Home De Nederlandse Sherlock Holmes

De Nederlandse Sherlock Holmes

  • Gepubliceerd op: 23 december 2015
  • Laatste update 13 okt 2022
  • Auteur:
    Paul van der Steen
De Nederlandse Sherlock Holmes

Rond 1900 kreeg de politie te maken met steeds gehaaidere criminelen. Er waren dus ook slimmere speurneuzen nodig. Een van de besten was Co van Ledden Hulsebosch, een Amsterdamse apotheker.

Achter de voordeur van een woning aan de Amsterdamse Celebesstraat trof de politie aan het begin van de vorige eeuw een verschrikkelijk bloedbad aan. Op de muren van de gang was nauwelijks een plek zonder bloedspatten te vinden. Op de vloer lag het ontzielde lichaam van de bewoonster van het pand.
Agenten hoorden van buren dat er al enige tijd spanningen waren tussen de vrouw en de echtgenoot. Een opgetrommelde deskundige vroeg hoe die man eruitzag. Hij werd beschreven als rijzig, met donkerbruin krullend haar en rechtshandig. ‘Dan is hij de moordenaar niet!’ sprak de deskundige resoluut. Want die was volgens hem klein van gestalte en had lichtblond, sluik hoofdhaar.

Eén gevonden haartje had de deskundige op het spoor van de verdachte gezet. Er zaten, zo bleek onder de microscoop, kleine vetsmeerpropjes op, waarschijnlijk door het slachtoffer met haar laatste krachten uit het hoofd van de dader getrokken. De wijze waarop de verwondingen aan de vrouw waren toegebracht wees in de richting van een linkshandige. Na enig vervolgonderzoek werd de inwonende, kleine, blonde en linkshandige zwager van de gedode vrouw opgepakt. Die kwam aanvankelijk met warrige verhalen die hem moesten ontlasten. maar geconfronteerd met de gevonden aanwijzingen bekende hij. De moordenaar kreeg levenslang en verhing zich korte tijd later in zijn cel.

Wie was deze Nederlandse Sherlock Holmes? Een speurder in dienst van de politie? Een niet te misleiden toprechercheur? Nee, het ging om een op afroep beschikbare apotheker uit de hoofdstad, Co van Ledden Hulsebosch.
 

Wetenschap en techniek boden nieuwe mogelijkheden bij de opsporing

Beweren dat politiefunctionarissen tot de tweede helft van de negentiende eeuw maar wat deden en dat oplossing van misdrijven vaak meer geluk dan wijsheid was, doet hun prestaties geen recht. Maar een meer systematische aanpak kwam pas daarna echt in zwang. Het buitenland diende als voorbeeld ten negatieve en ten positieve. Steeds gehaaidere schurken vroegen om slimmere speurders. De autoriteiten waren daarbij niet alleen beducht voor grootschalige, soms grensoverschrijdende misdaad, maar eveneens voor revolutionairen en anarchisten.

De politiek drong aan op professionalisering van de politie ter voorkoming van ‘Italiaansche toestanden’ en wees naar Groot-Brittannië, waar korpsen detectives al enige tijd successen boekten, en naar Duitsland, dat vooropliep als het ging om Polizeiwissenschaft. Amsterdam was in 1878 de eerste grote Nederlandse stad met een eigen centrale recherchedienst. In 1897 werd een begin gemaakt met de vorming van een rijksrecherche.

Wetenschap en techniek boden nieuwe mogelijkheden. Fotografie deed zijn intrede, net als de in Argentinië bedachte opsporing via vingerafdrukken, de dactyloscopie. De overheid probeerde haar mensen bij de tijd te houden via scholing, maar ontkwam er niet aan om deskundigen van buiten in te huren zoals Co van Ledden Hulsebosch (1877-1952). De moderne speurder diende volgens deze apotheker een goed opgeleide generalist te zijn: ‘Niet voor niets studeerde hij in zoovele exacte wetenschappen; chemie en physica, plant- en dierkunde, bacteriologie, enzovoort en oefende hij zijn geest in logisch denken en deductie.’

Van Ledden Hulsebosch studeerde farmacie, net als zijn vader. Die werd al geregeld ingeschakeld door politie en justitie. Toen in het voorjaar van 1902 een beroep op pa werd gedaan door de officier van justitie, maar die voor een congres naar Brussel was, verving zijn zoon hem met succes. De jonge Van Ledden Hulsebosch had al interesse in criminalistiek, maar daarna nog meer. Al snel overvleugelde hij zijn vader.

Tot 1910 zou Van Ledden Hulsebosch junior de familieapotheek aan de Amsterdamse Nieuwendijk runnen. Daarna startte hij op dezelfde plek een laboratorium, waar hij in opdracht van particulieren, bedrijven en de sterke arm onderzoek deed. De Amsterdammer kreeg wel een soort aanstelling als ‘wetenschappelijk adviseur bij den opsporingsdienst’, maar ontving nooit een vaste vergoeding van justitie. Hij bleef de deskundige die per klus werd ingehuurd en betaald. Dat stoorde hem, want zijn onkosten liepen altijd maar door: aankoop en onderhoud van instrumentarium, het bijhouden van zijn bibliotheek en het bezoeken van congressen en collega’s in oorden als Wenen, Dresden en Lausanne liepen in de papieren.
 

Amsterdam kreeg in 1878 als eerste een eigen recherchedienst

Van Ledden Hulsebosch ging prudent om met de door hem behandelde zaken. Door een radio-interviewer gevraagd naar de sensationeelste gevallen uit zijn praktijk, liet hij met een volzin weten daar eigenlijk niet op te willen antwoorden. De interessantste kwesties waren dikwijls grote tragedies voor familie en bekenden. Vandaar ‘dat ik er werkelijk een tegenzin in gevoel om de luistervinken ten gerieve thans alle gevallen te gaan ophalen waaraan zoveel tranen kleven van degenen die zich in de omgeving van de ongelukkigen bevonden’.
In zijn herinneringen Veertig jaren speurderswerk waarschuwde hij aan het begin van het hoofdstuk ‘Visitekaartjes’ voor dat wat komen ging: ‘Lezeres en lezer – voorgeval ge preutsch zijt, of, eerder dan een ander mensch geneigd, iets “shocking” te vinden – weet dan, dat ik u hier al wil waarschuwen niet verder te gaan met deze schets. Sla ze rustigjes over en neem de volgende vóór U – die is véél “netter”.’ Het onderwerp dat Van Ledden Hulsebosch niet voor iedereen geschikt achtte? ‘De “stille getuigen”, die inbrekers nu en dan op hun operatieterrein achterlaten en die dan euphemistisch “visitekaartjes” genoemd worden.’ Met andere woorden, drollen.

Voor een nijver en oplettend deeltijdspeurder als Van Ledden Hulsebosch waren op de plaats delict vaak nog volop bruikbare sporen te vinden. Alles stond of viel met de wijze van opereren van plaatselijke politiefunctionarissen die hem voor waren. Verstandig optreden van hen was geen zekerheid. ‘Immers al te vaak werd getracht, zonder deskundige hulp tot klaarheid te komen, vergetende, dat juist in eerste aanleg het groote gevaar bestaat, dat den “stillen getuigen” het eeuwig zwijgen wordt opgelegd.’ Naast onkunde loerde het gevaar van een zekere minachting. Rechercheurs en deskundigen werden soms gezien als betweters: ‘geleerde meneren’ die deden alsof ze de wijsheid in pacht hadden.

Van Ledden Hulsebosch relativeerde zelf het belang van geavanceerde onderzoeksmethoden. Ze konden erg behulpzaam zijn, maar ‘goed opletten is en blijft numero een’. Soms waren er ook geen geavanceerde technieken nodig om licht te brengen in de zaak. In de vastzittende zaak van de moord op een boerenmeid in de Achterhoek wist Van Ledden Hulsebosch zonder voorkennis feilloos de vindplaats van het lijk te vinden. Zijn methode? Met de vinger aan de pols van de ontkennende verdachte het landgoed in lopen en bij elke splitsing of kruising op basis van de veranderende hartslag van de man bepalen of het de juiste kant op ging. Het werkte feilloos, en de verdachte bekende uiteindelijk.

De eenvoudige apotheker wordt voor zijn speurzin tot op de dag van vandaag geëerd. Een gezamenlijk expertisecentrum van het Academisch Medisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam en het Nederlands Forensisch Instituut draagt zijn naam.
 
Paul van der Steen is historicus en journalist.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 1 - 2016