Was de Spaanse veroveraar Hernán Cortés de langverwachte messias? De Tlaxacteken en Totonaken dachten van wel. Ze steunden hem daarom in zijn strijd tegen de machtige Azteken.
In de ochtend van 8 november 1519 bereikten conquistador Hernán Cortés en zijn leger van nauwelijks 400 manschappen de Vallei van Mexico. Wat ze zagen maakte hen sprakeloos. Een stedelijk landschap van aquaducten, kaarsrechte kanalen, sneeuwwitte paleizen en tempels in de vorm van piramides strekte zich tot aan de horizon voor hen uit. Soldaat Bernal Díaz di Castello, die dertig jaar later zijn herinneringen aan de verovering van het Aztekenrijk aan het papier zou toevertrouwen, beschreef de eerste aanblik van Tenochtitlan als een surrealistische ervaring. ‘Ik heb dingen gezien waarvan nog nooit iemand gehoord, laat staan gedroomd heeft.’
Wat Cortés en zijn manschappen die ochtend zagen was een hoogontwikkelde stadstaat, die in nauwelijks 100 jaar op de drassige bodem van de moerasdelta aan het Meer van Texcoco uit de grond was gestampt. De Mexica of de Azteken, van oorsprong een nomadenvolk, waren er heer en meester en hadden de overige stammen in het rijk aan hun gezag weten te onderwerpen. Tenochtitlan maakte met Texcoco in het oosten en Tacuba in het westen formeel deel uit van een Driestedenbond, maar in de praktijk stroomden alle belastingen, slaven en opbrengsten van de herendiensten naar de hoofdstad van het Aztekenrijk, tot grote onvrede van de ‘bondgenoten’.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Fatale vergissing
Deze Totonaken en de Tlaxcalteken zagen in de Spanjaarden een kans zich te bevrijden van de Azteken. Tijdens zijn tocht naar Tenochtitlan wist Cortés door zijn bondgenootschappen met verschillende inheemse stammen een gelegenheidsleger te vormen, dat het rijk uiteindelijk op de knieën zou krijgen. Hij had slechts één legitimatie voor de kolonisatie van Mexico: de verspreiding van het evangelie.
Niet alle stammen stonden open voor zijn heilsboodschap. Sommige bleven loyaal aan de Driestedenbond en zijn hoogste leider Motecuhzoma II, de tlatoani (‘hij die spreekt’) van de Azteken. Die was er alles aan gelegen de opmars van de Spanjaarden en de opstandige onderdanen naar Tenochtitlan te stuiten, door diplomatie en oorlogsgeweld. Daarom zette Motecuhzoma de inwoners van Cholula aan tot verzet tegen de Spanjaarden. ‘Dus in ruil voor onze vriendschap en ons verlangen om hen als broeders te behandelen en hun te vertellen over onze Heer en onze Koning, wilden zij ons doden en ons vlees eten en hadden ze de potten met zout en pepers en tomaten al klaarstaan,’ schrijft soldaat Bernal Díaz di Castello verontwaardigd in zijn memoires.
Cortés richtte een slachtpartij in Cholula aan. Hij wilde een voorbeeld stellen aan de indianen die zijn vriendschap niet accepteerden. De Tlaxacteken en Totonaken deden dat wel, omdat zij een eigen Messiaanse heilsverwachting koesterden. In de verhalen van hun voorvaderen zou op een goede dag uit het oosten, de kant waar de zon opkwam, een man verschijnen, Quetzalcoatl genaamd, die hen naar betere tijden zou leiden: een terugkeer naar het gouden tijdperk. Zij begingen de fatale vergissing in Cortés hun God uit het oosten te zien.
Diplomatieke koorddans
Die novemberochtend in 1519 kwam Motcuhzoma Cortés in een voorstad van Tenochtitlan tegemoet. De Aztekenleider werd gedragen door vier opperhoofden en begeleid door een gevolg van meer dan 200 onderdanen. Hij wisselde goud, edelstenen en beleefdheden uit, in ruil voor de vriendschap van de Spanjaarden.
De spanning was bij deze diplomatieke koorddans om te snijden. Cortés wilde Motecuhzoma omhelzen, maar de opperhoofden hielden hem tegen, want dat was een faux pas van de eerste orde. De grote leider van de Azteken doorbrak zelf het protocol door zijn blik naar de afgezant van Karel V op te slaan – het was onderdanen strikt verboden de tlatoani aan te kijken. In zijn welkomstwoord scheen Motecuhzoma te suggereren dat ook hij geloofde dat de Spanjaarden de krijgers uit het oosten waren naar wie zo lang was uitgekeken. Vervolgens nodigde hij hen uit de stad te betreden, toonde hij de luxueuze vertrekken die hij voor zijn gasten had ingericht en bood hij het Spaanse garnizoen een onderkomen aan.
Cortés wil het evangelie verspreiden
Op de vierde dag van hun verblijf gaf Motecuhzoma een rondleiding door de stad. Hij toonde Cortés en zijn officieren de markt, waar kooplieden van Tenochtitlan goud, zilver en edelstenen, katoenen kleding en fijn bewerkte gewaden verkochten. Op de slavenmarkt werden mannen en vrouwen verhandeld, die waren getooid met felle kleuren – wat hen moesten ontmoedigen te ontsnappen tussen de menigte van het grote plein. Cortés schreef in zijn tweede brief aan keizer Karel V: ‘Er waren soldaten onder ons die in Constantinopel, in heel Italië en in Rome geweest waren, maar zij zeiden dat zij nog nooit een markt gezien hadden die zó goed georganiseerd en ordelijk, zó groot en zó vol mensen en waren was.’
Uiteindelijk arriveerde het gezelschap aan de voet van de Grote Tempel met de 114 treden, waar de mensenoffers plaatsvonden aan de oppergoden. Cortés vroeg zijn gastheer hoe een intelligent iemand als Motecuhzoma in zulke afgoden kon geloven. Hij wilde een kruisteken en een Mariabeeld naast de offerplaats oprichten. Motecuhzoma reageerde gepikeerd op de bekeringsdrift van zijn gast. ‘Als ik geweten had dat u zulke godslasterlijke dingen zou zeggen, had ik u nooit mijn goden getoond.’ Het begon de grote leider van de Azteken te dagen dat hij met Hernán Cortés het Paard van Troje had binnengehaald.
Heb uw naaste lief
De ontdekking en verovering van Amerika zette het wereldbeeld van de zestiende-eeuwse Europeaan volledig op zijn kop. Vanaf het begin was de kolonisatie een moreel probleem voor de Spanjaarden. De behandeling van de ‘indianen’ door Hernán Cortés en zijn manschappen riep vragen op over het wezen van het christendom. Mocht je een heiden tegen zijn wil bekeren? Wat had die bekering dan om het lijf? Als ook de ziel van een indiaan onsterfelijk is, waarom zou hij dan uitgesloten worden van die ene wet waaraan iedere christen zich te houden had, de conquistador incluis: heb uw naaste lief als uzelf? Bovendien was die wet in het natuurrecht tot een universele norm verheven.
Volgens Thomas van Aquino had ieder mens een ethische leidraad in het leven: behandel een ander zoals je zelf behandeld wilt worden. De belangrijkste criticaster van de kolonisatie werd de dominicaanse monnik Bartolomé de las Casas. Hij hekelde de hypocrisie van zijn landgenoten. Het was de conquistador niet om de verspreiding van het geloof te doen, maar om het goud en de encompienda, het stuk land met slaven dat hij na bewezen diensten in de Nieuwe Wereld kreeg. Las Casas bestreed de opvatting dat de indianen ‘natuurlijke slaven’ waren, gelijk aan kinderen, krankzinnigen en vrouwen.
Totale vernedering
De eerste schermutselingen vonden plaats in Villa Rica, de uitvalbasis van Cortés aan de kust van wat twintig jaar later de Golf van Mexico werd genoemd. Azteken aldaar doodden een dienstdoende officier, zes manschappen en talloze Totonaken die met de Spanjaarden hadden geheuld. Cortés vermoedde dat Motecuhzoma de opstand had geïnitieerd en liet hem onder dreiging van het Spaanse garnizoen in de stad huisarrest opleggen. De leiders van de opstand werden op de brandstapel voor het keizerlijke paleis omgebracht; onder hen bevond zich een zoon van Motecuhzoma.
In januari 1520 eiste Cortés een publieke eed van trouw van de tlatoani aan keizer Karel V. De vernedering was compleet. Motecuhzoma deed geëmotioneerd een beroep op de legende van Quetzalcoatl om zijn handelwijze tegenover zijn onderdanen te verantwoorden, maar de meeste opperhoofden verweten hem inmiddels lafhartigheid.
‘Zij wilden ons doden en ons vlees eten; de potten stonden al klaar’
Op 16 mei brak er ook nog eens geweld uit onder de Spanjaarden zelf. De gouverneur van Cuba en het hoogste Spaanse gezag in de regio, Diego Velázquez, had geen toestemming voor de expeditie gegeven. Die stuurde daarom alsnog een leger van 800 man onder leiding van Pánfilo Narváez op weg om Cortés te arresteren. Maar toen dat aan land kwam in Vera Cruz behandelde Cortés Narváez als een opstandige vazal, omdat de keizer hem niet zou hebben geautoriseerd het gebied te betreden. ‘En ik kan Uwe Majesteit verzekeren dat, als God ons niet had bijgestaan in onze overwinning op Narváez, het de grootste rampspoed zou zijn geweest die Spanjaarden elkaar in dit land hadden kunnen aandoen,’ schrijft Cortés in zijn tweede brief aan Karel V over de kleine burgeroorlog die in Nieuw-Spanje werd uitgevochten.
Tijdens de afwezigheid van Cortés richtte de waarnemend bevelhebber een bloedbad aan in de Grote Tempel van Tenochtitlan, toen de notabelen van de stad er een religieus feest vierden. Daarna bonden de Azteken de strijd aan met het Spaanse garnizoen. Toen Cortés terugkeerde in Tenochtitlan, eiste hij van Motecuhzoma dat hij de gemoederen tot bedaren probeerde te brengen. Dat weigerde hij in eerste instantie: de geest was uit de fles. Hij had geen zeggenschap meer over zijn volk, zo verzekerde hij Cortés. Toen Motecuhzoma zich op het dak van het keizerlijk paleis uiteindelijk toch tot de Azteken richtte, werd hij door de menigte gestenigd. Voor Cortés was zijn dood het sein om de aftocht de blazen. In de nacht van 14 op 15 juli trok hij zich terug uit Tenochtitlan. Daarbij kwamen volgens zijn bericht aan de keizer nog eens 150 Spanjaarden, 54 paarden en meer dan 2000 Tlaxacteken om het leven. In die volgorde.
Tranen
Cortés hergroepeerde zijn troepen in Tlaxcala en liet versterkingen aanvoeren vanuit Haïti. Op 26 december 1521 verzamelde hij zijn leger voor een hernieuwde veldtocht naar Tenochtitlan. Dit keer had hij de beschikking over 550 infanteristen, 40 paarden, 8 kanonnen, 80 boogschutters en 80 musketiers. En zo’n 50.000 ‘indianen’ die zich bij de coalitie hadden aangesloten. Soldaat Díaz di Castello liet zich laatdunkend uit over dit voetvolk. Hij vergeleek ze met de kraaien die de legercampagnes in Italië trouw volgden, belust op het kanonnenvoer dat op het slagveld werd achtergelaten.
Lessen voor de Nederlanders
Het optreden van de conquistadors in de Nieuwe Wereld droeg bij aan de ‘zwarte legende’, het corpus van verhalen dat in Europa de ronde deed over het meedogenloze en wrede karakter van de Spanjaard. Die inspireerde ook de Nederlanden in hun opstand tegen de Habsburgers. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werden tientallen Nederlandse vertalingen van de aanklacht van Bartholomé de las Casas tegen het Spaanse bewind in de Nieuwe Wereld gepubliceerd, al dan niet verluchtigd met de afschrikwekkende prenten van Theodor de Bry.
In het Zeer beknopt relaas van de verwoesting van de West-Indische landen ging het uiteraard ook om de ontmaskering van het ‘papendom’ in al zijn ‘waerachtige kleuren’. De Spanjaard was een wolf in schaapskleren: ‘de wolle van het lijf: hij wilt vleysh, bloedt en vacht,’ dichtte Jacob Viverius.
De wijze waarop Cortés de gastvrijheid van Motecuhzoma misbruikt heeft, maakte de geuzen bedacht op een al te toeschietelijke houding tegenover de Habsburgers. Willem van Oranje waarschuwde in zijn Apologie voor de Spaanse furie die de Nederlanden te wachten stond indien zij Filips II niet het hoofd zouden bieden. Neem een voorbeeld aan Amerika, daar zijn ‘meer dan twintigh milioenen, oft twee hondert mael hondert duysent personen […] jammerlick om den hals gebracht’.
Maar Cortés liet er in zijn bericht aan de keizer geen misverstand over bestaan dat de bondgenoten de doorslaggevende factor waren in de strijd tegen de Azteken. Een van de steunpilaren van de Driestedenbond, Texcoco, gaf zich op nieuwjaarsdag als eerste over, nadat hun leider was gevlucht. De achterblijvers wilden niets liever dan vriendschap met de Spanjaarden sluiten, zo verzekerden zij Cortés.
In april begon het eigenlijke beleg van Tenochtitlan. Er trokken vanuit de omringende steden Tacuba, Cuyoacan en Itzapalapa drie compagnieën naar de hoofdstad op, terwijl Cortés met dertien schepen het Meer van Texcoco overstak. De watertoevoer naar het centrum van de stad werd afgesloten. Het beleg duurde al met al ruim vier maanden. Op 13 augustus gaf de laatste tlatoani van de Azteken, Cuauhtemōc, zich in tranen over aan Cortés. ‘Dankzij onze Heer Jezus Christus en onze Maagd Maria, zijn Gezegende Moeder. Amen,’ jubelde Díaz di Castello in zijn memoires.
Meer weten:
- 5 Letters of Cortés to the Emperor (1962) vertaald door J. Bayard Morris.
- The History of the Conquest of New Spain (2009) door Bernal Díaz di Castello, vertaald door Davíd Carrasco.
- Histories of Infamy. Francisco López de Gómara and the Ethics of Spanish Imperialism (2005) door Cristián A. Roa-de-la Carrera.