Home Dossiers Zuid-Afrika Donkere Hollanders

Donkere Hollanders

  • Gepubliceerd op: 17 december 2020
  • Laatste update 13 okt 2022
  • Auteur:
    Bart de Graaff
  • 13 minuten leestijd
Donkere Hollanders
Apartheid Zuid-Afrika
Dossier Zuid-Afrika Bekijk dossier

In het huidige Zuid-Afrika woonden aan het begin van de negentiende eeuw ‘donkere Hollanders’, die afstamden van Europese vaders en Afrikaanse moeders. Zij leidden een ruig bestaan als veeboeren en jagers, en volgden hun eigen leiders. De meest legendarische was Barend Barends.

Nadat de Verenigde Oost-Indische Compagnie bijna anderhalve eeuw het bewind heeft gevoerd over Kaap de Goede Hoop, komt daar in 1795 een einde aan. Aanleiding is het feit dat in het moederland de Bataafse Republiek is uitgeroepen. Stadhouder Willem V vlucht naar Engeland en geeft alle koloniale gouverneurs opdracht Britse troepen te ‘admitteeren’ op hun grondgebied om zodoende een Franse invasie te voorkomen. Ook de Kaapkolonie krijgt – ondanks aanvankelijk verzet van het garnizoen en enkele burgermilities – een Britse bezetting. Weliswaar mag in 1803 de Bataafse regering het bestuur overnemen, maar drie jaar later veroveren de Britten de kolonie opnieuw. En dit keer is het voorgoed gedaan met het Nederlandse gezag.

Als de Kaap in Britse handen valt, wonen er naar schatting 20.000 Europese kolonisten. Ruim een derde is van Nederlandse afkomst. De Nederlandse taal en cultuur zijn dominant in het openbare leven en kolonisten uit andere Europese landen vernederlandsen meestal binnen een generatie. Verder zijn er aan de Kaap 25.000 slaven en 1700 ‘vrijzwarten’. Daarnaast ongeveer 20.000 Khoi-Khoi (‘Hottentotten’) en Basters: nakomelingen van mannelijke kolonisten en Khoi-Khoi-vrouwen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De Europese stamvaders van de Basters zijn ‘trekboeren’, kolonisten die met hun vee een zwervend bestaan leiden. Omdat onder deze groep een mannenoverschot bestaat, wordt het aanknopen van seksuele relaties met Khoi-Khoi-vrouwen oogluikend toegelaten. Het is maar de vraag of dit soort verhoudingen altijd op wederzijds goedvinden berust. Al voor het eind van de achttiende eeuw hebben de trekboeren, vaak met bruut geweld, de meeste Khoi-Khoi tot dwangarbeiders gemaakt, die nauwelijks beter af zijn dan slaven. Daartegenover staan echter voorbeelden van kolonisten die een rechtsgeldig huwelijk aangaan met een ‘Hottentottin’.

Hoedendragers

Sommige trekboeren laten huizen en zelfs boerderijen bouwen voor hun maîtresses en geven hun ‘Basterkinderen’ genoeg geld, land of vee om een zelfstandig bestaan mee op te bouwen. Veel van deze Basters beproeven hun geluk in het noordelijk binnenland, het zo goed als wetteloze grensgebied van de Kaapkolonie. Hier maken roversbendes als die van Jager Afrikaner, Knecht Windvogel en Donderbos Pokkebaas de dienst uit.

De Basters die dit gebied binnentrekken vormen clans. ‘Baster’ is voor hen geen scheldwoord. Integendeel, omdat hun levenswijze niet of nauwelijks verschilt van die van de Europese veeboeren, zien zij zichzelf als hun gelijken. Ze noemen zich ‘donkere Hollanders’. Ze houden vee, bezitten paarden, geweren en ossenwagens. Ze spreken Kaaps-Hollands en gaan Europees gekleed. Mannen dragen wijd gerande hoeden, net als de kolonisten. Bastervrouwen hebben kanten kappen, net als op het Nederlandse platteland.

De donkere Hollanders staan vanwege hun deels Europese afkomst een trede hoger op de maatschappelijke ladder dan de in dierenvellen gehulde ‘wilde Hottentotten’, die hun huid met een kwalijk riekend mengsel van stof en vet insmeren tegen de winterkou. En zeker twee treden hoger dan de San (‘Bosjesmannen’), die een zwervend bestaan als jagers en verzamelaars leiden. De Khoi-Khoi en de San maken op hun beurt geen onderscheid tussen witte en donkere Hollanders. In hun ogen zijn het allemaal ‘Hoedendragers’ die hun traditionele jachtvelden binnendringen en die met geweld in bezit nemen.

Rond het jaar 1800 zijn de neven Adam (‘Dam’) Kok en Barend Barends de belangrijkste Basterleiders. Barend Barends wordt rond 1770 geboren als zoon van Claas Barend, zelf een buitenechtelijk kind van de kolonist Cornelis van der Westhuizen en een onbekend gebleven Khoi-Khoi-vrouw. Barend Barends toont al vroeg aan een goede veeboer en succesvolle grootwildjager te zijn. Hij wordt rijk met de handel in ivoor en karosse (dekens van dierenhuiden). Daarnaast blijkt hij over militaire leiderskwaliteiten te beschikken: hij voert jarenlang een gewapende strijd tegen de alom gevreesde veedief en plunderaar Jager Afrikaner. En hoewel Barends er nooit in slaagt Afrikaner te doden of gevangen te nemen, zoeken steeds meer mensen zijn bescherming. Terwijl Barends rond 1800 zo’n 200 volgelingen heeft, is dat tien jaar later gegroeid tot 2000.

Nieuwe identiteit

In 1801 vraagt Barends het Londens Zendingsgenootschap (de London Missionary Society of LMS) hem een zendeling te sturen. Hij krijgt er niet één, maar vier: drie Nederlanders en een Schot. Twee reizen algauw terug naar de Kaap, maar William Anderson en de uit Schagen afkomstige Cornelius Kramer vestigen zich voor langere tijd in het Basterdorp Klaarwater, gelegen boven de Oranjerivier, die de noordgrens van de Kaapkolonie vormt.

In een van zijn verslagen aan de LMS schrijft Anderson gehoord te hebben dat Barends oorspronkelijk van plan was zendelingen naar zijn grondgebied te lokken om ze te vermoorden en zich meester te maken van hun voorraden en ossenwagens. En dat hij dat plan wel wilde, maar niet kón uitvoeren omdat een ‘Hogere Macht’ hem daarvan weerhield.

Voortrekkers maken de Grote Trek van de Kaap naar Natal tussen 1835 en 1843. Houten gravering, 1850.

Andersons verhaal is echter een fabeltje, waarschijnlijk bedoeld om de LMS te laten zien hoe onbaatzuchtig – en zelfs levensgevaarlijk – zijn werk onder de Basters wel niet is. In werkelijkheid is er ten noorden van de Oranjerivier geen grotere zendingsvriend dan Barend Barends te vinden. De Basterleider laat zich dopen, leert Nederlands lezen en schrijven, en wordt benoemd tot onderwijzer en zelfs tot ‘assistent-prediker van het Woord’.

In 1809 wordt Barends, samen met Dam Kok, door de Britse koloniale overheid erkend als kaptein (erfelijk leider) van Klaarwater. Barends is dan rond de veertig en staat op het toppunt van zijn macht. Onder zijn volgelingen bevinden zich donkere Hollanders als de families Kars, Fortuin, Neels en Davids. Verder zijn er uit de Kaap gevluchte slaven met namen als Titus, Oktober, Nero en Januari. En ook Khoi-Khoi-clans, waaronder de Seekoeie, de Slaparms en de Goeiemans. En San, die hij inhuurt om leeuwen weg te houden bij zijn vee. Tot slot heeft Barends zwarte Afrikanen – vooral Tswana’s – en een handvol Engelse en Schotse kolonisten onder zijn hoede.

In 1813 bezoekt LMS-directeur John Campbell Klaarwater. Hij neemt meteen een opmerkelijk besluit: de Basters moeten van naam veranderen. Misschien komt Campbell tot deze beslissing omdat hij verwacht dat het in Engeland moeilijker is om geld in te zamelen voor Bastards dan voor een volk met een meer Afrikaans klinkende naam. Omdat sommige inwoners van Klaarwater denken af te stammen van de Khoi-Khoi-clan Garigurikwa, doopt Campbell de Basters om tot Griekwa’s. Ook hernoemt hij Klaarwater: het dorp staat voortaan bekend als Griekwastad.

Dat de Basters gehoor geven aan Campbells wens tot naamsverandering komt doordat ze de LMS graag te vriend houden. Want zendelingen hebben goede contacten in de Kaapkolonie. De kolonie is niet alleen de afzetmarkt voor ivoor en dierenhuiden, maar ook de leverancier van luxegoederen als koffie, thee en tabak. En wapens: zendelingen beschikken over geweren, of hebben ten minste de mogelijkheid die in handen te krijgen.

Een onvoorzien neveneffect van de naamsverandering is dat de LMS hiermee een nieuwe identiteit creëert die niet op ras of huidskleur is gebaseerd, maar op taal (Kaaps-Hollands) en het christelijk geloof. En dat is uniek in het negentiende-eeuwse Zuid-Afrika. Namen als ‘donkere Hollander’, ‘Hollandse Baster’ en ‘Half-Hottentotse Baster’ verdwijnen langzaam maar zeker uit het taalgebruik.

Krijgsheer

Zeven jaar later, in 1820, komen Barends en Kok in botsing met de LMS. De zendelingen verwijten de kapteins dat zij te veel tijd buiten Griekwastad doorbrengen en hun officiële taken, waaronder de rechtspraak, verwaarlozen. Barends en Kok worden van hun ambt ontheven en de zendelingen benoemen een nieuwe kaptein: Andries Waterboer – geen Baster en geen Khoi-Khoi, maar een geboren ‘Bosjesman’. Het is niets minder dan een staatsgreep. Barends en Kok zijn woedend, maar verlaten Griekwastad zonder verzet. Kok trekt naar het oosten, naar de nederzetting Grootfontein die – ironisch genoeg – dan al Campbell heet. Barends sticht een nieuw dorp in het noorden. Hij noemt het Danielskuil, omdat een zes meter diepe krater net buiten het dorp hem aan het bijbelse verhaal van Daniël in de leeuwenkuil doet denken. Zo wordt tenminste alom aangenomen. In werkelijkheid is de naam een verkorting van ‘Daniel Pienaar se Kuil’, omdat de krater op het land van een van Barends’ trouwste volgelingen ligt: Daniel Pienaar.

In de jaren die volgen bouwt Barends een geduchte reputatie op als krijgsheer. Met een betrekkelijk klein aantal bereden en met vuurwapens uitgeruste Griekwa’s is hij in staat veel grotere, traditioneel bewapende Afrikaanse legers te verslaan. Zoals de Mantatees in 1823 en de Taung in 1824. Maar hij neemt het niet alleen op tegen zwarte stammen. Wanneer een groep ontevreden Griekwa’s en Koranna’s (noordelijke Khoi-Khoi) in opstand komt tegen Andries Waterboer, houdt Barends zich aanvankelijk afzijdig. Wanneer de rebellen echter meer en meer optreden als roversbendes en Tswana-nederzettingen en de zendingspost Kuruman bedreigen, grijpt hij in. Barends reist naar de 90 kilometer ten noorden van Danielskuil gelegen zendingspost. Hij blijft er twee weken. En zo groot is zijn persoonlijk gezag dat de opstandelingen Kuruman voorgoed ongemoeid laten.

Ondergang

In 1827 verschuift Barends zijn machtsbasis van Danielskuil naar het noordoosten, naar Boetsap, waar betere weiding is voor zijn vee. Ongeveer gelijktijdig trekken de Ndebele onder leiding van hun koning Mzilikazi vanuit Zoeloeland naar het westen. Als ze daarbij verschillende Tswana-clans aan zich onderwerpen, komt Barends’ ivoorhandel met hen stil te liggen. Ook loopt de toegang tot zijn jachtgronden gevaar.

De diepgelovige – of misschien is ‘dweperige’ een beter woord – Barends raakt er steeds meer van overtuigd dat hij door God uitverkoren is om de Tswana’s van Mzilikazi’s juk te bevrijden. Een verzoek van Tswana-hoofdman Pilane om militaire bijstand sterkt Barends nog eens in die overtuiging. In 1831 brengt de kaptein het grootste Griekwa-commando ooit op de been: 300 met geweren bewapende ruiters, bijgestaan door 700 Tswana- en Koranna-voetsoldaten. Barends geeft zijn mannen opdracht het door Mzilikazi van de Tswana geroofde vee te heroveren en aan de eigenaars terug te geven. Maar bovenal moeten ze zo veel mogelijk Ndebele doden ‘in de naam van God en het christendom’.

Fotoportret van Nicolaas Waterboer.

Omdat de gezondheid van Barends te wensen overlaat, benoemt hij zijn vertrouweling Gert Goeieman tot bevelhebber. Een weinig gelukkige keus, zo blijkt. Goeieman leidt een aanval op de Ndebele en maakt een grote veestapel buit, maar trekt zich dan terug – ondanks Barends’ uitdrukkelijke bevel zo veel mogelijk Ndebele te doden. In de derde nacht van de terugtocht verzuimt Goeieman wachtposten uit te zetten. Tegen de ochtend worden zijn manschappen totaal verrast door een tegenaanval van Mzilikazi’s elitetroepen. Op een heuvel die sindsdien Moordkop heet, wordt het hele commando zo goed als weggevaagd.

Barends’ militaire en politieke rol is daarmee uitgespeeld. Veel van zijn volgelingen sluiten zich aan bij Andries Waterboer. De tot armoede vervallen Barends ziet zich gedwongen Danielskuil aan de kaptein van Griekwastad te verkopen. In 1839 sterft Barends, als kaptein zonder macht en zonder zoon om hem op te volgen als leider van zijn clan.

Barend Barends, geboren als ‘donkere Hollander’ en gestorven als Griekwa, is een product van het harde, vaak gewelddadige leven boven de Oranjerivier in de vroege negentiende eeuw. En van de christelijke zending, die hem uiteindelijk niet veel goeds brengt. Niet alleen zetten zendelingen hem in 1820 af als kaptein, ook hebben zij het zaadje van het geloof in hem geplant, dat uiteindelijk tot zijn ondergang leidt. Zonder zijn rotsvaste godsvertrouwen en roepingsbesef is het maar zeer de vraag of hij het in 1831 had aangedurfd een commando tegen de Ndebele uit te rusten. Een waagstuk dat uitliep op de ondergang van de machtigste krijger-kaptein die de Griekwa’s ooit hebben gehad.

Bart de Graaff is historicus, journalist en filmschrijver.

 

Grondroof

De gouden eeuw van de Griekwa’s duurt niet veel langer dan twintig jaar. In het noorden loopt Barend Barends zich stuk op de Ndebele. In het zuiden krijgt Adam Kok III, zoon en opvolger van Dam Kok, te maken met een toestroom van Voortrekkers: trekboeren die uit onvrede met het Brits bewind de Kaapkolonie verlaten. Nogal wat Griekwa’s verkopen hun grond aan de nieuwkomers – vaak voor een appel en een ei, of letterlijk voor een paar flessen brandewijn. Om deze nauwelijks verholen grondroof tegen te gaan sluit Kok in 1845 een overeenkomst met de Kaapse gouverneur Peregrine Maitland. Hierin wordt bepaald dat een deel van zijn grondgebied onvervreemdbaar Griekwa-eigendom is. Negen jaar later zeggen de Britten de overeenkomst eenzijdig op.

Kok ziet in dat er geen toekomst meer is aan de Oranjerivier. Hij verkoopt al zijn grond en leidt 2000 volgelingen in 1861 over de Drakensbergen naar de kust van de Indische Oceaan. Daar stichten ze het republiekje Griekwaland-Oost. Adam Kok III overlijdt in 1875 bij een aanrijding met een paardenkar. Drie jaar later lijven de Britten de republiek in.

Diamanten

Nicolaas Waterboer, de kaptein van Griekwastad vanaf 1820, krijgt net als Adam Kok III met ongewenste indringers te maken. In zijn geval gaat het echter niet om Voortrekkers, maar om schatgravers. In 1867 wordt op de boerderij De Kalk, aan de oever van de Oranjerivier, een diamant gevonden. Twee jaar later hebben al meer dan 10.000 delvers zich in de omgeving gevestigd. Verschillende partijen maken aanspraak op het gebied; onder hen kaptein Waterboer, wiens claim hoofdzakelijk berust op het feit dat De Kalk een Griekwa-boerderij is. Ook de Boeren in de nabijgelegen Oranje-Vrijstaat beweren dat de diamantgronden van hen zijn, evenals de Britten. Na lang juridisch getouwtrek wordt het gebied toegewezen aan de Griekwa’s en tekent Waterboer een protectieverdrag met de Britse Kaapkolonie. Maar dat had hij beter niet kunnen doen: het verdrag geeft de Britten een vrijbrief om Griekwaland-West in 1871 te annexeren.

Basters in Namibië

Zeker niet iedere Baster wordt een Griekwa, of wil zo genoemd worden. Bij de zendingsposten Amandelboom en De Tuin – respectievelijk ten zuiden en ten westen van Griekwastad – houden de Basters vast aan hun oude naam. Net als de Griekwa’s van Adam Kok III moeten ze toezien hoe Voortrekkers het binnenland indringen en zich steeds meer weidegrond toe-eigenen. In 1868 besluiten 90 Basterfamilies daarom verder noordwaarts te gaan op zoek naar grond in het huidige Namibië. Hun kaptein is Hermanus van Wyk.

Twee jaar na hun vertrek uit De Tuin vestigen de Basters zich in Rehoboth. Ze schrijven een grondwet (‘Die Vaderlike Wette’), waarin onder meer wordt vastgelegd dat iedere Baster burger kan worden van de republiek Rehoboth. Een tweede artikel luidt dat iedere burger recht heeft op grond, maar deze niet mag verkopen of verpachten zonder uitdrukkelijke toestemming van de kaptein en zijn raadsleden. Zo proberen de Basters zichzelf en hun nieuwe land te beschermen tegen oprukkende trekboeren.

Rehoboth, dat in 1870 niet meer dan 800 zielen telt, gaat een roerige toekomst tegemoet. Vanaf 1884 koloniseren de Duitsers Zuid-West-Afrika (Namibië). Als tijdens de Eerste Wereldoorlog blijkt dat de Basters zich niet aan Duitse kant willen scharen, volgt er een strafexpeditie naar Rehoboth. Dat de Basters niet massaal worden uitgemoord is uiteindelijk te danken aan het feit dat Zuid-Afrikaanse troepen de kolonie binnentrekken en de Duitsers hun campagne voortijdig moeten beëindigen.

Van ‘kleurling’ naar Khoi-Khoi

 Er zijn nu naar schatting 300.000 Griekwa’s in Zuid-Afrika, op een totale bevolking van bijna 60 miljoen. Hun eigen identiteit werd lang van overheidswege ontkend. Tijdens de Apartheid (1948-1994) werden zij geclassificeerd als ‘kleurlingen’ en beschouwd als een raciale mengeling van Europeanen en Afrikanen. Tegenwoordig worden ze niet langer als een mengvolk gezien, maar als deel van de Khoi-Khoi, de oorspronkelijke bruine herdersvolken van Zuid-Afrika. Ook al is hun volkslied (‘God eeuwig groot en goed’) in het Nederlands geschreven, en ook al is hun vlag de Nederlandse driekleur, rechts afgezet met een groene verticale baan die symbool staat voor het feit dat de Griekwa’s van oudsher boeren zijn. De nazaten van de ‘donkere Hollanders’ hebben diepe sporen nagelaten op het platteland van de Noord-Kaapprovincie: in traditionele klederdracht, in kerkmuziek, in plaats- en familienamen, en in de taal.

Gedeeld erfgoed

Eind 2019 heeft de Stichting Zuid-Afrikahuis Nederland een plan opgesteld om het gedeelde culturele erfgoed tussen Nederland en de Barends-Griekwa’s onder de aandacht van een breed publiek te brengen, hier en in Zuid-Afrika. Het project wordt ondersteund door DutchCulture, de netwerk- en kennisorganisatie voor internationale culturele samenwerking.

Meer weten:

Die vroeë sending in Suid-Afrika (2005) is geschreven door de Zuid-Afrikaanse historicus en schrijver Karel Schoeman.

The Politics of a South African Frontier (2010) door Martin Legassick gaat over Griekwa’s, Sotho’s en zendelingen.

Ik, Yzerbek (2016) door Bart de Graaff is een literair non-fictieboek over de lotgevallen van kaptein Goliat Yzerbek.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 1-2021