De Republiek als lichtend voorbeeld
In 1965 bracht de Engelse koningin Elizabeth een bezoek aan ons land. De vorstin kreeg een rondleiding door het Rijksmuseum, maar werd met een grote boog om een pijnlijk object geleid. De koninklijke staf had het museum laten weten dat Hare Majesteit gespaard diende te blijven voor de aanblik van het tentoongestelde hekbord van de Royal Charles, het koningsschip van haar voorganger Karel II, dat in 1667 was buitgemaakt tijdens de beroemde Tocht naar Chatham. Nog altijd willen veel Britten, de koningin voorop, liever vergeten dat de trots van de Engelse vloot tijdens die tocht in de as werd gelegd.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Lisa Jardine, hoogleraar Renaissance Studies in Londen, verbaast zich over het ‘collectieve geheugenverlies’ waaraan haar landgenoten lijden als het gaat over het Engels-Nederlandse verleden. In haar net verschenen boek Going Dutch, door de Arbeiderspers in vertaling uitgebracht onder de titel Gedeelde weelde, heeft ze de mouwen opgestroopt om het geheugen van haar landgenoten grondig op te frissen. Ze weet dat haar Engelse lezers niet echt op een boek als dit zitten te wachten en daarom gaf ze het een provocatieve ondertitel mee: How England Plundered Holland’s Glory, oftewel: hoe de Engelsen zijn gaan pronken met Nederlandse veren.
Het boek begint spectaculair met de Nederlandse invasie van het eiland. In 1688 stak de Prins van Oranje, Willem III, met een vloot van 500 schepen de Noordzee over en landde met 20.000 man in Torbay. Wat volgde was een geweldloze verovering, die resulteerde in de kroning van Willem tot koning in 1689. De invasie en de daaropvolgende gebeurtenissen bieden nog altijd een prachtig verhaal over toeval en geluk, maar ook over moed, slimme propaganda en de slappe knieën van de toenmalige Engelse koning, Jacobus II. Vanwege de vreedzaamheid, maar ook omdat Willem in ruil voor zijn kroning het parlement veel grotere vrijheden verleende dan het tot dan toe onder de Engelse koningen had genoten, staat de gebeurtenis in de Engelse geschiedschrijving te boek als de Glorious Revolution.
Smoelenboek
Dat Willems revolutie zo vreedzaam kon geschieden, betoogt Jardine, was te danken aan de toen reeds vergevorderde verwevenheid van Engeland en de Nederlandse Republiek. Allereerst waren daar de verbintenissen tussen de huizen van Oranje en de Stuarts. Willem III had een dubbele claim op de Engelse troon. Enerzijds was Willems moeder de dochter van een Engelse koning; ze was de zuster van de arme Jacobus II. Een sterkere claim liep via Willems vrouw Mary, dochter van dezelfde Jacobus. Zolang Jacobus’ katholieke gemalin geen zoon kreeg, was de protestantse Willem de logische kroonpretendent – een gang van zaken die in het antipaapse Engeland unanieme voorkeur genoot.
In 1688 werd alle hoop daarop de bodem ingeslagen toen Jacobus alsnog een zoontje kreeg. Willem weigerde te geloven dat de Engelse koningin, na jaren van onvruchtbaarheid, ineens in staat was een troonopvolger te produceren. Zijn Engelse aanhangers verspreidden het gerucht dat de baby de kraamkamer was binnengesmokkeld in een beddenpan. In datzelfde jaar vond de invasie plaats en sloeg Jacobus met vrouw en kind op de vlucht.
Behalve de vergaande verwevenheid op het niveau van de vorstelijke dynastieën, wijst Jardine op de culturele wisselwerking zoals die al vanaf de jaren dertig van de zeventiende eeuw plaatsvond. Nederlandse schilders als Antoon van Dyck en Pieter Lely maakten furore in Engelse hofkringen; hun werk laat zich bekijken als een smoelenboek van belangrijke hofpersonages. De Nederlandse tuinarchitectuur had opgang gemaakt, ingenieurs uit de Lage Landen staken de zee over om Engelse moerassen in te polderen. De sobere bouwstijl van het Hollands classicisme kwam in zwang; lieden als Hendrik de Keyser streken neer in Londen en konden het aantal opdrachten nauwelijks aan. Ook op het gebied van natuurwetenschap en de fabricage van instrumenten, zoals microscopen en uurwerken, was de Nederlandse invloed aanzienlijk.
Jardine noemt dit complex van invloeden de ‘culturele verwantschap’ tussen Engeland en Nederland. Om deze verwantschap met de nodige smeuïgheid te kunnen opdienen, heeft ze Constantijn Huygens tot centrale figuur gebombardeerd. Huygens’ lot was verbonden met dat van de huizen Stuart en Oranje. Officieel was hij secretaris van de stadhouders Frederik Hendrik en diens opvolger Willem II, maar hij was veel meer.
Huygens was een onvermoeibare alleskunner; met zijn ontwikkelde smaak assisteerde hij de Oranjes in hun culturele opgang. Hij kocht de schilderijen voor hun collecties, hij was betrokken bij het ontwerp van hun tuinen en paleizen. Hij sprak vloeiend Engels en was een voortrekker in de kunstzinnige kruisbestuiving tussen de beide naties. Een ideale figuur voor Jardine om als spreekstalmeester door haar hoofdstukken te laten wandelen, temeer omdat zijn zoons voor de nodige thematische continuïteit zorgen. Constantijn jr. was secretaris van de stadhouder-koning Willem III, terwijl de briljante Christiaan Huygens prachtig de wetenschappelijke uitwisselingen kan illustreren.
John Locke
Op het eerste gezicht een voortreffelijke keuze dus, deze Huygens-lijn. Huygens voorziet Jardine van uitgebreid bronnenmateriaal en we lezen een groot aantal brieven van zijn hand. Een bijkomend voordeel is dat hij zo aardig schrijft, waardoor Jardine een geestdriftige cultureel intermediair kan citeren.
Helaas dwingt Huygens’ hoofdrol de auteur echter tot een eindeloos heen-en-weerbewegen in de tijd, waardoor zij nogal eens in herhalingen vervalt en haar hoofdstukken soms wel erg ruim in hun vel zitten. Een ander bezwaar is dat het Huygens-perspectief zich meester maakt van het eigenlijke onderwerp van het boek. Zo zijn bepaalde interessante invloeden buiten het blikveld gevallen.
In plaats van bepaalde schilderijaankopen had ik liever de Nederlandse invloed beschreven gezien van John Locke, de filosoof die in Nederland zijn belangrijkste politieke verhandelingen schreef. In plaats van de nogal langdradige passages over Christiaan Huygens en diens rivaliteit met de Engelse wetenschapper Hooke, had Jardine van mij wel iets mogen vertellen over de inspiratie die Bernard Mandeville in Holland opdeed voordat hij zijn meesterwerk The Fable of the Bees schreef.
Jardine wil provoceren, maar ze heeft er weinig reden voor. De Nederlandse cultuur werd niet geplunderd; ze liep gewoon voorop en deed wat een lichtend voorbeeld nu eenmaal pleegt te doen. Gedurende de hele zeventiende eeuw werd de Nederlandse Republiek door de Engelsen nagestreefd; pas in de achttiende eeuw werd ze voorbijgestreefd. Toen groeide Engeland uit tot een wereldrijk, een imperium dat aan niemand enige invloed wilde toestaan. Zo’n rijk waarvan de vorstin bijvoorbeeld niet wil worden herinnerd aan een nederlaag van drie eeuwen oud.
Luc Panhuysen schreef De ware vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt (2005).