Na jaren van getouwtrek en gekissebis is de kogel door de kerk: het Nationaal Historisch Museum komt er. Jan Marijnissen: ‘En het Paleis op de Dam is de ideale locatie.’
‘Gevaarlijk.’ Zo noemt Jan Vaessen, directeur van het Openluchtmuseum in Arnhem, de komst van het Nationaal Historisch Museum. Het zou de begrippen identiteit en nationaliteit op een verkeerde manier vermengen met geschiedenis. Ook Peter Sigmond, directeur Collecties van het Rijksmuseum, staat niet te springen. ‘Het heeft iets hyperigs. Er zijn al heel veel musea in Nederland, en dat doet juist recht aan hoe ons land in elkaar zit.’ ‘Kul,’ zegt SP-fractievoorzitter Jan Marijnissen, die al jaren voor een nationaal historisch museum pleit. ‘De museumdirecteuren zijn gewoon bang voor hun hachje.’
Na jaren van plannenmakerij en gekibbel is de kogel door de kerk: het nationale museum waarin de geschiedenis in samenhang zal worden gepresenteerd, gaat er komen. In september stuurde minister Van der Hoeven van OC&W een brief naar de Tweede Kamer, waarin de plannen voor het Nationaal Historisch Museum (NHM) worden uitgelegd. Het moet een ‘landmark’ zijn, in een spectaculair gebouw, en geschiedenis uitleggen aan de hand van de Canon. Geschiedenis is nog altijd hip, dus nu is er het ‘momentum’, aldus Marijnissen, om het in één museum samen te brengen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De aankondiging van de komst van het NHM door koningin Beatrix in de troonrede 2006 is het voorlopige hoogtepunt in een traject van vijf jaar, waarin beleidsmakers, historici en politici zich met een nationaal historisch museum bezighielden. Want, zo redeneerde men, al zijn er talloze Nederlandse musea die een stukje van de vaderlandse geschiedenis laten zien, het complete verhaal wordt nu nergens verteld. Er moest dus een museum komen dat de geschiedenis ‘in samenhang’ liet zien.
Maar hoe moest dat museum vorm krijgen? De vijf jaar sinds de eerste plannen waren jaren van worstelingen over de noodzaak, de inhoud en de mogelijke locatie van zo’n museum. Museumdirecteuren tuimelden op de opiniepagina’s ruziënd over elkaar heen. Want een nationaal museum, dat riekt naar nationalisme, zo vond de een. De ander noemde het juist de frisse wind die nodig was. Verschillende partijen verbonden zich aan de plannen, en stapten er net zo makkelijk weer uit.
Boulevard
De eerste plannen voor een ‘huis van de geschiedenis’ ontstonden in 2001. In de kranten woedden discussies over het nut van geschiedenis en het gebrek aan historisch besef in Nederland. Uit een enquête onder Kamerleden bleek dat de kennis van geschiedenis bedroevend was. Willem van Oranje was volgens sommigen in Dokkum vermoord. Ook de kwaliteit van het geschiedenisonderwijs zou bedroevend zijn. In Den Haag staken Jan Riezenkamp, toen directeur-generaal Cultuur op het ministerie van Onderwijs, en de directeuren van het Nationaal Archief en de Koninklijke Bibliotheek (KB), de koppen bij elkaar. Ze wilden hun krachten bundelen en maakten een opzet voor een nieuw, multimediaal geschiedeniscentrum.
Door een lobby van de invloedrijke Riezenkamp bij hoge beleidsmakers in Den Haag was het in de zomer van 2002 zover: Riezenkamp kreeg 600.000 euro van het kabinet om zijn plannen verder uit te werken. Dat was het begin van de Boulevard van het Actuele Verleden, een ambitieus plan voor een ontmoetingsplaats waar iedereen kan leren over geschiedenis. Het moest een plaats worden met verhalenvertellers en acteurs, maar vooral ook met veel moderne technieken en multimedia. Het gebouw moest ‘museum noch pretpark’ zijn, maar wel veel mensen aanspreken. De plek was ook al bedacht: vlak naast het Haagse Centraal Station, tegen de KB en het Nationaal Archief aan.
Behalve de KB en het Nationaal Archief waren ook het Letterkundig Museum, het Centraal Bureau voor de Genealogie en het Rijksmuseum partners in de plannenmakerij. Als directeur van het project werd Hans Maarten van den Brink, voormalig hoofdredacteur Televisie bij de VPRO, gevraagd.
‘De Boulevard was voor mij een plek van dispuut en hoogwaardige discussies,’ zegt Peter Sigmond van het Rijksmuseum. ‘Ik vond het een heel aardig concept. In ieder geval om over te praten. Het was toen nog allemaal heel fris.’ Toch is het Rijksmuseum al vanaf het begin niet geheel van harte gesprekspartner in de plannen. ‘Het Rijks deed niet echt con amore mee,’ zegt Van den Brink. ‘Maar ook de KB en het Nationaal Archief waren maar moeilijk samen te brengen. Iedereen werkte vrolijk langs elkaar heen.’
Van den Brink had moeite met de vele verschillende partners, en ook de steeds populairdere toon van de plannen rond de Boulevard stuitte hem tegen de borst. ‘Ik had het gevoel dat we vervreemdden van de geschiedenis als wetenschap. Alles moest laagdrempelig, toegankelijk zijn. De partners hadden andere opvattingen dan ik. Hoe verder je af komt te staan van de academische kant, hoe meer kans je hebt op politiek misbruik van de geschiedenis. En een vereenvoudiging van de feiten kan omslaan in onwaarheid. Het werd me te populair.’ Al na een paar maanden trok Van den Brink zich terug als algemeen directeur. Hij had naar eigen zeggen ‘niet het geduld en de lange adem’ die je nodig hebt voor het realiseren van het project.
Populaire toon
In oktober 2003 trok de Boulevard Wim van der Weiden aan. Een echte museumman, die als directeur een groot succes had gemaakt van Naturalis in Leiden en het Museon in Den Haag. Op eigen verzoek kreeg hij de functie van eindredacteur, terwijl Chris Groeneveld van de KB zakelijk leider bleef. Toch drukte Van der Weiden vanaf het begin een duidelijk stempel op de organisatie door er een populairdere toon aan te geven. Hij doopte de Boulevard om tot Anno, een pakkende naam die de gewone man niet afschrikt. ‘Met de Boulevard van het Actueel Verleden trek je de SBS6-kijker niet,’ aldus Van der Weiden. Anno kreeg voorlopig geen gebouw of eigen collectie. Het moest een historisch nieuwscentrum zijn, dat de geschiedenis in het land aan de man bracht. Het liefst aan de man die niet zelf naar het museum zou gaan. Van der Weiden hoopte zelfs zijn huishoudster Nel zo gek te krijgen dat ook zij ooit een voet over de drempel van een museum zou zetten.
‘Nu gaan alleen mensen naar een museum die er bewust voor kiezen. We moeten het omdraaien en naar de mensen toe gaan. We moeten ze binnenhalen. De geschiedenis laagdrempelig maken, zonder dat het infantiel wordt,’ aldus Van der Weiden. Anno doet dat vanaf zijn komst door evenementen te organiseren en door samenwerking met de gratis krant Spits. Daartoe krijgen Van der Weiden en de twintig man redactie twee miljoen euro per jaar van het rijk, een verdubbeling van de eerdere subsidies.
Het Rijksmuseum voelde zich niet prettig bij de veranderingen die Van der Weiden doorvoerde. ‘Wim heeft er een radicaal andere draai aan gegeven, vooral gericht op die mensen die nooit een museum bezoeken. Toen kwam het idee alweer verder van ons af te staan,’ aldus Peter Sigmond. ‘De Nederlandse musea wordt een beetje onrecht aangedaan door almaar te zeggen dat de drempel zo hoog ligt. Het Rijksmuseum heeft echt niet zo’n hoge drempel.’
Met de subsidie van het ministerie van Onderwijs ging Anno voortvarend te werk. Maar ondertussen zaten de andere ministeries niet stil. Thom de Graaf, minister van Bestuurlijke Vernieuwing, zette samen met burgemeester Deetman van Den Haag in op de komst van een Huis van de Democratie, waarin de oorsprong van het democratisch stelsel moet worden uitgelegd. En Medy van der Laan had plannen voor een Huis van de Culturele Dialoog, een plek met ‘kleurrijk debat’, theater, exposities, erfgoed en film.
De ministers De Graaf en Van der Hoeven besloten in 2004, vooral uit financiële overwegingen, dat het beter was om van hun twee plannen één te maken. Zo werd Anno opeens samengevoegd met het IPP (Instituut voor Publiek en Politiek) in één Centrum voor Geschiedenis en Democratie (CGD). Volgens Wim van der Weiden verliep de samenvoeging tot het CGD relatief voorspoedig. ‘Het werd geen compromis.’
‘Ik denk dat die samenvoeging onder enige druk plaatsvond,’ zegt Peter Sigmond. Het Rijksmuseum, dat ook partner was in de ontwikkeling van een Huis van de Democratie, ziet de nieuwe vorm niet zitten. ‘Wij als Rijksmuseum vonden dat niet netjes. Dat is gewoon een gegeven. Bij de komst van het CGD hebben we gezegd: nu gaan we onze eigen koers varen. Wij zijn als zelfstandig museum tot op zekere hoogte vrij om onze eigen koers uit te zetten.’ Het Rijksmuseum trok zich terug, omdat hun filosofie niet aansloot bij de populaire toon van Anno. ‘We hebben een andere stijl, een andere authenticiteit. We hebben de conclusie getrokken dat als we zo’n Huis willen – want we vinden het wel belangrijk -, we het zelf maar gaan doen.’
En dat doet het Rijks. Het museum, dat in 2000 nog vele miljoenen heeft ontvangen ten behoeve van zijn grote verbouwing, heeft inmiddels concrete plannen voor een dependance in Den Haag. Daar wil het, in de nabijheid van het Binnenhof, de parlementaire geschiedenis van Nederland laten zien. ‘Laten we het maar geen museum noemen,’ zegt Sigmond. Staatssecretaris Medy van der Laan geeft het Rijksmuseum te verstaan dat ze het prima vindt als er een dependance komt, maar dat ze daar geen geld voor overheeft. Of het plan definitief doorgang vindt, valt dus te bezien. ‘Ik denk dat geen enkele verstandige regering zal zeggen: “Dat gaan we financieren”, terwijl er plannen op de plank liggen voor een nationaal historisch museum,’ zegt Jan Marijnissen.
Speeltje van D66
Het Centrum voor Geschiedenis en Democratie kampte intussen met meer zorgen. Onderzoeksbureau Twynstra Gudde kreeg in 2005 de opdracht een haalbaarheidsonderzoek te doen naar het centrum. De totale kosten voor investering en inrichting van het CGD werden daarin begroot op meer dan 125 miljoen euro. Wim van der Weiden: ‘Wat ik ervan gezien heb, was het een typisch, glad Twynstra Gudde-rapport. Daar word ik nooit blij van. Ik kan zo’n algemeen rapport wel van ieder museum schrijven. Het zegt niets over de passie waarmee eraan gewerkt werd.’ Het grote probleem met het rapport was volgens Van der Weiden dat het plan te gedetailleerd was. ‘Daardoor kon je gemakkelijk kritiek krijgen. Zodra je plannen gaat uitwerken, worden alle kanonnen op je gericht.’
De kanonnen kwamen er, en uit onverwachte hoek. Jan Marijnissen, die zich al in 2003 in het tv-programma Buitenhof uitsprak voor een nationaal historisch museum, had de plannen voor het CGD met argusogen aangezien. Ze waren hem te marginaal, ‘een speeltje van D66’, en hij miste een concreet gebouw met bakstenen muren, waar mensen rond kunnen lopen. Marijnissen riep de hulp in van Maxime Verhagen, historicus en fractieleider van de grootste partij in de Kamer. Hij bood hem zijn boekje Waar historie huis houdt aan, waarin hij pleitte voor beter geschiedenisonderwijs en voor een nationaal geschiedenismuseum. ‘Ik wist dat als ik alleen een motie zou indienen, die toch afgeschoten zou worden. In mijn eentje gunden ze het me niet,’ zegt Marijnissen.
De ongebruikelijke combinatie van SP-leider en CDA-leider greep in. ‘We hebben schriftelijke vragen gesteld aan de regering om de plannen vlot te trekken,’ zegt Verhagen. ‘Omdat het te versnipperd was. Een huis hier, een experience centre daar.’ Over het CGD kan Verhagen kort zijn: ‘Het was meer een praatclub, volgens mij.’
In een Kamerdebat op 27 juni van dit jaar pleitten Verhagen en Marijnissen gebroederlijk voor een nationaal historisch museum in de traditionele zin van het woord. Virtuele presentaties zijn prima, maar de twee wilden vooral een plek waar mensen rond kunnen lopen om geschiedenis te ervaren. Een echt museum, naar voorbeeld van het Duitse Haus der Geschichte of het National Museum of American History. Ook bepleitten ze een relatie met de Canon. Daarmee vielen de plannen voor het Centrum voor Geschiedenis en Democratie definitief in het water.
Spectaculaire nieuwbouw
Na het Kamerdebat kreeg Wim van der Weiden op persoonlijke titel opdracht om een plan voor minister Van der Hoeven te schrijven, ditmaal met de Canon als uitgangspunt. ‘Vreemd, want Van der Weiden, dat is Anno,’ zegt Peter Sigmond van het Rijks. ‘Petten scheiden kan in dit geval niet. We moeten niet net doen alsof er een onafhankelijk deskundige is gevraagd.’
In zijn Visie Nationaal Historisch Museum noemt Wim van der Weiden een bedrag van 60 miljoen euro aan investeringskosten en 15 miljoen per jaar aan exploitatie, gebaseerd op zijn persoonlijke ervaringen bij eerdere musea. Het NHM moet een spectaculaire nieuwbouw worden, waaruit ambitie af te lezen valt. De doelgroep is in de eerste plaats de ‘niet-geoefende museumbezoeker’ en het vmbo-onderwijs. Verder moet het museum geen eigen collectie of conservatoren krijgen, maar wisselende collecties, en daarmee een ‘ingang’ zijn tot de andere Nederlandse musea.
Minister Van der Hoeven heeft Van der Weidens aanbevelingen grotendeels overgenomen, zij het dat over de locatie en de precieze kosten nog gepraat moet worden. Verhagen: ‘Twee jaar geleden wilde Maria van der Hoeven nog niet horen van een gebouw. Ik hoef niet onder stoelen of banken te steken dat het veel moeite gekost heeft haar te overtuigen. Maar na de Kamermeerderheid heeft ze de plannen heel ruimhartig uitgevoerd.’ Ook laat Van der Hoeven in haar brief aan de Kamer ruimte open voor de mogelijkheid van een democratische tak in het museum. ‘Ja,’ lacht Van der Weiden, ‘daar fietste ze de democratie toch weer een beetje binnen.’
Er zijn nog wel enkele problemen. Zo zijn over de beste locatie de meningen verdeeld. De gemeente Den Haag wil het NHM graag hebben, maar niet op het door Anno gewenste Malieveld. Zij ziet meer in de oorspronkelijke plek van de Boulevard, naast het Centraal Station. Maar inmiddels heeft ook de provincie Flevoland zich als vrijwilliger gemeld. ‘Dat slaat nergens op,’ zegt Jan Marijnissen. ‘Dan kunnen we het ook op Texel zetten. Het moet bereikbaar zijn voor iedereen.’ Marijnissen ziet zelf het Paleis op de Dam in Amsterdam als ideale locatie voor het NHM. ‘Het zou een mooie daad zijn bij het afscheid van Beatrix als ze dat historische gebouw ter beschikking stelt aan het volk.’ Verhagen heeft een voorkeur voor Den Haag, ‘maar die beslissing is niet aan mij.’
Ander twistpunt is de vraag of het museum een eigen collectie zou moeten hebben. Volgens de Visie van Van der Weiden hoeft dat niet. Dat bespaart de kosten van een eigen depot en de personeelskosten van restaurateurs en conservatoren. Maar Marijnissen en Verhagen willen wél een eigen collectie. Wat hen betreft kan de aanleg daarvan nu al beginnen. Marijnissen: ‘Daar is het laatste woord nog niet over gezegd.’
Arrogantie
Mocht het museum inderdaad vooral een ‘entree’ worden tot de andere Nederlandse musea, dan moet het gebruikmaken van hun collecties en gespecialiseerd personeel. Maar veel Nederlandse musea zitten niet te wachten op het uitlenen van hun topstukken en conservatoren. ‘Ik zie de Nachtwacht niet verdwijnen naar het NHM,’ zegt Sigmond namens het Rijks. ‘Wat is daarmee te winnen? Binnen de museale wereld is men denk ik niet enorm enthousiast om er weer een museum bij te krijgen.’
Marijnissen windt zich op als hij het over de houding van de Nederlandse museale wereld heeft: ‘Daar zitten allemaal mensen die denken dat die collectie van hen is. Dat is een misverstand. Zeker de rijksmusea, want die zijn van de gemeenschap. Als de gemeenschap besluit dat ze een indruk wil geven van onze wordingsgeschiedenis en vindt dat ze daar de tong van Johan de Witt voor nodig heeft, dan komt die er.’
Jan Vaessen, directeur van het Openluchtmuseum in Arnhem, hield in september in NRC Handelsblad een vlammend betoog tegen het NHM. Zijn kritiek richtte zich op het woord ‘nationaal’ in de naam, dat op hem nationalistisch overkomt. Ook is hij tegen de Canon. In plaats van sociale cohesie te bevorderen, sluit de Canon in zijn ogen mensen uit. Dat het Nationaal Historisch Museum ook het gevoel van een gemeenschappelijke identiteit bij de Nederlanders moet bevorderen, noemt Vaessen zelfs ronduit gevaarlijk.
Ook Hans Maarten van den Brink, inmiddels niet meer betrokken bij het museum, heeft zijn twijfels bij de motieven van de politiek om een populair geschiedenismuseum te maken. ‘Bij geschiedenis ligt het gevaar op de loer dat het iets met afkomst te maken heeft. We herdenken nu opeens die paar Marokkanen die hebben meegevochten in de Tweede Wereldoorlog, omdat we bang zijn dat zij zich anders niet in de herdenking kunnen vinden. Dat soort zaken vind ik flauwekul. Een historische opdracht is geen politieke. De politiek moet uitkijken dat de functie van het museum juist blijft.’
Maxime Verhagen is het niet eens met de kritiek. ‘Natuurlijk zorgen we ervoor dat het museum geen veredelde inburgeringscursus wordt.’ Maar het overbrengen van normen en waarden en van een gedeelde identiteit zal voor de fractievoorzitter van het CDA zeker onderdeel vormen van het NHM. ‘Door een presentatie van de Nederlandse geschiedenis heb je sneller door welke waarden aan onze samenleving ten grondslag liggen. Juist in een tijd waarin we veel van onze eigen identiteit verloochend hebben, zie je dat de samenleving anders uit elkaar valt.’
Volgens de twee politici is de kritiek van de museumdirecties deels ingegeven door de angst van een concurrent. ‘En de arrogantie in de museale wereld, want daar ben ik wel achter gekomen,’ zegt Jan Marijnissen. ‘Het is goed dat daar een keer iemand doorheen banjert die zegt: weg met al die conventies hier.’
Wim van der Weiden ziet het allemaal zo zwart niet. Als het museum er eenmaal is, draaien de andere directeuren vast wel bij, denkt hij. ‘Ze zullen heus niet willen achterblijven als de samenwerking ook hun ten goede komt.’
Hij vreest wel dat het nog zeker tien jaar duurt voor het Nationaal Historisch Museum er staat. Na de verkiezingen moet blijken of het nieuwe kabinet voortvarend met het museum aan de slag gaat. Wat Marijnissen betreft wordt het museum onderdeel van de regeringsverklaring. De financiën vormen nog een struikelblok. Neemt het nieuwe kabinet de aanbevelingen van Van der Weiden over, dan moet het 75 miljoen vrijmaken voor de investering. En als over de locatie eenmaal knopen zijn doorgehakt, kunnen de bouwvergunningen en protesten van omwonenden nog roet in het eten gooien. En ten slotte moet een nieuw team worden samengesteld dat de inhoudelijke plannen gaat uitwerken en, zo hoopt van der Weiden ‘ze flink test op een groep vmbo-leerlingen, zodat zij er straks ook willen komen.’
Verhagen ziet graag dat de Nederlanders straks net zo trots zijn op het NHM als de Amerikanen zijn op hun National Museum of American History. ‘Daar neemt iedere Amerikaan zijn kinderen mee naartoe. Wij hebben hier een land dat minstens zo prachtig is. Het museum mag dat best laten zien.