Over het Watergate-schandaal lijkt de afgelopen halve eeuw alles wel gezegd. Toch vonden de makers van de serie White House Plumbers een nieuwe invalshoek. De serie volgt de belevenissen van de mannen die de inbraken pleegden.
Historische films en series beginnen vaak met de mededeling dat ze zijn ‘gebaseerd op ware gebeurtenissen’, maar White House Plumbers is ‘geïnspireerd door ware gebeurtenissen’. Een veelbetekenend verschil, omdat dat meer vrijheid biedt voor de verbeelding. Die krijgt dan ook volop kans in White House Plumbers (te zien op HBO Max). De sleutelwoorden zijn knulligheid en onnozelheid. Centraal staan Howard Hunt en Gordon Libby, de organisatoren van de inbraak in het hoofdkwartier van de Democratische Partij in 1972. Hunt is een gefrustreerde ex-CIA-agent, Libby een doorgeslagen patriot met Hitler-sympathieën. De Democratische Partij voert in hun ogen Amerika naar een linkse afgrond, zodat alle middelen gerechtvaardigd zijn om het land redden. Meteen in het begin wordt duidelijk dat de twee niet tot het slimste deel van de mensheid behoren, zodat het wel moet misgaan. De vijf mannen die ze inhuren voor de inbraak zijn amateuristische blaaskaken, die na eerdere inbraakpogingen worden gearresteerd. Daarna begint de bal te rollen, met als eindpunt het aftreden van president Richard Nixon. White House Plumbers presenteert Hunt en Liddy als twee tragikomische antihelden, die door zelfoverschatting steeds dieper in de puree raken. Amusant om te zien, maar de nadruk op hun gestuntel maakt van hen groteske karikaturen.