Home Dossiers Israël en de Palestijnen Golda Meir: De Iron Lady van Israël

Golda Meir: De Iron Lady van Israël

  • Gepubliceerd op: 22 juni 2006
  • Laatste update 11 okt 2023
  • Auteur:
    Simone Korkus
  • 13 minuten leestijd
Portretfoto van Golda Meir
Slachtoffers tijdens de Jom Kippoeroorlog tussen Israël en de Palestijnen
Dossier Israël en de Palestijnen Bekijk dossier

Ze werd de Iron Lady genoemd lang voor Margaret Thatcher of Angela Merkel dit predikaat kreeg. Hoe kon een uit Amerika geëmigreerde, eenvoudige vrouw, die met een zwaar accent Hebreeuws sprak, tot zulke politieke hoogten stijgen? ‘Golda gaf ons het gevoel van de oermoeder. Als zij aan het roer was, dan hoefden we ons geen zorgen te maken.’

‘Burgers van Israël. Vandaag rond twee uur in de namiddag hebben de Syrische en Egyptische legers de oorlog geopend tegen Israël. De vijand heeft al zware verliezen geleden. Wij waren niet onvoorbereid.’

Meer lezen over Israël? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Het is 6 oktober 1973. Golda Meir, 75 jaar oud, minister-president van Israël en internationale bekendheid, richt zich via de televisie met een gedecideerde uitdrukking op haar gezicht tot het volk. Ze staat voor de moeilijkste beslissing in haar politieke leven. Enkele uren eerder, op Jom Kippoer – de belangrijkste Joodse feestdag en een dag dat het leven in Israël volledig stilligt – hebben Syrië en Egypte een verrassingsaanval op Israël uitgevoerd. Het aanvalsleger heeft de omvang van de in Duitsland gelegerde NATO-troepen, terwijl Israël, volkomen onvoorbereid, het land met een handjevol soldaten van de ondergang moet redden. Golda had al weken een slecht voorgevoel, want er waren voortekenen – Egyptische en Syrische troepen werden gemobiliseerd en enkele dagen eerder waren de buitenlandse adviseurs in Syrië haastig vertrokken -, maar ze vertrouwde op het oordeel van Moshe Dayan, minister van Defensie, en Dado – David Elazar, opperbevelhebber van het leger -, die het risico op oorlog minimaal achtten en verzekerden dat de zaak onder controle was. Dus wachtte Golda af.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het Israëlische publiek reageerde kalm op het oorlogsnieuws. ‘Natuurlijk sloeg het in als een bom,’ herinnert Shoshana Arbelli (73), parlementslid en voorzitter van de Kamercommissie voor Sociale Zaken tijdens het kabinet-Meir, zich. ‘Toen de sirenes op straat afgingen, wisten we dat het menens was, maar we twijfelden geen moment aan onze overwinning. Vandaag de dag kunnen mensen zich dat nauwelijks voorstellen, maar Golda gaf ons het gevoel van de oermoeder, een “Jiddische mamme”. Ze was een krachtig leider met totale toewijding aan de staat, het volk en de Arbeiderspartij?. Als zij aan het roer was, dan hoefden we ons geen zorgen te maken.’

Deze eigenschappen – die als een rode draad door haar leven liepen – hadden de reeds gepensioneerde Golda vier jaar eerder, na de dood van premier Eshkol, tot eerste minister van Israël gemaakt. Ze was populair en kreeg na haar installatie in opiniepeilingen 80 procent aanhang. Ze had geen rivalen. De enige mogelijke kandidaat voor het premierschap, Menahem Begin, werd in Israël op dat moment niet serieus genomen.

Ook internationaal was Golda graag gezien. Ze werd de Iron Lady of – door de Arabieren – de Old Lady genoemd, lang voordat Margaret Thatcher, of van de huidige generatie Angela Merkel, Michelle Bachelet, president van Chili, of president van Liberia Ellen Johnson Sirleaf dit predikaat kreeg. Richard Nixon, president van de Verenigde Staten toen Golda premier was, beschreef haar als een elementaire natuurkracht: ‘Veel leiders worden op hun weg naar de top gedreven door persoonlijke ambitie. Maar Golda niet. Haar hele leven heeft ze simpelweg haar werk gedaan, en ze investeerde daarin elke gram energie en toewijding.’ De Franse premier George Pompidou noemde haar une femme formidable. 

Pogroms

Hoe kon deze uit Amerika geëmigreerde, eenvoudige Joodse vrouw, die met een zwaar accent Hebreeuws sprak, tot zulke ongekende politieke hoogten stijgen?

Aan een invloedrijke familie, zoals een andere vooraanstaande vrouw uit haar tijd, Indira Ghandi, had ze het niet te danken. Goldie Mabovitz werd in 1898 in uiterst armoedige omstandigheden geboren in Rusland. Het was de tijd van de pogroms. Later vertelde ze: ‘Ik herinner me hoe bang ik was, en woedend dat mijn vader niets anders kon doen om mij te beschermen dan de ramen dichtspijkeren. Maar boven alles was ik me ervan bewust dat die dingen gebeurden omdat ik Joods was.’

Golda’s oudere zusje Sheyna was politiek geëngageerd en in huize Mabovitz liepen gasten de deur plat, werden politieke meningen verkondigd en verhalen verteld over de vernieling van Joodse huizen en de moord op Joden. In een interview met de Israëlische televisie zei Golda jaren later dat deze ervaringen bepalend waren geweest voor haar zionisme en haar vastberaden inzet voor de opbouw van een Joodse staat.Ze werd gedreven door een sterk gevoel voor rechtvaardigheid en gelijkheid, dat haar met de paplepel door haar ouders was ingegoten en zich steeds duidelijker manifesteerde, vooral nadat het gezin in 1906 naar Milwaukee, Wisconsin, was geëmigreerd. Toen ze elf jaar oud was, richtte Golda de Young Sisters Society op, die ervoor zorgde dat alle schoolkinderen ongeacht hun financiële achtergrond schoolboeken kregen.

Zes jaar later sloot ze zich aan bij de Labor Zionist Party, organiseerde bijeenkomsten en hield speeches. Ze trouwde in 1917 met Morris Meyerson – een schilder van uithangborden, en het tweetal vertrok naar Palestina, een lang gekoesterde droom van Golda: ‘Ik wilde werken aan een wereld waarin wij allen in vrede konden leven.’

Maar de verwezenlijking van die droom bleek moeilijk. Bij aankomst in Palestina in 1921 was er geen geld en geen werk, en de kibboets waar het echtpaar wilde wonen accepteerde hen niet. Ondanks malaria en fysieke uitputting pakte Golda elk werk aan dat ze kon krijgen. Ze plantte bomen, kookte maaltijden en na hun verhuizing naar Jeruzalem, waar de twee kinderen – Menahem en Sarah – werden geboren, waste en streek ze het wasgoed voor de plaatselijke kleuterschool.

Menahem Meir (82), Golda’s zoon, herinnert zich: ‘Er was nog geen bijstand en geen sociale verzekeringen. Als je werkloos was, had je geen geld om eten te kopen. We woonden met twee families in een tweekamerappartement. Het regenwater werd buiten opgevangen en als drinkwater gebruikt. Toch had ik geen honger, want moeder wist op de een of andere manier altijd weer eten op tafel te zetten.’ 

Feministisch rolmodel

Golda was een geboren politica en in de jaren dertig werd ze steeds invloedrijker in de Histadrut, de vakbond voor Joodse arbeiders in Palestina, die zich uiteindelijk ten tijde van het Britse Mandaat ontwikkelde tot een schaduwkabinet. De voorzitter van de Histadrut, David Ben-Goerion, een van de grondleggers van het zionisme en later premier van Israël, werd Golda’s mentor en vriend.

Meron Medzini, hoogleraar politieke geschiedenis, persvertegenwoordiger van het kabinet-Meir en goede vriend van Golda – zijn moeder was Golda’s beste vriendin – legt uit: ‘Golda floreerde in de vakbond en viel op. Ze had een talent om ideeën te populariseren. Mensen luisterden naar haar. Bovendien kon ze goed werken in een team. Golda was een klassieke sociaaldemocraat – met bolsjewistische trekjes. De partij kwam boven alles, ze respecteerde de partijhiërarchie en ze vocht nooit voor een hogere positie, want die kreeg je volgens haar alleen door hard werken en toewijding.’

In haar privéleven betaalde Golda daar overigens een hoge prijs voor. Medzini: ‘Golda had een gezin, maar er waren partijvergaderingen tot in de late uren. Morris vond het niet leuk dat zijn vrouw er niet was. Golda’s credo was dat zij niet kon weigeren wat het land, Palestina, van haar vroeg, maar ik geloof dat ze voor een deel ook rebelleerde tegen haar kosmopolitische echtgenoot, die niet in het zionisme geloofde. Bovendien wilde ze zich bewijzen, met name ten opzichte van Ben-Goerion. De verwijdering tussen Morris en Golda begon in die tijd.’Morris overleed in 1951. In een anoniem stukje in het tijdschrift The Ploughwoman (De ploegende vrouw) uit 1930 beschrijft Golda de angst en de strijd van de werkende moeder: ‘Er is een type vrouw dat niet thuis kan blijven. Ondanks de plaats die haar kinderen en gezin in haar leven hebben, eisen haar karakter en haar wezen meer. Voor zo’n vrouw is er geen rust. De moeder lijdt tijdens het werk dat zij heeft aangenomen. De kinderen hebben haar nodig. En die innerlijke strijd, die dubbele druk, dat wisselende gevoel van onvervulde plicht – vandaag ten opzichte van haar gezin, morgen ten opzichte van haar werk -, dat is de last van de werkende moeder.’

Tegenwoordig zullen veel vrouwen zich in deze beschrijving herkennen, maar in Golda’s tijd waren haar onafhankelijke, zelfstandige gedrag en haar idee van volledige gelijkwaardigheid aan mannen heel uitzonderlijk. Ze werd een populair internationaal rolmodel voor feministen. In de Verenigde Staten werd haar foto met het opschrift ‘Als zij het kan bereiken…’ zelfs verspreid om opleidingen voor vrouwen aan te prijzen.

Sarah Meir (80), Golda’s dochter: ‘Moeder was echter geen feministe die zich uitsluitend inzette voor emancipatie en gelijke rechten voor vrouwen. Haar feminisme was meer pragmatisch. Moeder geloofde dat mannen en vrouwen zich gelijkwaardig moesten inspannen voor de opbouw van de staat Israël. Ze bevorderde bijvoorbeeld ziekenhuisbevallingen, kinderopvang en cursussen voor vrouwen om hen voor dit doel inzetbaar te maken.’ 

Rechtse havik

Op 14 mei 1948 ondertekende Golda Meyerson met 23 anderen de oprichtingsakte van de staat Israël. ‘Ik voelde dat ik voor iets ongelooflijks stond. We kregen onze eigen staat, schrijft ze. Op verzoek van Ben-Goerion veranderde ze haar naam in Meir, wat ‘stralend branden’ betekent.

En Golda straalde inderdaad, zegt Meir Pail (80), parlementslid tijdens het kabinet-Meir en militair en politiek historicus. ‘Omdat Golda boven partijallianties stond en zowel met meer links als rechts georiënteerde politici kon samenwerken, was zij voor Ben-Goerion heel waardevol.’ Hij noemde haar de enige man in het kabinet, en onder zijn leiderschap werd Golda achtereenvolgens ambassadeur in Rusland (1948), minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (1949), minister van Buitenlandse Zaken (1956) en uiteindelijk voorzitter van de Arbeiderspartij(1965).

Pail: ‘Golda’s kracht lag vooral in het oplossen van de problemen die ontstonden door de immigratie van Joden naar Israël en in het vinden van financiële steun uit het buitenland. Je moet bedenken dat we in de eerste drie jaar van ons bestaan al 500.000 Joodse immigranten hadden opgenomen. Er was geen huisvesting en werk voor deze immigranten. Golda werkte als een bulldozer en drukte verschillende sociale verzekeringswetten door, die nog steeds van kracht zijn.’

Niemand wist dat Golda sinds de jaren zestig aan kanker leed – een geheim dat ze verborgen hield uit angst dat men haar ongeschikt voor haar functie zou vinden. Maar in 1965 werd het haar te veel en nam ze om gezondheidsredenen ontslag. Drie jaar later verzocht de Labour-partij haar om premier van Israël te worden. Het land had haar nodig en Golda kon niet weigeren.
Menahem Meir kreeg ’s avonds laat een telefoontje van zijn moeder: ‘Ze vertelde over het premierschap en vroeg: “Wat vind jij ervan? Zal ik ja zeggen?” Moeder twijfelde en maakte zich bezorgd over verschillende dingen, ook haar gezondheidstoestand. Als ze akkoord ging, zou ze persoonlijk verantwoordelijk worden voor het land en zijn bedreigde bestaan. “Weet je,” beëindigde ze ons gesprek, “ik heb er nooit van gedroomd om premier te worden of iets dat daar in de verste verte op lijkt.”‘

Golda’s jaren als premier waren zwaar. Na de Zesdaagse Oorlog in 1967, waarin de buurlanden verpletterend door Israël werden verslagen, leefden de Israëliërs in een – nu bijna niet meer voor te stellen – roes van onoverwinnelijkheid. Het voelde zich bijna een grootmacht. Het had het gebied vanaf de Golan-hoogvlakten in het noorden via Samaria, Judea, de hoofdstad Jeruzalem en de Gazastrook tot en met de Sinaï-woestijn veroverd en dacht dat het de vrede bij de buren kon afdwingen.

Meir Pail: ‘Het straalde nog het negentiende-eeuwse zionistische optimisme uit van Theodor Herzel: van een Joodse staat waarin alles mogelijk was en Joden in vrede leven. Maar de feiten waren anders en Golda’s realiteit was eigenlijk vergelijkbaar met onze huidige situatie. Israël had 1 miljoen Palestijnen binnen de grenzen gehaald, die het land haatten. Er volgde een golf van terreuracties en kapingen, in Israël maar ook op Israëlische en Joodse doelen en sympathisanten in het buitenland.’

Al in 1969 waren er 82 verijdelde kapingspogingen, de meeste uitgevoerd door Palestijnen. Israëlische schoolbussen werden aangevallen, er vonden bomaanslagen plaats in het centrum van Jeruzalem en in 1972 tijdens de Olympische Spelen in München de aanslag van de Zwarte September-beweging op elf Israëlische atleten. Er waren grensconflicten met de omringende landen. Egypte tekende in 1970 een wapenstilstandsverdrag, maar schond dit aanhoudend, en de door de Verenigde Staten geïnitieerde pogingen tot vredesonderhandelingen liepen op niets uit.

Medzini: ‘In de jaren zeventig bleek Golda’s kracht – haar sterke ideologie en onvermurwbare houding – ook haar zwakte. Ze vond het moeilijk om zich aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen. Er ontstond een kloof met de jongere generatie politici. Israël was een consumptiemaatschappij geworden met moderne massacommunicatie. De Israëliërs waren het vechten beu en wilden een vredig en comfortabel leven. Maar Golda trachtte coûte que coûte de zionistische waarden te beschermen.’

Golda’s discussies met partijgenoten gingen ook over het probleem van de Palestijnen. Golda negeerde hen als volk en als gesprekspartner, omdat ze dacht dat erkenning van de Palestijnen Israël en de zionistische aanspraak op het land zou ondermijnen. In haar autobiografie schrijft ze: ‘Ik heb nooit getwijfeld dat de werkelijke bedoeling van de Arabische staten de totale vernietiging van Israël was en is. Zelfs als we ons tot de grenzen van 1967 hadden teruggetrokken, zouden ze nog hebben geprobeerd om ons uit te wissen.’ 

Onder de jongere garde in de Arbeiderspartij begon de bereidheid te ontstaan om een onafhankelijke Palestijnse staat te erkennen en vredesonderhandelingen aan te gaan. Volgens Arie Lova Eliav (80), Golda’s partijlid en discipel, onderschatte Golda de betekenis van de Palestijnse strijders. Haar standpunt zou vandaag beter passen in het kamp van de rechtse haviken dan de vredesduiven van de Arbeiderspartij. ‘Golda verkondigde in het openbaar dat de Palestijnen geen volk zijn en toonde haar paspoort uit de tijd van het Britse Mandaat met de woorden: “Kijk, ik ben ook Palestijnse.” Dat zette kwaad bloed onder de Arabische bevolking. Wij, de jongere leden van de Arbeiderspartij konden haar standpunt niet accepteren.’ 

Zondebok

De Jom Kippoer-oorlog van 1973 vormde de breuklijn tussen het oude optimistische zionisme en de jaren van ontnuchtering. Golda had zich tijdens de oorlog manhaftig gedragen en met haar oorlogskabinet de juiste beslissingen genomen. De afloop van de oorlog – een wapenstilstand – had hernieuwde onderhandelingen met Egypte tot gevolg, die uiteindelijk tot een vredesverdrag zouden leiden.

Maar Golda’s medeburgers waren woedend over Israëls afwachtende houding bij het uitbreken van de oorlog en teleurgesteld over de afloop ervan. 2688 Israëlische soldaten waren gesneuveld en 7000 gewond. Al had de commissie-Agranat, die de juiste toedracht van de oorlog moest onderzoeken, Golda volledig vrijgesproken, het volk zocht toch een zondebok en vond die in de persoon van Golda.

Er werden satirische toneelstukken over haar opgevoerd en de ene demonstratie volgde op de andere. Het ergste vond Golda echter het gebrek aan solidariteit binnen haar eigen partij. Israël stond aan de vooravond van de verkiezingen, en partijgenoten en vrienden wilden niet met haar of de oorlog geassocieerd worden, want dat gaf hun een slechte naam.

Bij de parlementsverkiezingen van 31 december 1973 haalde Golda met de Arbeiderspartij nog een meerderheid, maar ze wilde zonder de steun van haar partij geen leider meer zijn. Medzini: ‘Ik zie haar nog staan op die regenachtige winterdag, met Dayan en de families van gesneuvelde soldaten. Het was de Dag van de Onbekende Soldaat. Buiten op straat begon een menigte “moordenaar” naar haar te schreeuwen. Ik denk dat voor haar de maat toen vol was.’

Op 4 juni 1974 sprak Golda tot de Knesset, het Israëlische parlement: ‘Higati le sof ha derech – Ik ben aan het einde van mijn weg gekomen.’ Ze pakte haar handtas en vertrok. Golda Meir overleed op 8 december 1978 aan de gevolgen van haar ziekte. 

Meer weten

  • Wie meer wil weten over het leven van Golda kan terecht bij de biografie van Mollie Keller, Golda Meir (1983). Ook de autobiografie van Golda Meir, My Life (1974), die ze direct na haar aftreden schreef, geeft een goed beeld. Zeer beknopt, maar uitstekend geschreven is de recente publicatie van The Golda Meir Memorial Association in Israël: Golda Meir.
  • De moeite waard zijn verder Golda Meirs This Is Our Strength (1962), haar A Land of Our Own. An Oral Autobiography, onder redactie van Mary Syrkin (1973), en Richard Amdurs Golda Meir. A Leader in Peace and in War (1990).
  • Voor wie zich in Golda’s politieke carrière wil verdiepen zijn aanraders: Iris Noble, Israel’s Golda Meir. Pioneer to Prime Minister (1972); Peggy Mann, Golda. The Life of Israel’s Prime Minister (1972), en natuurlijk Mary Sirkins Golda Meir. A Woman with a Cause (1964).
    Bijzondere getuigenissen vindt men in het hoofdstuk over Golda in Oriana Fallaci, Interviews with History (1976) en in Menachem Meir, My Mother Golda Meir. A Son’s Evocation of Life with Golda Meir (1983).