Het kabinet-Den Uyl (1973-1977) had een uiterst moeizame verhouding met de ondernemers in Nederland. De sociaal-democratische premier hoopte de oliecrisis, inflatie en werkloosheid op te lossen met meer overheidscontrole, medezeggenschap en belastingen. Dit tot ongenoegen van de multinationals, die afhankelijk waren van een internationaal opererende vrije markt.
De wederopbouw van Nederland na de Tweede Wereldoorlog was een economisch wonder dat zich sinds de Gouden Eeuw niet meer had voorgedaan in Nederland. Van alle landen in West-Europa steeg het niveau van de productiviteit tussen 1963 en 1973 in Nederland het snelst. De Nederlandse ondernemers speelden hierin een grote rol.
Toenmalig Unilever-topman Van den Hoven bestuurde vanuit het Londense hoofdkantoor een multinational die in de top-tien van de grootste bedrijven ter wereld stond, naast onder andere Philips, Shell en AKZO. ‘Het zal de Nederlandse handelsgeest zijn geweest,’ memoreert Van den Hoven, terugkijkend op die unieke positie van het Nederlandse bedrijfsleven. En gepensioneerd AKZO-topman Guup Kraijenhoff vertelt: ‘Zo net na de oorlog waren wij ondernemers jong en optimistisch. We wilden de wereld weer opbouwen. Het was een prachtige tijd voor ondernemers. Alles groeide. Alles ging. Zodra je een beetje geld had en iets wilde opzetten, dan kon dat.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De beroepsbevolking moderniseerde. Boeren en fabrieksarbeiders kregen banen in de dienstverlening. De grote vraag naar arbeid in de jaren zestig deed de lonen stijgen, en dat leidde tot meer uitgaven en welvaart. Maar daarop kwam een tegenreactie. Welvaart moet gedeeld worden, zo vond een groeiend aantal Nederlanders in deze periode. Een schets van de verzorgingsstaat zoals die in de jaren erna tot wasdom zou komen, is terug te vinden in het PvdA-rapport Om de kwaliteit van het bestaan uit 1963, onder anderen geschreven door de jonge sociaal-democratische econoom Joop den Uyl.
Het rapport was een voorbode van Den Uyls latere doelstelling: een ‘spreiding van kennis, macht en inkomen’. Hoewel Den Uyl pas in 1973 daadwerkelijk aan de macht kwam, wisten veel ondernemers al veel eerder wie hun toekomstige vijand was. Kraijenhoff: ‘Toen Joop den Uyl nog secretaris was bij de Wiardi Beckmanstichting had hij al eens tegen mijn baas bij Zwanenberg-Organon, later opgegaan in AKZO/Nobel, gezegd dat de hele farmaceutische industrie moest worden genationaliseerd, omdat de overheid toch de grootste afnemer was van hun producten. Nou, toen wisten we al wat voor vlees we in de kuip hadden.’
Hoge belastingen
De verzorgingsstaat, zoals die in de jaren zestig in rap tempo werd opgebouwd, stuitte op veel weerzin bij ondernemers. Het verdelen van de winst ten bate van de zwakkeren in de samenleving ging gepaard met een verregaande bureaucratisering en regelgeving in de Nederlandse samenleving. Volgens de werkgevers werden zij in hun werk belemmerd en bracht het beleid schade toe aan de wereldberoemde Hollandse handelsgeest. Door de onstuitbare groei van de economie vonden deze ‘rechtse’ bedenkingen weinig weerklank in de samenleving. Pas toen de economie aan het begin van de jaren zeventig in zwaar weer kwam, werden de bezwaren tegen de verzorgingsstaat serieuzer genomen door een groeiend aantal mensen buiten de kringen van ondernemers, werkgevers en liberalen van de VVD.
Met de oliecrisis in 1973 kreeg niet alleen de internationale economie een klap te verduren, maar ook het Nederlandse geloof in de ‘maakbare samenleving’. Premier Den Uyl hield met een ernstig gezicht voor radio en televisie een toespraak, waarin hij de profetische woorden sprak: ‘De wereld van voor de oliecrisis komt nooit meer terug.’ Hij maande de Nederlandse bevolking tot een zuiniger gebruik van energie. De angst voor de toekomst zat er bij iedereen in. Ook bij de ondernemers.
Tegelijkertijd kreeg Nederland te maken met ingewikkelde economische problemen. De lonen waren in de jaren zestig snel gestegen, maar de groei van de productie nam in de jaren zeventig af. Inflatie en een stagnerende economie leidden samen tot het toen nog onbekende probleem van ‘stagflatie’, waarvoor veel economen geen eenduidige oplossing hadden. En dat was nog niet alles. Het Centraal Plan Bureau (CPB) kwam in het voorjaar van 1975 met verontrustende prognoses dat de werkloosheid tot 1980 zou verdubbelen.
In 1973 was Den Uyl aangetreden als premier van een kabinet met ministers uit de PvdA, PPR, D66, KVP en ARP. De idealistische premier pleitte voor meer belastingen, meer medezeggenschap en meer staatscontrole. De premier was een keynesiaan: hij geloofde dat de economie vanzelf zou aantrekken als er door de staat veel geld in werd gepompt. Als de consumenten het door de overheid verschafte geld zouden uitgeven, kreeg de economie een impuls.
De combinatie van hoge lonen en hoge belastingen legde een grote verantwoordelijkheid voor de bestedingen bij de staat. Dit paste in Den Uyls ideaal van een door de regering gecontroleerde verzorgingsstaat, waar het geld – door de grote ondernemingen gegenereerd – kon worden gebruikt voor de zwakkeren in de samenleving. Het geld ging naar de WAO, de AOW, de Ziektewet en ander sociale potjes, die overigens al in de jaren zestig waren ingevoerd.
Na 1973 nam Den Uyl – vol trots – de verantwoordelijkheid voor dit beleid. Hij verdedigde het hoge niveau van het minimumloon in Nederland. Dat viel slecht bij de ondernemers, aangezien de loondruk in de voorgaande jaren zo was toegenomen. Het rendement van het bedrijfsleven was minimaal geworden. De voorgestelde vermogensaanwasdeling, waarin werknemers ook nog zouden delen in de winst van het bedrijf, was de werkgevers dan ook een gruwel.
Een ander probleem betrof de medezeggenschap van de ondernemingsraden. Allerd Stikker was in de jaren zeventig topman van het scheepsbouwconcern Rijn-Schelde-Verolme (RSV) en werkte nauw samen met de Nederlandse staat. RSV was ontstaan vanuit een fusie van verschillende werven en scheepsbouworganisaties in 1971. Bij de onderhandelingen rondom die fusie hadden de werknemers en vakbonden veel inspraak gehad en zodoende kregen zij veel medezeggenschap in de besluitvorming.
‘In de praktijk werden beslissingen gedwarsboomd en doorgaans vertraagd. Ik zat daar als voorzitter middenin. Ik werd geconfronteerd met goede bedoelingen die praktisch onuitvoerbaar waren. Het was idealistisch, maar ook erg naïef.’ Stikker schreef over dit onderwerp een advies getiteld De grenzen aan de medezeggenschap, dat in 1975 werd gebruikt voor een bijeenkomst van de Maatschappij van Nijverheid en Handel met als thema ‘De ondernemer onder druk’.
Ook Kraijenhoff van AKZO voelde zich onder druk gezet toen Den Uyl in 1975 een pleidooi hield voor een internationaal opererende vakbeweging. Hij richtte zich direct tot de premier in de krant: ‘Met uw toespraak hebt u het bedrijfsleven en dus ook het Nederlandse volk een slechte dienst bewezen. Juist in deze tijd is het broodnodig dat het bedrijfsleven – zo goed als maar mogelijk is – kan functioneren. U bereikt het tegendeel. U bederft het klimaat.’
Arbeiderszelfbestuur
Den Uyls neiging tot controleren leidde in de eerste jaren van het kabinet tot spanningen, zowel binnen als buiten de politiek. Afgezien van de felle polemiek tussen AKZO-topman Kraijenhoff en Den Uyl, brak het conflict pas echt uit na de beruchte Nijmeegse rede, die Den Uyl uitsprak op 1 oktober 1974 voor een zaal vol leden van de Christelijke Werkgeversbond. Daarin sprak hij zich uit voor vergroting van de collectieve lasten en meer controle op de investeringen van het bedrijfsleven.
‘Den Uyls gevoelige antenne voor wat er in de samenleving gaande was, liet hem tegenover de ondernemers in de steek,’ zegt Annet Bleich in haar biografie van Den Uyl. De premier wíst dat hij in Nijmegen zou spreken voor een gezelschap dat én christen-democratisch was én afkomstig uit het bedrijfsleven. Niettemin bracht hij zijn boodschap ongegeneerd in een socialistisch jargon, waardoor hij de aanwezige toehoorders het bloed onder de nagels vandaan haalde.
Zo haalde hij tegen het einde van zijn betoog een oude tegenstelling aan: ‘In de huidige economische orde staan werkgever en werknemer nog altijd tegenover elkaar. De een geeft, de ander kan nemen. Maar u weet zeker dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. Mij gaat het om een structuur waarin die tegenstelling is opgeheven. […] Ik noem de vergemeenschappelijking van de productie en ik houd ze voor onvermijdelijk.’
Verder brak de premier een lans voor het arbeiderszelfbestuur, een systeem dat in die tijd werd gepraktiseerd in het communistische Joegoslavië van Tito. Het spreekt voor zich dat dit in rechtse kringen een vies woord was. Den Uyl stipte in zijn rede ook de medezeggenschap aan: ‘Ik meen wel iets te begrijpen van de korzeligheid waarmee gereageerd wordt als van overheidswege de intentie wordt uitgesproken het instituut van de ondernemingsraden opnieuw te bezien.’ Maar plagerig voegt hij toe: ‘Toch zou ik juist over dat laatste meer willen zeggen.’
Van den Hoven: ‘Wat hij daar in Nijmegen zei, viel slecht bij de ondernemers. Je kunt wel zeggen: hoe belangrijk is zo’n toespraak nu, maar het zette de toon van de tijd waarin zo’n rede gehouden kon worden. Den Uyl gaf daar duidelijk aan wat hij eigenlijk dacht op economisch gebied.’
Kraijenhoff vermoedt dat de premier zich nog had ingehouden: ‘Ik denk dat Den Uyl diep vanbinnen nog veel radicaler was dan hij zich voordeed. Hij zou niet ontevreden zijn geweest als hij een van de multinationals had kunnen verstaatlichen.’
De Nijmeegse rede kan achteraf gezien worden als de eerste openlijke provocatie van Den Uyls kant. Op 13 januari 1976 sloegen de ondernemers terug met een ingezonden brief in NRC Handelsblad. Deze ‘Open brief van bezorgde ondernemingsleiders’ werd ondertekend door de bestuursvoorzitters van AKZO, Amro, Nationale Nederlanden, Philips, RSV, Unilever, Shell, Stork en Hoogovens.
In de ‘Brief van de Negen’ stond dat ‘thans in het maatschappelijke debat de belangstelling voor verdelingsvraagstukken bijna allesoverheersend is en de productieproblemen bijkans worden verwaarloosd. Alsof datgene wat verdeeld moet worden vanzelf ontstaat en niet door voortdurende inspanning en slagvaardig reageren van alle betrokkenen moet worden verkregen!’ Van den Hoven denkt er ook nu nog zo over: ‘Het was in die tijd verdelen, verdelen, verdelen. Winst, zo dacht de overheid, was niet zo nodig.’
Den Uyl liet zich niet uit over de brief. Maar Kraijenhoff herinnert zich de grote impact: ‘Ik geloof dat Joop den Uyl ontzettend geschrokken was, en Jaap Boersma, de ARP-minister van Sociale Zaken, ook. Het waren toch negen ondernemers, en niet de minste. Duisenberg was upset over de brief. Hij vond het jammer.’ PvdA-minister van Financiën Wim Duisenberg was inderdaad ontstemd over de manier waarop de ondernemers zich hadden uitgesproken. Het kabinet raakte volgens hem door de brief alleen maar verder verwijderd van het bedrijfsleven.
Jaap Boersma geeft toe dat ‘het wel even duurde voordat de kou uit de lucht was. Ik heb het wel met Den Uyl over die brief gehad en verteld dat hij het door zijn optreden voor de anderen lastig maakte om met de ondernemers te spreken. Lubbers, destijds minister van Economische Zaken, had er echt de pest over in hoe de betrekkingen tussen ondernemers en het kabinet waren.’ Een politiek gevolg op de brief bleef uit, maar tussen de ondernemers en Den Uyl leek het niet meer goed te komen.
Ethische voorsprong
Jaap Boersma kijkt met gemengde gevoelens terug op het conflict: ‘Niet elke rede van Den Uyl had een uitwerking op het beleid. Je moet zijn invloed niet overdrijven, het kabinet bestond uit dertien ministers! Den Uyl had een bijzondere gave om dingen die hij goed bedoelde heel slecht uit te drukken. Naar mijn smaak hadden de ondernemers daardoor een grote overgevoeligheid ontwikkeld voor zijn uitspraken.’
Ook Ruud Lubbers verwijt de ondernemers overgevoeligheid: ‘Die ondernemers waren natuurlijk ook geen lieverdjes en schreven die open brief geheel en uitsluitend uit het perspectief en belang van de grote ondernemingen. Het is niet zo zwart-wit dat Den Uyl fout zat en de ondernemers goed.’ ‘De ondernemers waren toen nog niet zo egoïstisch gericht op bonussen en topsalarissen als nu,’ aldus Boersma, ‘maar het grote verschil tussen de premier en de ondernemers was wel dat Den Uyl niet uit eigen belang handelde. Het draaide bij hem om iets totaal anders dan de inhoud van de eigen portemonnee.’
Boersma ontkent echter dat Den Uyl ondernemers haatte. ‘Nee, hij had geen hekel aan ondernemers. Ja, aan sommige had hij een hekel. Maar hij had ook een hekel aan sommige vakbondsbestuurders! Den Uyl had met zeer veel uiteenlopende mensen conflicten, hij riep gewoon heftige emoties op.’ Dat is Lubbers toch niet helemaal met hem eens. ‘Zijn probleem met de ondernemers was heel inhoudelijk en ging aan de personen zelf voorbij. Hij vond principieel dat ondernemers verkeerd in de samenleving stonden. Hij dacht een ethische voorsprong te hebben op de ondernemers.’
‘En zakelijke conflicten werden bij Den Uyl gauw persoonlijk,’ aldus Kraijenhoff. Het moge misschien de gepolariseerde sfeer van de jaren zeventig zijn geweest die het conflict vergrootte, volgens de ondernemers speelde Den Uyls aversie van het bedrijfsleven toch een bepalende rol.
Uit de memoires van Shell-topman Gerrit Wagner bleek dat Den Uyl de ondernemers daadwerkelijk uit de weg ging zodra hij premier geworden was. Voor zijn premierschap had hij nauw samengewerkt met Wagner op het gebied van de mijnwetgeving, maar zodra het kabinet was aangetreden verbrak hij het contact. Wagner probeerde, net als veel andere ondernemers in het Nederlandse bedrijfsleven, nog weleens een afspraak te maken om de nationale en internationale handel te bespreken, maar kreeg altijd nul op rekest. ‘Soms zei hij “ja”, maar dan kwam hij niet.’
Dit wordt gesteund door een opmerking van Duisenberg die is opgetekend in Peter Bootsma’s Verbeelding aan de macht: ‘De relatie tussen Den Uyl en het bedrijfsleven was ook vóór die Brief van de Negen al slecht, heel slecht. Ook door persoonlijk wantrouwen. Hij heeft zeker vijftien keer met Wagner een afspraak gemaakt en steeds weer op het laatste moment afgezegd.’ ‘Dat heeft hij mij ook weleens geflikt,’ bevestigt Kraijenhoff het beeld. En noch Van den Hoven van Unilever, noch Stikker van RSV kan zich herinneren dat ze in de periode 1973-1977 een serieuze vergadering met Den Uyl hebben gehad.
Lubbers denkt er een verklaring voor te hebben: ‘Bij Den Uyl zat dat element van politieke strijd er altijd heel erg in. Hij manifesteerde zich tegen anderen, tegen andere visies. Zodra Den Uyl premier was geworden, hoefde hij geen rekening meer te houden met de tegengestelde visie van Wagner. Zo gaat dat soms: politieke functies kunnen oude verhoudingen volledig veranderen.’
Linkse traditie
Joeg Den Uyl het bedrijfsleven uiteindelijk de afgrond in? Den Uyls economische theorieën waren in de jaren zeventig inderdaad verouderd. Toch was hij niet de verspillende potverteerder waarvoor zijn tegenstanders hem hielden. Veel van de in ondernemerskringen gehate sociale wetgeving was al in de jaren zestig doorgevoerd, en veel van Den Uyls economische besluiten bleven overeind in het kabinet-Van Agt.
Achteraf kan geconcludeerd worden dat Den Uyl zich in de jaren zeventig niet zozeer liet leiden door zijn eigen economische geweten of politieke visie, als wel door de oplossingen die pasten bij de sfeer van die tijd. Het morrende PvdA-partijbestuur leek meer invloed op Den Uyl te hebben dan de economisch goed onderlegde ministers Duisenberg en Lubbers. Met andere woorden, de ‘visionair’ Den Uyl zocht oplossingen voor de economische problemen nog altijd in de linkse traditie van zijn partij. Stikker: ‘De PvdA-achterban was niet dom en bestond uit integere mensen, maar zij stonden alleen ver af van de realiteit van de ondernemer. Beide partijen leefden in totaal verschillende modellen.’
Het verbaast Lubbers dan ook niets dat Den Uyl na zijn politieke loopbaan nooit meer een carrière in het bedrijfsleven heeft geambieerd. Dat was hem ook niet gelukt, want hij kon niets goeds doen bij de ondernemers. Hun angst voor Den Uyls grillen was overdreven, maar niet ongegrond. Den Uyl wekte zeker de indruk dat hij de ondernemers niet wílde begrijpen. Zo werkte hij ten slotte zelf mee aan het beeld van hemzelf als ‘vijand van de ondernemers’, dat nog regelmatig opduikt in toespraken van Mark Rutte.
Lubbers en Den Uyl
Den Uyl zei in 1974 in Nijmegen: ‘Als Lubbers van de Zuidpool komt en ik van de Noordpool, dan reiken we elkaar bij de evenaar de hand.’ Dat is Lubbers wel met hem eens: ‘De tegenstelling tussen Den Uyl en de ondernemers kwam in het kabinet tot uiting in de verschillen tussen hem en mij. Wij waren de twee uitersten.’
Hoewel Den Uyl en Lubbers politiek mijlenver van elkaar af stonden, beschouwde de eerste zichzelf als een soort mentor van de latere no-nonsense premier. Het ‘linkserige’ verleden dat Den Uyl Lubbers toedichtte wordt door de laatste echter heel anders ervaren. ‘Ik denk dat Den Uyls kabinet schade heeft aangericht. Dan heb ik het niet over de verhouding met de ondernemers, maar over de activering van de individuele burger. Ik heb mijn eigen kabinetten in de jaren tachtig gevormd met de overtuiging dat ik iets goed moest maken.’
Meer informatie
Boeken
Voor inzicht in de interne persoonlijke en zakelijke verhoudingen in en met het kabinet-Den Uyl is het raadzaam om biografieën of autobiografieën over die tijd met elkaar te vergelijken. Er zijn er nogal wat: B. de Haas en C. van Lotringens Van Friese volksjongen tot Mister Euro (2003) over Duisenberg, Jeroen Terlingens Wat ik nog zeggen wilde (1985; van en over Boersma), Harry van Seumerens Een loopbaan bij de Koninklijke (1989; over Wagner) en Manager in de politiek (1989) van Arendo Joustra en Erik van Venetië, over Lubbers. Onlangs verscheen ook de langverwachte biografie van Den Uyl, geschreven door Annet Bleich, Joop den Uyl 1919-1987. Dromer en doordouwer.
Frits Bolkestein – ook ondernemer onder Den Uyl – beschrijft zijn irritaties over het ondernemersklimaat destijds in De engel en het beest (1990). Uiteraard staat er van alles over de Brief van de Negen in Verbeelding aan de macht (1999) van Peter Bootsma en Willem Breedveld, waarin aan de hand van interviews een goed beeld wordt neergezet van het kabinet-Den Uyl. Heimwee naar de politiek (2002) van Ilja van de Broek is vooral een studie naar de herinnering aan Den Uyl en bevat weinig nieuwe feiten over de ruzie met de ondernemers.
De Nijmeegse rede is integraal terug te lezen in een door Maarten van Rossem geredigeerde collectie opstellen van Joop den Uyl: Inzicht en uitzicht (1988). In een klein, maar leesbaar bundeltje uit 1998 van Jan Ramakers en Gerrit Voerman kijken politici terug op de politiek-economische idealen van toen: Illusies van Den Uyl? De spreiding van macht, kennis en inkomen.