Onlangs was ik in Oxford, en zoals altijd werd ik gegrepen door de schoonheid van de universiteit en haar gebouwen. Ik vraag me af hoe ze dat doen: enerzijds suggereren dat de tijd stilstaat en er ruimte voor reflectie is, anderzijds investeren in baanbrekende innovaties en inzetten op competitie en ambitie.
Terwijl ik daarover mijmerde, vertelde collega Rik Peels (die ook op de conferentie in Oxford was) me een prachtig verhaal. In New College, waar hij ooit zat, dreigden de eikenhouten balken van de eetzaal het te begeven vanwege keverrot. De benodigde nieuwe balken moesten echter lang en groot zijn en waren nergens te krijgen. Iedereen werd op pad gestuurd om mee te zoeken naar hoge eikenbomen. Uiteindelijk meldde zich een oude rentmeester van de landerijen van het College. Hij wist raad: 500 jaar geleden had het College eiken laten planten, omdat het had voorzien dat die balken ooit moeilijk verkrijgbaar zouden zijn. Van vader op zoon hadden de rentmeesters doorgegeven dat die eiken alleen mochten worden geveld als het College erom vroeg. Nu was het zover. Enkele eiken werden geveld, en een paar nieuwe werden aangeplant. De eetzaal in New College kon weer een paar eeuwen mee. Was dat niet een deel van het antwoord? Hoe overleven de colleges: niet door alleen maar te vernieuwen en ook niet door alles bij het oude te laten, maar door voortdurend in gesprek te blijven, zelfs over generaties en eeuwen heen.
Waarom lukt dat in Nederland zo vaak niet? Waarom kunnen universiteiten niet net als in Oxford of Cambridge de façades en de suggestie van tijdloosheid laten bestaan, en de nieuwe aanbouw daar wat organischer inpassen? Waarom moet het historisch instituut in Utrecht om de paar jaar verkassen? Wat had Johan Huizinga van het Johan Huizinga-gebouw in Leiden gevonden? Datzelfde geldt in overdrachtelijke zin. We hoeven toch niet elke keer als er een nieuwe turn in history is alle ‘oude’ thema’s te laten vallen en alle aio’s, postdocs en ud’s het postkoloniale bos in te sturen (of wat er maar hip is)? Ook dat doen ze in Oxbridge beter. Want: wie had gedacht dat een biografie over Maarten Luther een doorslaggevend succes zou zijn? Prof. Lyndal Roper slaagde erin, met een volstrekt nieuwe kijk op Luthers leven. Wie had gedacht dat klassieke thema’s als de napoleontische oorlogen, de geschiedenis van kapitalisme, de Eerste Wereldoorlog of het Britse Empire zowel tot historische doorbraken kunnen leiden als een groot leespubliek kunnen trekken? Chris Clark, Patricia Clavin en Susan Pedersen doen het.
Oude tradities en thema’s nieuw leven inblazen. Met een lange adem over de eeuwen heen met voorgaande historici in gesprek blijven. Waarom werkt dat zo goed? Omdat het duurzaam is. Je geeft jonge de aanplant de tijd om tot wasdom te komen. En je houdt het jachtige, vergeetachtige heden een spiegel voor. Is dat niet het geheim van academisch vernieuwende én inspirerende geschiedwetenschap? Daar varen zowel de wetenschappers zelf als hun publiek beter bij.
Beatrice de Graaf is hoogleraar, gespecialiseerd in de geschiedenis van veiligheid, internationale betrekkingen en (contra-)terrorisme.