Exact honderd jaar geleden. In Beieren probeert een mislukte korporaal met een snor als een dode rups en een voorliefde voor Tiroler hoedjes furore te maken. In 1925 organiseert hij zelfs zijn eigen knokploeg. Hij noemt ze Schutzstaffel, alsof dat schoelje er alleen voor zijn bescherming is.
Terwijl die storm zich nog als briesje voordoet, komt ietsje verderop in Genève een ander soort club bijeen. Acht heren, keurig in pak, compleet met zegelringen en monocles. De tijdelijke Commissie tegen Slavernij, een merkwaardige verzameling diplomaten, aristocraten en voormalig koloniaal personeel, aangesteld door de Volkenbond om te onderzoeken of er ergens ter wereld, stel je voor, nog slaven zijn.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De gedachte was namelijk dat slavernij in de tweede helft van de negentiende eeuw overal was afgeschaft. Een halve eeuw later leek het wel gepast om dat eens formeel te controleren; zoals je een vergeten fietssleutel zoekt in een la, of een ingedroogde camembert achter in de koelkast.
Onder leiding van Belg Albrecht Gohr – een eleganter man dan zijn naam doet vermoeden – stuurt de commissie beleefde briefjes naar regeringen wereldwijd: Doet u nog aan slavernij? En, verrassing, het antwoord is eenstemmig: Nee hoor, wij zeker niet. Het is het diplomatieke equivalent van een restauranthouder die, gevraagd naar muizen, zegt: ‘Alleen op de boterham.’
Maar Gohr en zijn heren nemen daar geen genoegen mee. Ze doen iets ongekends voor bureaucraten: ze gaan kijken. Zelf. In het echt. Op veldbezoek, met stof op hun schoenen en morele verontwaardiging in hun bagage. En wat ze vinden, tart het fatsoen. In Tanganyika wordt nog steeds gehandeld in kinderen. In Ethiopië is er elke week een slavenmarkt. De hadj fungeert deels als smokkelroute voor geboeide pelgrims. Zelfs in de dorpjes en buiteneilanden van het keurige Nederlands-Indië is eigendom van mensen nog altijd een dagelijkse praktijk, verstopt achter eufemismen als weerbarstige landaard en traditie.
Het rapport van de commissie is schokkend. Niet om wat het zegt, maar omdat het gezegd wordt. Gohr en zijn mensen becijferen dat wereldwijd nog vijf miljoen mensen in ketens leven. Daarmee zetten de onderzoekers een morele norm. Het rapport leidt zelfs tot een heuse conferentie over hedendaagse slavernij, een jaar later, en een wereldwijd verbod, dat slechts veertien landen ondertekenen.
Wat ontroert, is de absurditeit van een tijdelijke commissie: acht heren met zachte handen, om een globaal probleem aan te pakken. De wereld krijgt helaas al snel andere prioriteiten – zoals die man met dat hoedje en die snor, inmiddels gekortwiekt tot een borsteltje.
Zo schuift het thema terug naar de marge, waaruit het alleen af en toe weer opduikt. Bijvoorbeeld als er voetbalstadions worden gebouwd in de woestijn door mannen die alleen op papier geen slaven zijn. Wanneer gaan we hén eens herdenken?
