Lang dacht men dat de Japanse kamikazepiloten zich vrijwillig en onverstoorbaar op de vijand stortten. Hun dagboeken getuigen echter ook van verscheurdheid en verlangen naar huis. 3843 militairen lieten het leven, maar hun acties berokkenden de geallieerden geen noemenswaardige schade.
Ooit, lang geleden, woei er een goddelijke wind over Japan, de kamikaze. Volgens de mare verdreef deze miraculeuze storm de barbaarse Mongolen, die het eiland in de dertiende eeuw bedreigden. De kamikazemythe raakte diep verankerd in de Japanse mentaliteit en gaf zijn naam aan de Japanse zelfmoordaanvallen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. De kamikazepiloten namen de plaats in van de goden van weleer en vielen als de wind neer op de vijandelijke schepen.
Meer lezen over de Tweede Wereldoorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
In de herfst van 1944 leek een Amerikaanse invasie van Japan onvermijdelijk. Vice-admiraal Onishi Takijiro, kersverse commandant van de 201ste Luchtbrigade, dacht dat het door Amerikanen omsingelde eiland slechts door een wonder kon worden gered. Onishi, overtuigd van de unieke eigenschap van de Japanse ziel zonder aarzelen de dood onder ogen te kunnen zien, ging over tot de oprichting van de tokkotai, speciale zelfmoordeenheden. De officiële naam van de eerste zelfmoordoperatie was Shogo (overwinning), maar de missies werden algauw kamikaze genoemd, een verwijzing naar de mare van de goddelijke wind. De term werd overgenomen door de geallieerden en dekte alle Japanse zelfmoordoperaties.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De eerste tokkotai werden ingezet in de herfst van 1944, maar het idee was al ontstaan in 1943, toen de superioriteit van de geallieerde luchtmacht duidelijk werd. De gedachte dat Japan onaantastbaar was, was onhoudbaar gebleken na de Amerikaanse bombardementen van 1942 op Japanse steden. Tijdens de beslissende Slag bij Midway, in juni 1942, leed de Japanse marine grote verliezen, waarna het bergafwaarts ging met de Japanse strijdkrachten. De Japanse economie kon de oorlogsinspanningen niet bijhouden en het moreel bij zowel bevolking als militairen daalde gestaag. Het ene na het andere door Japan bezette gebied werd door de Amerikanen bevrijd. Toen de Japanners in 1944 ook de Marshalleilanden verloren, moest van premier Hideki Tojo het roer om.
Keizersnee
Recent onderzoek toont aan dat niet lichthartig tot de kamikazeoperaties werd besloten. Zowel binnen de marine als het leger was er de nodige weerstand. Daarop organiseerde een eskaderleider van de eerste luchtdivisie zijn eigen zelfmoordmissie. Op 15 oktober 1944 vloog Arima Masafume met zijn vliegtuig in op de USS Franklin. Hij zou daarmee zo’n indruk hebben gemaakt dat de opperbevelhebber van de marine bereid was het kamikazeprogramma te starten.
Eind oktober 1944 werden de eerste tokkotai-eenheden gevormd op Malabaca Air Base op de Filippijnen. Onishi legde zijn plannen voor aan commandant Tamai Asaichi, die ze op zijn beurt besprak met de squadronleiders. Dezen zouden het idee hebben ontvangen in een ‘golf van enthousiasme en blijdschap’, zo herinnerde Tamai zich later, en de kamikazepiloten ‘staken als gebaar van totale ondersteuning hun wapens in de lucht’.
Werd de Duitse soldaten bijgebracht te doden, de Japanse kregen de boodschap dat ze moesten sterven. Voor Japanse officieren was overgave geen optie; dan liever zelfmoord of een gjokoesai – een armageddon, desnoods van het hele Japanse volk. De militaire code uit 1872 schreef voor dat soldaten die probeerden te ontsnappen of zich overgaven gedood moesten worden.
Nog voor de menselijke bommen en torpedo’s waren er in de Tweede Wereldoorlog al banzai: brullende soldaten of zelfs burgers die met bommen op hun lijf of ongewapend op de vijand af renden – liever dood dan in handen van de Amerikanen. Na de capitulatie sloeg een aantal militaire topfiguren de hand aan zichzelf, onder wie de geestelijk vader van de kamikazeacties Onishi, die 16 augustus 1945 op traditionele wijze zijn buik openreet. Hij was niet de enige: ‘De grond van het plein voor het keizerlijk paleis was na de definitieve overgave dagenlang doordrenkt van het bloed van zelfmoordenaars.’
De voor westerlingen lastig te bevatten bereidheid tot zelfdoding is vaak verklaard uit de feodale samoeraicultuur, waarin de heersende kaste van strijders zich verplichtte tot onvoorwaardelijke trouw aan de god-keizer Hirohito. Bij een nederlaag, bij de dood van de meester of uit onvrede jegens een besluit van een superieur gingen samoeraikrijgers over tot harakiri. De geritualiseerde zelfmoord door een snee in de maag (door Wim Kan ooit omschreven als de keizersnee voor Japanse mannen) bood een eervolle uitweg; de pijn diende stoïcijns gedragen te worden.
Wezenlijk verschil met de traditionele harakiri was echter dat de kamikazeacties van hogerhand werden opgedragen. Het motto van de kamikazepiloten luidde: ‘Wij sterven voor de grote zaak van ons land.’ Dat geloofden ze echt, stellen twee Japanse militairen die van begin af aan betrokken waren bij de Japanse kamikaze-eenheden. En de kamikazepiloten zouden zich vrijwillig hebben gemeld. Die vrijwilligheid is echter een fabeltje, meent de Japanse antropoloog Ohnuki Tierney.
De Japanse militaire traditie dwong absolute gehoorzaamheid af; de peer pressure was immens. De manier waarop de kamikazepiloten geselecteerd werden liet geen ruimte voor weigering. Als je niet wilde, moest je naar voren stappen. Dat durfde vrijwel niemand. De enkele dissident werd veroordeeld tot dienst aan het zuidelijke front, waar niemand overleefde. Ook werd gedreigd met represailles tegen de familie. Volgens sommige overleveringen werden vooral de meest weerspannige piloten door officieren aangewezen voor de fatale missie.
Er waren amper hogere officieren onder de kamikazepiloten, en kinderen van de elite die zich toch meldden, werden niet ingezet. Onder de circa 4000 tokkotai-piloten die sneuvelden bij de missies waren 3000 piepjonge dienstplichtigen, speciaal voor deze operaties klaargestoomd. Daarnaast waren er nog eens 1000 studenten van gerenommeerde universiteiten, die direct na het behalen van hun bul werden gerekruteerd.
Kamikazepiloten laten dronkenmansgebral horen
De dagboeken van deze studenten bieden inzicht in hun worsteling met de missie. Sommige kamikazepiloten moesten er wel drie bijhouden: een voor zelfreflectie, een over hun gevechtstraining en een over het onderwijs dat ze volgden. Superieuren moesten ze bij ‘dagboekinspectie’ kunnen inzien. De dagboeken vormden een uitlaatklep, maar waren ook een instrument om de piloten te verzoenen met hun aanstaande dood.
De piloten werd systematisch een retoriek van zelfopoffering bijgebracht, gebaseerd op een potpourri van opvattingen, ontleend aan het confucianisme, zenboeddhisme en de shintoreligie. Die had tot doel de piloten klaar te stomen voor hun missie. Veel piloten geloofden na hun dood terug te keren als kami, geesten in een spirituele wereld. Ook werd in de dagboeken opvallend vaak gedicht over de kortstondig bloeiende kersenbloesem, die staat voor leven, dood en wedergeboorte. De militaire regering gebruikte het eeuwenoude feest van de kersenbloesem om het nationalisme te voeden en de kamikazepiloten te bezielen. Het kersenbloesemritueel stond dan ook centraal in ceremonies die voorafgingen aan hun laatste missie, en de fragiele roze bloem was geschilderd op het zwarte vliegtuig waarmee ze zich de dood in joegen.
Uit de dagboeken blijkt echter dat de piloten ook schatplichtig waren aan westerse, vooral Duitse filosofische tradities, die tot hun verplichte lesstof hoorden. Veel van deze tradities herbergen een belofte van een utopie, een leven na de dood. Juist daarin vonden de kamikazepiloten wellicht troost, misschien wel meer dan in de Japanse geloofstradities, die geen leven na de dood voorzagen.
Toch zijn er aanwijzingen dat ze zich niet zonder meer lieten hersenspoelen. Sommige studenten hielden er moderne, kosmopolitische en ronduit liberale overtuigingen op na. Hun dagboeken getuigen niet van een gelouterde, zich met het einde verzoende geest, maar vaker van verscheurdheid en verlangen naar huis. ‘De schemering het mooiste moment/ zonder patroon/ miljoenen beelden/ verschijnen en verdwijnen/ geliefde mensen/ hoe ondraaglijk te sterven in de hemel,’ dichtte Haayashi Tadao op zijn laatste avond, waarna hij zijn moeder een brief schreef: ‘Moeder, er is geen hoop meer om nog samen te leven nu we door de stormen van de wereld zijn weggevaagd. Hoe moet u verder leven? Mijn ouder wordende moeder, die ik mijn liefde niet kan geven. Ik kan de gedachte aan U niet verdragen – mijn arme moeder.’
Als de piloten waren aangewezen als vrijwilliger, kon het nog maanden duren voor ze daadwerkelijk werden ingezet. Verslagen van de mishandelingen en vernederingen die hun tijdens de trainingen ten deel vielen maken aannemelijk dat mogelijk verzet eruit werd geramd. Familieleden kregen een brief dat ze de rekruten niet mochten dwarsbomen in de voorbereidingen voor hun ‘eervolle dood’. Piloten wisten vaak tot het laatst toe niet precies wanneer hun moment was aangebroken.
De avond voor de laatste vlucht was er een feestmaal. Een verzorger op de basis beschreef ooit onthutst een dramatisch tafereel van dronkenmansgebral, gevloek en getier, gebrulde krijgsliederen, wenend gezongen liefdesliedjes, stoelen die door de ruiten vlogen, verscheurde tafellakens en extatische dansen. Tussen het gedruis zonken sommigen neer in stil prevelend gebed. Niks geen waardig, maar eerder een wanhopig laatste avondmaal.
De voorbereiding voor de laatste vlucht ging gepaard met tal van aan samoeraigebruiken ontleende rituelen. Piloten knipten wat haar of vingernagels af, die ze naar hun familie stuurden, vergezeld van een afscheidsbrief, die ze tijdens hun laatste nacht schreven. Ze moesten sterven in uniform, voorzien van betekenisvolle accessoires, bijvoorbeeld de hachimake, een met een afbeelding van de rijzende zon versierde hoofdband zoals die door de samoerai werd gedragen. Daarnaast droegen ze een witte sjaal en onder hun uniform een senninbari, een band die vaak door hun moeder was geweven, liefst met hulp van wel duizend andere vrouwen, zoals de traditie voorschreef.
Voor vertrek kregen ze een wakisashi, een traditioneel Japans zwaard, dronken een laatste kop sake of water, en na een toespraak van de commandant stegen ze op terwijl de achterblijvers een afscheidslied zongen. Foto’s tonen hoe schoolkinderen de vliegtuigen uitzwaaiden. Sommige piloten strooiden bij vertrek bloemblaadjes uit de lucht.
Kamikazepiloten waren gemakkelijke prooi
Meestal werden voor de missies Zero’s gebruikt, Japanse gevechtsvliegtuigen, maar er werden ook Jinrai Butai ingezet, speciaal ontworpen zweefvliegtuigjes die onder een vliegtuig hingen dat hen naar hun doelwit begeleidde. Eenmaal in de buurt werden ze losgelaten en zweefde de piloot verder, om op het laatst de raketmotor aan te zetten en zich op de vijand te storten. Daarnaast waren er op het water zelfmoordacties met Kaiten, een soort bemande torpedo’s, en kleine duikboten met poëtische namen als ‘zeedraak’ en ‘draak die stormen kan veroorzaken’.
De vlucht eindigde niet altijd keurig op het beoogde militaire doel. Sommige piloten durfden het niet aan en probeerden te landen op het water. Een piloot werd tot negen keer toe teruggestuurd, om na de zoveelste mislukte aanslag te worden neergeschoten door zijn superieuren. Een enkeling probeerde zelfs te landen op de vertrekken van de officieren. Zo fanatiek of mak als de mare wil, lieten de jongens zich niet de dood in jagen.
Het eerste kamikazekorps kwam op 25 oktober 1944 in actie bij Suluan. Formeel waren het vrijwilligers, maar Seki, de 24ste ‘vrijwilliger’, schreef: ‘De toekomst van Japan is somber als het gedwongen wordt een van zijn beste piloten te doden. Ik ga niet op deze missie voor de keizer, noch voor het keizerrijk. Ik ga omdat ik opdracht kreeg.’
Doelwit waren de Amerikaanse vliegdekschepen in de Golf van Leyte. De zelfmoordacties moesten de schepen minstens een week uitschakelen, zodat de Japanse vloot naar de Golf kon varen om daar een Amerikaanse landing te verhinderen. De missie was geen groot succes. Weliswaar zonk de Amerikaanse USS St. Lo en ook andere vliegtuigen troffen doel, maar de actie veroorzaakte slechts schade en enkele dagen oponthoud voor de Amerikaanse vloot.
Vice-admiraal Onishi had in de kamikazes een tijdelijke oplossing gezien. Hij had de Amerikanen na het oponthoud met conventionele strategieën te lijf willen gaan. Maar al bracht de missie militair gezien niet het gewenste resultaat, ze werd gepresenteerd als een groot succes. De moed van de zelfmoordstrijders werd door het Japanse propaganda-apparaat verheerlijkt en zowel leger als publiek beschouwde kamikazeacties daarna als een noodzaak.
Nog ruim tweeduizend andere volgden. Bij de verschrikkelijke Slag om Okinawa, tussen maart en juni 1945, werden voor het eerst op grote schaal kamikazepiloten ingezet. Deze operatie ‘Drijvende Chrysant’ kostte meer dan 2500 kamikazepiloten het leven. De opmerkelijkste missie werd uitgevoerd door de Yamato, het superschip van de Japanse marine. Het gevaarte moest Amerikaanse schepen aanvallen, waarna het op de vlucht zou slaan en zo als lokaas zou dienen voor Amerikaanse vliegtuigen, die op hun beurt doelwit zouden worden van Japanse kamikazepiloten. Het liep anders. De Japanse vliegtuigen werden neergehaald en de Yamato zonk.
Aan het einde van de oorlog hadden 3843 militairen bij kamikazeacties het leven gelaten: 2514 van de marine en 1329 van het leger. Maar hoewel de Slag bij Okinawa een ramp was, hadden de geallieerden niet significant onder de aanvallen geleden. Ze moesten meer boten inzetten, maar de kamikazevliegtuigjes bleken een gemakkelijke prooi voor de geallieerde vliegtuigen, die ze uit de lucht schoten. Bovendien ontwikkelden de geallieerden een verdedigingstechniek, door vlak voor de als doelwit uitgekozen schepen met zwaar kaliber in zee te schieten. Daardoor ontstond een enorme muur van water, die de kleine kamikazevliegtuigjes verzwolg.
Excuses aan kamikazepiloten
Terwijl de kamikazeacties tijdens de oorlog in de overheidspropaganda werden verheerlijkt, uitten prominente militair leiders vooral na de oorlog ook kritiek. ‘Onvergeeflijk,’ zo veroordeelde Inogushi, een naaste medewerker van admiraal Onishi, de kamikazetactiek in zijn klassiek geworden boek The Divine Wind. Hij zou de missies ter discussies hebben gesteld bij zijn meerderen. Onishi verklaarde daarop dat de piloten toch al ten dode waren opgeschreven door hun beperkte training, hun verouderde materiaal en hun numerieke inferioriteit. ‘Het is beter voor alle betrokkenen als de operaties doorgaan.’ Overigens bood Onishi in zijn testament de families van omgekomen piloten zijn excuses aan.
In Japan zijn inmiddels enkele musea opgericht om de dappere piloten te eren. Er wordt naar verwezen op de website van ene mr. Nebu, vol herinneringen van overlevenden. Een van hen is een typische representant van het herlevende Japanse nationalisme. Hij is boos dat de kamikazepiloten na de oorlog werden afgeschilderd als ‘slachtoffers van het militarisme’. ‘Ze stierven dapper als echte Japanners voor hun geliefde vaderland en hun familie. We mogen ze niet vergeten en zouden ze dankbaar moeten zijn.’
Op een Engelse site wordt echter Saburo Dakai aangehaald, een ander overlevende: ‘Waarom heeft het hoofdkwartier die stomme aanvallen tien maanden laten duren? Idioten! Die mannen die logen dat iedereen vrijwillig deelnam. Ze logen!’
Meer weten
- De recente studie van Emiko Ohnuki-Tierney Kamikaze Diaries. Reflections of Japanese Student Soldiers (2006) breekt met het clichébeeld dat de soldaten die tijdens de operaties stierven ‘vervuld waren van het onbezonnen verlangen’ om voor de god-keizer de dood in te gaan, zoals nog te lezen is in het rijk geïllustreerde populaire Kamikaze (1991) van A.J. Barker in de Standaard-serie ‘Tweede Wereldoorlog in woord en beeld’ (via Antiqbook goed verkrijgbaar). In dat boek worden de suïcideacties vooral verklaard vanuit de typische kenmerken van Japanse cultuur.
- Dat is ook het geval in de vaak herdrukte klassieker The Divine Wind. Japan’s Kamikaze Force in World War II (1959), dat de besluitvorming en logistiek rond de kamikazeoperaties gedetailleerd in kaart brengt. De auteurs, Inoguchi Rikihei en Tadishi Nakajima, waren zelf betrokken bij het Japanse kamikazekorps. Een persoonlijk relaas is het dit jaar verschenen Kamikaze. A Japanese Pilot’s Own Spectacular Story of the Famous Suicide Squadrons van Yasua Kuwahara, memoires van een jeugdige Japanse winnaar van een zweefvliegwedstrijd, die zou worden klaargestoomd voor kamikazeacties.
- Vanuit cultuurhistorisch perspectief schreef Samual H. Yamashita ‘Kamikaze. Religion in the diaries of Imperial Japanese army and navy special attack pilots’ in: Religie. Godsdienst en geweld in de twintigste eeuw. Jaarboek van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, vol. 17 (2006). Net als Ohnuki-Tierney herleidt de auteur de bereidheid van piloten te sneuvelen tot diverse religieuze en filosofische voedingsbronnen – waaronder westerse.
- Snelle overzichten van de kamikazegeschiedenis zijn te vinden op http://en.wikipedia.org/wiki/kamikaze en http://japanologie.arts.kuleuven.be/geschiedenis/index.php/kamikaze. Op de laatste site staan verwijzingen naar recente literatuur en gespecialiseerde websites.