Dieren figureren vaak in spotprenten en politieke uitingen. Soms is dat grappig en onschuldig, maar het kan ook gevaarlijke vormen aannemen.
In politieke beeldspraak krijgen dieren vaak menselijke eigenschappen als luiheid, domheid of kwaadwillendheid toebedeeld. Ze zijn zeer geschikt als karikaturen van personen, bewegingen of bevolkingsgroepen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees
Elk dier speelt zijn eigen rol. De ezel en het varken worden gezien als onnozele beesten. De ezel als dom en koppig, het varken als gulzig en vetgemest. Minder onschuldig zijn de slang, vanuit de christelijke traditie het ultieme symbool van het kwaad, en ander ongedierte. Slangen kunnen een slachtoffer in een wurggreep houden.

Een octopus en een spin kunnen hun vele poten uitstrekken over een groot oppervlak en daarmee invloed uitoefenen. Ze kunnen de wereld vastpakken. De verbeelding van een bevolkingsgroep als ongedierte kan gevaarlijke vormen aannemen. Het dehumaniseren van mensen is een mogelijke stap richting genocide. Joden werden door de nazi’s voortdurend afgeschilderd als ratten en ander ongedierte. De Hutu’s noemden hun vijanden tijdens de Rwandese genocide vaak ‘kakkerlakken’ en ‘slangen’.

Ook roofdieren met hun woeste agressie zijn een geliefd onderwerp voor karikaturen. Personen of landen wordt dan hetzelfde gedrag verweten. En de slachtoffers van dat gedrag worden juist als onschuldig voorgesteld. Door de vijand gelijk te stellen aan een roofdier is een harde tegenactie gerechtvaardigd, want schadelijke dieren mag je uitroeien.
