu weer zonder ster?’) en liet hij haar naar Polen afvoeren.

Bij de politie heeft het precies zo gewerkt. Met name leiders als Kaper (Amsterdam), Kaptein (Den Haag), Meijer (Apeldoorn) en Verstappen (Nijmegen) hielden hun ondergeschikten onder grote druk, en vuurden ze aan tot tomeloze inzet. Hun voorbeeld kreeg navolging.

Waar de nazi’s de fanatiekste chef neerplantten, maakte de jacht op Joodse onderduikers de meeste slachtoffers

De speciale afdeling in Den Haag nam van Kaptein (‘Het Jodenvangen werd hem tot een ware hartstocht,’ zei de aanklager in zijn proces) het gebruik van buitensporig geweld over; de ondergeschikten van Meijer in Apeldoorn volgden hem na in zijn rooftochten.

Zo werkte nu eenmaal het nazisysteem, dat op het leidersprincipe was gebaseerd. Waar de nazi’s de fanatiekste chef neerplantten, maakte de jacht op Joodse onderduikers de meeste slachtoffers.

Bemoeienis uit Duitsland

Een opvallend verschil tussen de Colonne Henneicke en de verschillende politiediensten is wel de mate van Duitse bemoeienis. Die was bij de bende van Henneicke heel beperkt.

In de dossiers van deze groep Jodenjagers komt vrijwel geen Duitser voor; je ziet alleen Duitse handtekeningen op de enkele kwitanties die bewaard zijn gebleven van de uitbetaalde premies. In de parafencultuur van de nazibureaucratie was dat natuurlijk onvermijdelijk, maar verder hielden de Duitsers zich afzijdig. Af en toe vroeg Henneicke advies, vooral in het begin. Maar verder was zijn Colonne een puur Nederlandse aangelegenheid.

Dat was het bij de meeste politiediensten die zich met de Jodenvervolging bezighielden niet. Daar trokken de regionale SD-chefs aan de touwtjes. Er was sprake van een hybride organisatie: de afdelingen die zich met de Jodenjacht bezighielden behoorden tot het lokale korps, maar kregen hun instructies (en hun premies) van de SD.

Dat gaf ze een ongrijpbare positie; ze konden vaak ongehinderd hun gang gaan. En omdat de korpsleiding er meestal wel voor gezorgd had dat de allerfanatieksten bijeengezet werden en elkaar opzweepten tot grote activiteit, werkte dit systeem heel goed.

De agenten van andere afdelingen hoefden zich niet actief met het smerige werk bezig te houden. Ze konden tips over ondergedoken Joden naar collega’s doorschuiven en daarmee hun handen schoon houden

Ook voor de rest van het korps. De agenten van andere afdelingen hoefden zich niet actief met het smerige werk bezig te houden, behalve dan bij grootscheepse acties waarbij alle verloven werden ingetrokken. Ze konden tips over ondergedoken Joden naar collega’s doorschuiven en daarmee hun handen min of meer schoon houden, en ze hadden weinig last van inmenging van de SD in hun dagelijkse politiewerk.

De nazi’s ergerden zich aan corruptie

Er is ten slotte nog één sterke overeenkomst tussen de Jodenjagers van de politie en die van de Colonne Henneicke: hun corruptie ergerde de nazi’s zeer. Bij de Colonne werd een medewerker door Lages ontslagen omdat hij een strafblad heeft verzwegen. Later ging er een Jodenjager uit omdat hij zich aan een Joodse arrestante had vergrepen.

Bij de politie was het aantal disciplinaire maatregelen nog veel groter – er zijn zeker tien agenten, onder wie twee afdelingschefs, ontslagen of overgeplaatst omdat ze zich verrijkt hadden. Daar konden de bezetters niet goed tegen.

Als iemand geweld gebruikte om een Joodse arrestant ertoe te brengen meer onderduikadressen te noemen, was dat prima. Maar als ze sieraden, munten of schilderijen achteroverdrukten, riskeerden ze ontslag, en zelfs een verblijf in een gevangenis of een concentratiekamp. Ordnung musste sein, ook voor Jodenjagers.

Ad van Liempt publiceerde over de Nederlandse Jodenvervolgers en was eindredacteur van Andere Tijden.

Meer weten

Boeken

Het boek Jodenjacht verscheen in oktober bij Balans. Het is geschreven door zes onderzoekers: Marie-Cécile van Hintum, Margot van Kooten, Anne-Marie Mreijen, Elias van der Plicht, Liesbeth Sparks en Caroline Willers. De eindredactie deden Jan H. Kompagnie (Nationaal Archief) en Ad van Liempt.

Deze laatste schreef in 2002 het boek Kopgeld, een studie naar de activiteiten van de Colonne Henneicke. Van de Amsterdamse politie geeft het boek Dienaren van het Gezag van Guus Meershoek een goed beeld; de politie van Rotterdam is beschreven in Handhaven onder de Nieuwe Orde (2008) door Frank van Riet.

Verder staan veel activiteiten van Jodenjagers beschreven in Vogelvrij van Sytze van der Zee (2009), waarbij het accent ligt op (Joods) verraad. De belangrijkste studie over de organisatie van de Jodenvervolging is van Marnix Croes en Peter Tammes: Gif laten wij niet voortbestaan (2004).