Home Dossiers Iran De ontdekking van olie in de Golfregio

De ontdekking van olie in de Golfregio

  • Gepubliceerd op: 17 december 2008
  • Laatste update 15 apr 2024
  • Auteur:
    Maurice Blessing
  • 16 minuten leestijd
Opening van een pijplijn van een raffinaderij van olie in de Noordelijke Arabische Golf.
Demonstratie in Iran
Dossier Iran Bekijk dossier

Al in 1918 vermoedt de Nieuw-Zeelandse mijnbouwexpert Frank Holmes grote olievoorraden onder het woestijnzand van de zuidelijke Golfregio. De Britse koloniale autoriteiten zien echter niets in de winning van olie op het verarmde Arabisch Schiereiland en saboteren alle pogingen om concessies te verkrijgen. Ironisch genoeg zetten zij daarmee de deur open voor Amerikaanse oliemaatschappijen.

Luitenant-kolonel Harold Dickson, de Britse politiek agent en feitelijk machthebber in het sjeikdom Koeweit, plengt hete krokodillentranen boven zijn bureau. ‘Het lijden en de acute nooddruft van de lagere klassen in de stad zijn een nieuw en treurigstemmend fenomeen,’ schrijft Dickson in zijn bestuursrapportage voor 1932. ‘Benden bedelaars struinen door de wijken. Zo’n 2000 Koeweiti’s zijn overleden aan de pokken, alleen al in de stad zelf, in de maanden juli tot en met oktober.’

Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De wereldwijde recessie heeft de Arabische sjeikdommen in de Golfregio, waar de economie traditioneel sterk afhankelijk is van de internationale handel, zwaar getroffen. De crisis wordt nog eens verhevigd doordat de lokale parelvissers uit de markt worden gedrukt vanwege de introductie van goedkope, kunstmatig gekweekte parels uit Japan. Maar Dickson draagt in zijn rapportage geen maatregelen aan ter verlichting van de humanitaire crisis.

Wel waarschuwt hij zijn superieuren dat ene Frank Holmes namens een Amerikaanse oliegroep de sjeik van Koeweit heeft benaderd voor een concessie in zijn territorium. Dickson schrijft dat sjeik Ahmed al-Sabah ‘een te gemakkelijk slachtoffer zal zijn voor een machtige Amerikaanse oliemaatschappij’.

De Britse generaal-majoor Percy Cox en zijn persoonlijke adviseur Gertrude Bell in Mesopotamië, 1 maart 1917.
De Britse generaal-majoor Percy Cox en zijn persoonlijke adviseur Gertrude Bell in Mesopotamië, 1 maart 1917.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Gelukkig zal Dickson de verarmde Koeweiti’s behoeden voor de met lucratieve oliecontracten zwaaiende Amerikanen – hij heeft, schrijft hij zijn moeder, ‘een heerlijke grip’ op de Arabieren en verzekert zijn superieuren herhaaldelijk dat hij beter weet wat er in sjeik Ahmed omgaat dan de sjeik zelf. Dickson adviseert sjeik Ahmed daarom de Amerikanen af te wimpelen. ‘De sjeik is gevleid en gelooft maar al te graag dat hem wordt toegestaan zijn eigen zaken te regelen,’ noteert de politiek agent met voldoening. 

Gulf Raj

Dickson, en zijn superieuren met hem, zien niet graag dat het formeel onafhankelijke maar door Brittannië ‘beschermde’ Koeweit zich op eigen initiatief ontwikkelt. Maar bovenal vrezen de Britten ‘buitenlandse’ invloeden in ‘hun’ Golfregio. Vóór de Eerste Wereldoorlog – toen Koeweit formeel nog tot het Ottomaanse Rijk werd gerekend – hadden de Britse politieke vertegenwoordigers in de Golf zich nog regelmatig moeten inspannen om de geopolitieke ambities van Duitsland en Rusland in de regio te frustreren. En met de regionale belangen van het op zijn rug spartelende Ottomaanse Rijk moest althans officieel nog enige rekening worden gehouden. Maar nu alle lastige imperialistische concurrentie dankzij de Grote Oorlog en een bolsjewistische revolutie is komen te vervallen, zijn de Britten oppermachtig in Koeweit en omstreken.

Het olierijke Irak – de voormalige Ottomaanse provincies Mosul, Bagdad en Basra – is tijdens de oorlog bezet. In 1932 is Irak formeel onafhankelijk geworden, maar de Britten blijven militair aanwezig en domineren Iraks buitenlands beleid. Het eveneens olierijke Perzië – vanaf 1933 Iran – was al veel eerder onder Britse controle gekomen. En de op het Arabisch Schiereiland snel carrière makende krijgsheer Bin Saud, grondlegger van het latere Saudi-Arabië, hebben de Britten met unilaterale ‘verdragen’ aan zich weten te verplichten.

Sir Percy Cox is de Britse Hoge Commissaris in Irak, en ook verantwoordelijk voor de betrekkingen met Koeweit en Bin Saud. In 1922 heeft hij hoogstpersoonlijk tweederde van Koeweit in een ‘neutrale’ bufferzone omgetoverd. Deze unieke staatkundige actie diende niet alleen om Bin Sauds militant-islamitische stoottroepen, die het bewuste gebied regelmatig binnenvielen, een halt toe te roepen. Het had ook de in Britse ogen prettige bijkomstigheid dat de sjeik van Koeweit meer dan ooit afhankelijk werd van de goodwill van de Britse luchtmacht in de regio. Vandaar dat sjeik Ahmed zo gewillig alle ‘suggesties’ van Dickson opvolgt.

De sjeikdommen op het Arabisch Schiereiland zijn met verdragen in de negentiende en twintigste eeuw onder Britse controle gebracht. De Britten, die de Golf al sinds de hoogtijdagen van de Oost-Indische Compagnie als ‘unieke invloedssfeer’ beschouwen, koesteren de bereikte status-quo. De commerciële belangen in de regio zijn niet alleen groot vanwege de bewezen olievoorraden van Perzië en Irak, de Britten zien het gebied ook als een natuurlijke extensie van de Raj, de Britse regering in India. De politiek resident in de Golfregio, die vanuit Perzië de politiek agenten in de verschillende Arabische sjeikdommen aanstuurt, rapporteert dan ook niet aan Londen zoals de Hoge Commissaris, maar aan de regering van India in Delhi.

In feite is de Golf een kolonie van een kolonie. De Arabische Golfstaten worden door de internationale gemeenschap overigens niet officieel als zodanig erkend, maar slechts gedoogd. Toch betaalt men in de sjeikdommen met de Indiase roepie, en wie als lokaal veroordeelde misdadiger in hoger beroep wil gaan moet aankloppen bij het Indiase Hooggerechtshof in Bombay. Verlies je de zaak, dan wacht een gevangenis in India. Golf-Arabieren met ‘wilde politieke ideeën’ komen daar overigens ook terecht – niet op last van de rechter, maar na een enkele pennenstreek van de politiek resident.

De Britse imperialistische idylle van de Gulf Raj wordt nu echter ernstig bedreigd – en niet door de verlammende economische crisis. De dreiging spitst zich in Britse ogen toe op de persoon van Frank Holmes. Sinds kort brengt deze ‘concessiejager’ de Golf-Arabier – in de woorden van een voormalig politiek resident in de Golf ‘een beest, maar wel een redelijk tevreden beest’ – het hoofd op hol met verhalen over olievoorraden die diep in zijn gortdroge geboortegrond schuil zouden gaan.

In Iran en Irak werd al eeuwen olie gewonnen, vooral in bergachtig gebied. De bestaande olievelden werden door de Britten industrieel in ontwikkeling gebracht, en dat ging nog sneller nadat Churchill de Britse marine in 1913 had laten overgaan op olie in plaats van kolen. Maar de velden hier verschillen in geologisch opzicht sterk met het Arabisch Schiereiland. Daar is volgens de Britten geen olie te vinden. 

Grondmonsters

De roodverbrande, uit de kluiten gewassen kerel in tweedpak die zojuist op zijn dooie akkertje het Londense kantoor van het hoofd van de Admiraliteit is komen binnenwandelen, leunt lichtjes op zijn wandelstok. Hij wacht geduldig af tot de hooggeëerde voormalige minister van Binnenlandse Zaken kennisneemt van zijn aanwezigheid.

‘Hoe oud ben je?’ bast Churchill, nadat de Lord of the Admiralty een vluchtige blik op zijn opvallende bezoeker heeft geworpen. Deze vent is geen 25 jaar, en zelfs geen 35 – de minimum- en maximumleeftijden die Winston Churchill heeft laten vermelden op de rekruteringsposter voor de Royal Naval Division, zijn persoonlijke geesteskind dat het puikje van de zonen van het Empire moet gaan herbergen.

‘Bijna veertig, sir.’
‘Dat is een tikkeltje oud, vind je zelf ook niet?’
Zonder met zijn staalblauwe ogen te knipperen antwoordt de rekruut: ‘Het is exact uw leeftijd, sir.’
‘In dat geval ben je in de bloei van je leven,’ kaatst Churchill terug.

Zo komt het dat de Nieuw-Zeelander Frank Holmes, de man die de wereld de weg zou wijzen naar de aardolievelden van Arabië en onder Arabieren nog altijd bekendstaat als Abu Naft of ‘Vadertje Olie’, in september 1914 als majoor wordt ingeschreven bij de Britse strijdkrachten in oorlogstijd.

Zijn olieavontuur in het Midden-Oosten begint als majoor Holmes in 1916 op verkenning wordt gestuurd naar het Arabisch Schiereiland. Hij moet er de mogelijkheden onderzoeken voor de bevoorrading van het Britse bezettingsleger in Irak. Maar Holmes beperkt zijn verkenningen niet tot zijn oorspronkelijke opdracht. In 1918 schrijft hij zijn vrouw Dorothy in Londen: ‘Ik persoonlijk geloof dat er een enorm olieveld zal worden ontwikkeld, dat loopt van Koeweit tot de zuidelijker gelegen kust van het vasteland.’ Hij doelt op de noordelijke kustregio van het Arabisch Schiereiland: de regio Al-Hasa in Saudi-Arabië, het huidige Koeweit, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten.

In 1922 keert Holmes terug voor een grondiger geologisch onderzoek. Hij is in dienst van de Londense financieringsgroep Eastern & General Syndicate, die wil investeren in het Arabisch Schiereiland, maar komt op eigen initiatief. Na weken van eenzaam geploeter in de regio Al-Hasa, ver bezuiden Koeweit, weet hij zeker dat hij een groot olieveld heeft gevonden. Hij raapt zijn met petroleum geïmpregneerde grondmonsters bij elkaar en klopt aan bij de heerser over het gebied: de dat jaar door de Brits-Indische regering geridderde sir sultan Bin Saud.

Namens Eastern & General Syndicate kan hij de door geldzorgen geplaagde krijgsheer een lucratief aanbod doen voor een exploratieconcessie. Bin Saud blijkt er geen enkel bezwaar tegen te hebben dat Holmes tegen vorstelijke betaling zijn woestijn wil omspitten. Dat hij zelf niet in de aanwezigheid van olievoorraden gelooft doet daar niets aan af. Bin Saud geeft zijn secretaris toestemming om met Holmes af te reizen naar Basra in Zuid-Irak – de dichtstbijzijnde plek waar een juridisch adviseur te vinden is – en daar een voorlopig contract te laten opstellen.

Bin Saud blijkt er geen enkel bezwaar tegen te hebben dat Holmes tegen vorstelijke betaling zijn woestijn wil omspitten

Holmes, een geharde, selfmade mijnbouwexpert die op zijn zeventiende van Nieuw-Zeeland naar zuidelijk Afrika is vertrokken om in de goudmijnen van Witwatersrand te werken, die in het privéleger van ‘dokter’ Jameson de Transvaal is binnengevallen toen Kruger de lokale Britse mijnbouw wilde belasten, die aan de zijde van Herbert Hoover de goudmijnen van Australië en China heeft geëxploreerd, die door de Mexicaanse Revolutie van 1910 uit de mijnen van Chihuahua is verjaagd – waarbij hij zijn eerste vrouw heeft verloren – en die op het punt stond zich met zijn tweede vrouw in Zuid-Amerika te vestigen toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, is in Britse ogen een volledige buitenstaander.

Als Nieuw-Zeelander is hij niet thuis het old boys network van de Britse koloniale bestuurders. En niet alleen hecht hij geen waarde aan het rotsvaste Britse geloof dat het Arabisch Schiereiland oil-dry is, hij heeft ook een ongedwongen manier van doen, waarmee hij het vertrouwen wint van de plaatselijke sjeiks. Het is vooral dit laatste aspect dat Dickson later zal alarmeren – ondanks diens ‘heerlijke grip’ op de Arabieren. 

Vriendelijk advies

Nauwelijks heeft Holmes met de persoonlijk secretaris van Bin Saud een voet gezet in Basra, of de Britse vertegenwoordigers in de Golf slaan driftig aan het telegraferen. Is het waar dat Holmes olie heeft gevonden op het Arabisch Schiereiland? En klopt het dat er ook Amerikanen in de regio zijn gesignaleerd? Uiteraard wordt ook Arnold Wilson, resident-directeur van de Anglo-Persian Oil Company (het huidige British Petroleum of BP) te Abadan, op de hoogte gebracht.

De Anglo-Persian Oil Company is vooral actief in Perzië, maar ook in Irak, waar zij onder politieke druk van de Verenigde Staten samenwerkt met Amerikaanse bedrijven en Shell. Toch beschouwt het bedrijf zichzelf als rechtmatig oliemonopolist in de Golfregio. Anglo-Persian is vanouds nauw verbonden met de Brits-Indische Raj. Het bedrijf komt niet alleen voort uit het Brits-Indische Burmah Oil, het management bestaat ook bijna uitsluitend uit voormalige Brits-Indische militairen en ambtenaren.
Wilson zelf is afkomstig uit het Brits-Indische leger en bestuurde bezet ‘Mesopotamië’ (Irak exclusief Koerdistan) en de Golf van 1917 tot 1920. De politiek agenten in de Arabische sjeikdommen zijn bijna allen zijn persoonlijke benoemingen. De politieke macht van Wilson is daarom groot, en hij duldt geen enkele ‘vreemde’ inmenging in Anglo-Persians ‘unieke invloedssfeer’. Dat hij net als alle Britse geologen van zijn tijd niet gelooft dat er zich oliebronnen op het Arabisch Schiereiland bevinden, doet daar niets aan af.

Gebroederlijk zetten Wilson en Percy Cox Holmes onder druk: de concessie in Al-Hasa moet naar Anglo-Persian gaan. Bin Saud zal er niets wijzer van worden – Anglo-Persian zal geen royalty’s betalen, mede omdat het bedrijf geenszins van plan is in Arabië naar olie te boren – maar Holmes kan een zekere beloning verwachten. Zo niet, dan zou Bin Saud weleens de benodigde toestemming van ‘Londen’ voor de concessie kunnen worden onthouden.

Kinderen in Dharhan in Al-Hasa, waar de eerste Saudische olie werd gevonden.
Kinderen in Dharhan in Al-Hasa, waar de eerste Saudische olie werd gevonden.

Maar Holmes laat zich niet zo gemakkelijk intimideren; hij stelt de reactie van de Hoge Regering in Londen te willen afwachten. Er zit daarom voor Cox voorlopig niets anders op dan Bin Saud onder dwang een brief te laten ondertekenen, gericht aan Holmes, waarin de Arabische krijgsheer zogenaamd verklaart dat hij, voordat hij een definitieve beslissing neemt over de concessie, eerst ‘van het vriendelijk advies van mijn vrienden de Britse regering wil profiteren’.

Cox en Wilson zijn ervan overtuigd de zaken netjes en afdoende te hebben geregeld. Maar de twee autoriteiten, gewend als ze zijn aan volgzame inschikkelijkheid van hun ondergeschikten binnen het koloniale bestuurssysteem, hebben Bin Saud verkeerd ingeschat. De sultan van Najd, in de wijde omtrek berucht om zijn woedeaanvallen, realiseert zich nu voor het eerst dat de Britten dan wel in 1915 officieel zijn onafhankelijkheid mogen hebben erkend, maar dat dit niets meer betekent dan dat hij nu onafhankelijk is ‘van alle staten behalve Groot-Brittannië’ – zoals de Britse koloniaal ambtenaren het zelf snedig plegen te formuleren.

Diep gekrenkt door wat hij beschouwt als een ontoelaatbare inperking van zijn soevereiniteit, tekent Bin Saud achter de rug van Cox om toch de concessie van Holmes – maar niet dan nadat hij een clausule heeft laten toevoegen waarin doorverkoop aan Anglo-Persian wordt uitgesloten. Het nieuws gaat als een lopend vuurtje door de Golf, en niet veel later komt Holmes een concessie overeen met zowel de sjeik van Bahrein als die van Koeweit. 

Lastercampagne

Het is nu oorlog tussen Holmes en de Brits-Indische regering. Holmes en de Londense investeringsgroep die hij vertegenwoordigt, Eastern & General Syndicate, moeten verdwijnen uit de Golf. Maar omdat er formeel geen enkele reden te bedenken valt waarom de Arabische machthebbers geen lucratieve contracten zouden mogen sluiten met Britse investeerders van onbesproken gedrag, gaan de Britse lokale autoriteiten – en Anglo-Persian – over tot informele obstructie, in de vorm van intrige, spionage, verdachtmakingen en dreigementen. Zo wordt Holmes’ belangrijkste investeerder, Edmund Davis – die later geridderd zal worden voor zijn verdiensten voor de Britse industrie – door Arnold Wilson aangeduid als ‘een Jood met vele connecties in de goudmijnindustrie, maar zonder enige kennis van olie’.

In Britse ogen mag de Joodse achtergrond van Davis misschien een reden voor achterdocht zijn, Bin Saud is veel te opportunistisch om zich door antisemitische verdachtmakingen te laten weerhouden van een goede deal. Ook de sjeiks van Koeweit en Bahrein blijken opmerkelijk standvastig onder Brits-Indische druk: ze verklaren liever helemaal geen overeenkomst te sluiten dan gedwongen met Anglo-Persian in zee te moeten gaan.

Dit heeft natuurlijk alles te maken met het feit dat Anglo-Persian de sjeiks niet of nauwelijks wil betalen voor een concessie. Maar de Britse autoriteiten negeren deze voor de hand liggende reden voor de Arabische aversie tegen Anglo-Persian. Ze houden het erop dat Holmes de sjeiks door middel van omkoping en intrige tegen de Britse oliegigant heeft opgezet. Geconfronteerd met deze vermoedens laat Anglo-Persian zich verleiden tot even duistere praktijken als waar men Holmes van beschuldigt. Een ingehuurde geheim agent, genaamd ‘Hajji Abdullah’ Williamson, moet de betrokkenen ter plaatse aan de tand voelen en ‘compensatie’ – de Britse fair-play-variant van smeergeld – gaan aanbieden.

Maar ook de macht van de Raj kent grenzen. Want boven de regering van India staat nog altijd de Hoge Regering in Londen. Edmund Davis en zijn collega-investeerders besluiten dan ook hun beklag te gaan doen in Whitehall. Deels uit angst dat de pers het verhaal oppikt dat de Britse overheid deelneemt aan een lastercampagne ten bate van een semioverheidsbedrijf, en mogelijk ook vanuit de oprechte wens de belangen van de sjeiks te laten meewegen, grijpt minister van Koloniën Victor Cavendish in.
Cavendish velt een waar salomonsoordeel. Enerzijds verklaart hij dat Eastern & General een onbesproken Britse reputatie heeft en daarom niet mag worden weerhouden van het sluiten van contracten met door Brittannië beschermde sjeiks en sultans. Anderzijds stelt hij voorwaarden aan deze contracten: de sjeiks mogen geen aandelen in de onderneming worden aangeboden en Anglo-Persian krijgt de gelegenheid een minstens even goed aanbod te doen als Eastern & General. 

Texaco

Dit besluit heeft uiteindelijk ingrijpende gevolgen voor de Brits-Indische machtspositie in de Golf. Omdat Anglo-Persian niet de minste aandrang voelt om werkelijk – en ook nog eens tegen betaling – op het Arabisch Schiereiland naar olie te boren, besluit men de zaak te traineren. Dit weet men dik twee jaar vol te houden – precies voldoende om Eastern & General in financieringsproblemen te brengen. Dit zorgt er niet alleen voor dat de olie-exploitatie in de door Holmes aangewezen gebieden tien, soms wel twintig jaar wordt uitgesteld, maar ook dat Eastern & General moet omzien naar kapitaalkrachtige partners. Die vindt men in de loop van de jaren twintig, begin jaren dertig in de grote Amerikaanse oliemaatschappijen.

De pogingen van de regering van India om haar politieke en commerciële monopolie in de Golf te behouden, leidt er dus paradoxaal genoeg toe dat Amerikaanse maatschappijen haar invloedssfeer penetreren. De Hoge Regering in Londen kan en wil hier niets tegen ondernemen: de bilaterale betrekkingen met de nieuwe politieke en financiële grootmacht de Verenigde Staten wegen in Whitehall aanmerkelijk zwaarder dan de Brits-Indische belangen in de Golf. Temeer daar Londen sinds de Grote Oorlog nog flink wat Amerikaanse leningen heeft uitstaan.

De komst van Amerikaanse oliebedrijven in de regio wordt aanvankelijk nog enigszins meewarig gadegeslagen door staf en personeel van Anglo-Persian. Vooral Standard Oil of California (nu Chevron), dat aan de hand van Holmes naar olie zoekt in Bahrein, is het mikpunt van spot. In het voorjaar van 1932 grapt de chef Geologie van Anglo-Persian tijdens een later historisch geworden speech: ‘Ik zal iedere druppel commerciële olie in Bahrein opdrinken.’

Luttele maanden later wordt de eerste oliebron in Bahrein aangeboord. Zes jaar later, in 1938, ontsluiten ingenieurs van Standard Oil en de Texas Oil Company (nu Texaco) de later onmetelijk gebleken olievoorraden van Saudi-Arabië – in de regio Al-Hasa waar Holmes reeds in zijn profetische brief van 1918 naar verwees.

Het zal echter nog lang duren, tot 1947, voordat de eerste olie in Koeweit wordt aangeboord. Hier moeten de ingenieurs van het Amerikaanse Gulf Oil (nu Gulf) gedwongen samenwerken met die van Anglo-Persian (dan Anglo-Iranian Oil Company). Maar de Britten weigeren lange tijd proefboringen te starten in Burgan, de plek die Holmes decennia eerder aanwees. Uiteindelijk zal blijken dat zich hier maar liefst eenderde van ’s werelds toenmalige bewezen olievoorraden bevindt.

Op dat moment zijn de Verenigde Staten definitief door de Golflanden voorbijgestreefd als grootste olie-exporteur ter wereld. Maar het doet geen pijn: de belangrijkste nieuwe oliebronnen zijn nu immers in Amerikaanse handen – met dank aan de koppige Britse regering in India en een even koppige Nieuw-Zeelandse mijnbouwexpert.

Meer weten

  • Voor bovenstaand artikel is rijkelijk geput uit het fascinerende Power, Politics and the Hidden History of Arabian Oil van de Australische journaliste Aileen Keating uit 2006. Het was dan ook kies geweest deze dikke pil hier onvoorwaardelijk aan te prijzen, ware het niet dat de Britse uitgever (Saqi) sterk op redactie bezuinigd blijkt te hebben. Dat is eeuwig zonde, want het unieke materiaal dat Keating uit primaire bronnen aandraagt had er een nieuw standaardwerk voor de oliegeschiedenis kunnen maken.
  • De geïnteresseerde leek die zich in de oliegeschiedenis van (onder meer) het Midden-Oosten wil verdiepen kan in eerste instantie beter naar The Prize. Epic Quest for Oil, Money, and Power grijpen, het Pulitzerprijswinnende boek van Daniel Yergin uit 1991.
  • Een iets minder toegankelijke, deels verouderde olieklassieker is The Seven Sisters. The Great Oil Companies and the World They Made van Anthony Sampson uit 1975.
  • Voor vertaald werk zie Olie in het Midden-Oosten (2006), oorspronkelijk Oil in the Middle East, van John King en Mosley Leonards Power Play. Oil in the Middle East (1973), dat in Nederland is verschenen als Grof spel. De strijd om de olie in het Midden-Oosten 1890-1974 (1974).
  • Een goed geïnformeerde Arabische visie op de oliegeschiedenis in de Golf is te vinden in The Control of Oil. East-West Rivalry in the Persian Gulf (2002) van de Saudische politicoloog Alawi D. Khayal.
  • Voor liefhebbers van zelfverheerlijkend, paternalistisch koloniaal proza is het de moeite waard op zoek te gaan naar een exemplaar van Harold Dicksons quasi-antropologische The Arab of the Desert uit 1949.

Openingsafbeelding: Opening van een pijplijn in de Noordelijke Arabische Golf, waar olie is gevonden.