Home Gewelddadige vrijheidsstrijd van de PKK

Gewelddadige vrijheidsstrijd van de PKK

  • Gepubliceerd op: 21 augustus 2007
  • Laatste update 25 mei 2023
  • Auteur:
    Dick Nieuwboer
  • 12 minuten leestijd
Gewelddadige vrijheidsstrijd van de PKK

Sinds 1984 streed de PKK in Oost-Turkije voor erkenning en zelfstandigheid van de Koerden. Hun leider Öcalan gaf de Koerden hun zelfrespect terug, vonden aanhangers. Maar de PKK rekende op meedogenloze wijze af met haar tegenstanders – Turks én Koerdisch. In juli 2007, zes jaar voordat de PKK een wapenstilstand sloot met Turkije, schreef Dick Nieuwboer erover in Historisch Nieuwsblad.

‘Öcalan, vrij, vrij, vrij! Öcalan, vrij, vrij, vrij!,’ klinkt het plotseling door de Rotterdamse nacht. Het is vlak na middernacht op 1 februari 1999 als tientallen Koerden opduiken bij vliegveld Zestienhoven. Hand in hand nemen ze plaats naast de landingsbaan en uitbundig beginnen ze te dansen en te zingen.

Meer lezen over de PKK? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Ze wachten op Abdullah Öcalan, de leider van de Koerdische guerrillabeweging PKK. Maar tot wanhoop van zijn advocate Britta Böhler mag het vliegtuigje met een van de meest gezochte terroristen ter wereld niet landen. Ruim twee weken na de Nederlandse weigering wordt Öcalan opgepakt in Kenia. De beelden van de versufte en vernederde Koerdenleider, gevangen in een Turks militair vliegtuig, gaan de hele wereld over.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het lijkt voorgoed gedaan met Öcalan en zijn machtige guerrillaorganisatie. Hij eindigt op het gevangeniseiland Imrali. Zijn strijders druipen af met de staart tussen de benen en nemen hun toevlucht tot de bergen van Noord-Irak.

Acht jaar later zitten ze daar nog steeds, maar verslagen zijn ze zeker niet. Öcalan mag dan gevangenzitten, op zijn transistorradiootje kan hij horen dat zijn strijders de laatste jaren opnieuw bommen laten ontploffen in Turkse badplaatsen. Dat er ieder jaar weer tientallen Turkse soldaten sneuvelen in Oost-Turkije, en dat het Turkse leger al maanden staat te popelen om de duizenden overgebleven PKK’ers in Noord-Irak aan te vallen.

Mao en Che

Dat hij ooit zoveel onrust zou veroorzaken, durft Öcalan zelf niet te dromen als hij op 27 november 1978 de Partiya Karkerên Kurdistan (PKK) opricht. Met 21 volgelingen stelt hij zich in het Oost-Turkse plaatsje Fis een ambitieus doel. De Koerdische Arbeiderspartij moet een eind maken aan het Turkse ‘kolonialisme’ in Oost-Turkije en een onafhankelijk en verenigd Koerdistan stichten.

De Koerd, geboren in de buurt van de stad Sanliurfa, doet zijn revolutionaire ideeën op in het woelige studentenleven van de jaren zeventig in Ankara. Hij sluit zich aan bij verschillende linkse clubjes en zuigt de ideeën van Marx, Engels, Lenin, Stalin, Mao en Che in zich op. In de Turkse hoofdstad wordt hij zich ook meer en meer bewust van zijn Koerdische identiteit.

Het ‘volk zonder land’ leeft dan al decennia verspreid over meerdere landen. In het Ottomaanse Rijk genoten de Koerden nog relatief veel vrijheid, al botsten ze ook toen al geregeld met de Turkse heersers. Toen het rijk na de Eerste Wereldoorlog ineenstortte, werden de meeste Koerden – op dit moment leven er in Turkije ongeveer 12 miljoen – onderdaan van de Turkse Republiek.

De nieuwe heersers in Ankara probeerden de Koerden te assimileren. Koerden bestonden niet en werden aangeduid als Bergturken, hun taal zou niet bestaan maar slechts een dialect zijn, en opstanden werden keihard de kop ingedrukt. De assimilatiepolitiek leek succes te hebben, want decennialang hielden de Koerden zich rustig. Tot groepjes Koerden zich in de jaren zestig en zeventig weer beginnen te organiseren.

Geen van de oprichters van de PKK spreekt Koerdisch; Öcalan heeft eigenlijk geen hoge pet op van de Koerden

Öcalan is een van hen. Tijdens picknicks polst hij kennissen of ze met hem willen werken. De Apocular, volgelingen van Apo (dat ‘oom’ betekent, Öcalans bijnaam) hekelen de onderdrukking van de Koerdische identiteit, maar stellen ook de schrijnende armoede en het Koerdische feodalisme aan de kaak. De Turkse staat is hun vijand, maar ze haten de oppermachtige Koerdische aga’s, de landheren die het grootste deel van Oost-Turkije bezitten, niet minder.

‘De PKK is vooral de beweging die de ideologie en moraal moet uitvinden van een volk waarvan ideologie en moraal volledig zijn ingestort,’ zegt Öcalan in 1998. Hij en zijn medeoprichters zijn zelf het bewijs dat er nog een lange weg te gaan is. Geen van allen spreken ze Koerdisch, en Öcalan heeft eigenlijk geen hoge pet op van de Koerden. Hij schildert ze voortdurend af als schurken en verraders die zijn afgegleden en niet te vertrouwen zijn. De PKK’ers zien het dan ook als hun eerste taak om meedogenloos af te rekenen met andere Koerden – vooral rivaliserende nationalisten moeten het ontgelden.

De partij verwerft enige bekendheid als ze in 1979 een machtige landheer probeert te vermoorden. De aanslag mislukt, maar de poging alleen al is voor veel Koerden een teken dat de machthebbers kwetsbaar zijn. Als het Turkse leger op 12 september 1980 zijn laatste militaire coup pleegt, is de PKK al uitgegroeid tot veruit de belangrijkste Koerdische beweging. Na de staatsgreep verdwijnen zo’n 1800 PKK’ers achter slot en grendel. Maar de belangrijkste leiders vluchten naar Syrië en de Koerdische strijders mogen in de Libanese Bekaa-vallei vrijuit oefenen voor de komende strijd.

Ideologische leegte

Öcalan doet daar zelf niet aan mee, maar geeft urenlange lezingen. Met lessen als ‘Apo en apoïsme. Partijleiderschap in de geschiedenis van een volk zonder geschiedenis’ probeert hij de ideologische leegte van de Koerden op te vullen. ‘Ik voer de revolutie uit met mijn tong.’

Als het tijd is voor ‘de grote sprong voorwaarts’, de eerste aanval op de Turkse staat, zijn de Koerdische boeren omgevormd tot professionele guerrilla’s. Op 15 augustus 1984 vallen ze politieposten aan in twee kleine plaatsjes, Eruh en Semdinli, vlak bij de Iraakse grens. Ze doden twee agenten. Een jaar later is het aantal slachtoffers al opgelopen tot 200.

Als ook in Ankara het besef doordringt dat deze Koerdische opstand anders is dan alle voorgaande, neemt de Turkse staat een drastisch besluit. In korte tijd weten de autoriteiten tienduizenden Koerden te rekruteren, die in ruil voor wapens en geld als dorpswachten vechten tegen de PKK. Koerden komen tegenover Koerden te staan.

De PKK opent in 1987 een frontale aanval op het systeem door de dorpswachten en families van landheren, inclusief vrouwen en kinderen, aan te vallen. De guerrilla’s weten hen ernstig te verzwakken, maar betalen een prijs. Mesud Barzani, een van de Koerdische leiders in Noord-Irak, verbreekt de banden met de partij. ‘De PKK verdient de haat en walging van alle Koerden,’ verklaart hij zijn besluit.

Veel Koerden die midden in het conflict leven zien het anders. Sinds 1987 geldt in acht oostelijke provincies de noodtoestand en de aanwezigheid van zo’n 200.000 soldaten blijft niet onopgemerkt. ‘Het leger werd erger dan de terroristen,’ legt een Koerdische parlementariër in 1987 uit. ‘Daarom steunt ongeveer 40 procent in de grensgebieden de terroristen.’

Totale oorlog

De onvrede komt tot uitbarsting rond de viering van Newroz, het Koerdische Nieuwjaar, in maart 1990. Voor het eerst sinds het begin van de strijd durven ouders van gesneuvelde PKK’ers de lichamen van hun zonen op te eisen bij de autoriteiten. De begrafenissen lopen uit op massale demonstraties.

De Serihildan krijgt voor elkaar wat tot dan toe nooit was gelukt: de Koerdische kwestie staat eindelijk ook in de rest van Turkije op de kaart. Decennialang waren de Koerden en hun problemen genegeerd, maar de opstanden dwingen tot meer openheid en actie. In Ankara wordt voor het eerst gepraat over erkenning van het Koerdisch en er worden plannen gemaakt voor een grootschalige ontwikkeling van het straatarme oosten.

Gesteund door de betogingen geeft Öcalan zijn guerrilla’s opdracht de greep op het gebied te verstevigen. Volgens zijn eigen schattingen heeft hij dan de leiding over een leger van 30.000 guerrilla’s. Hele gebieden in Oost-Turkije staan feitelijk onder de controle van de PKK en de partijkrant Berxwedan juicht eind 1993 op de voorpagina: ‘Het gezag is in onze handen.’

Maar Öcalan zoekt voor het eerst sinds 1978 ook naar een politieke uitweg. De PKK, zegt hij, wil met Ankara om de tafel gaan zitten. Als een Turkse journalist hem eind 1991 vraagt of hij een federale oplossing wil, antwoordt Öcalan: ‘Dat is ongetwijfeld wat we voor ogen hebben.’

In 1992 loopt het Koerdische Nieuwjaar opnieuw uit op een slachtpartij, waarna het leger keihard terugslaat

Tot verbazing van iedereen zegt president Turgut Özal – zelf half Koerdisch – dat hij daar best over wil praten. ‘Al was het alleen maar om het af te wijzen,’ voegt hij er wel aan toe. Een maand later biedt Öcalan een voorwaardelijke wapenstilstand aan. In ruil voor het neerleggen van de wapens eist hij een uitruil van gevangenen en een politieke rol voor de PKK.

De voorwaarden zijn onaanvaardbaar voor Ankara. Behalve Özal wil niemand er ook maar over denken. En als het Koerdische Nieuwjaar in 1992 opnieuw op een slachtpartij uitloopt, slaat het leger keihard terug. De soldaten kammen het bergstadje Sirnak, een PKK-bolwerk, volledig uit en dwingen de 25.000 inwoners te vluchten. In 1992 vallen er 2000 doden.

Onder druk van de Iraakse Koerdische leider Jelal Talabani en gematigde Koerden zoekt de PKK begin 1993 opnieuw de dialoog. De strijders leggen tijdelijk de wapens neer en vragen om erkenning van hun culturele rechten. Öcalan eist niet langer een politieke rol en de droom van een onafhankelijk Koerdistan lijkt definitief vergeten.

Maar de hoop op vrede sterft definitief als president Özal op 17 april, een dag na het aanbod, plotseling overlijdt aan een hartaanval. Andere Turkse politici hebben niet het lef en de macht om taboes te doorbreken. Bovendien is ook binnen de PKK lang niet iedereen het eens met de verzoeningspolitiek. Op 24 mei richten dissidente PKK’ers in de buurt van Bingöl een bloedbad aan door 35 ongewapende soldaten op verlof te vermoorden.

Genegeerd door Ankara en onder druk van zijn eigen partij roept een gefrustreerde Öcalan in juni 1993 de ’totale oorlog’ uit. Turkse leraren die werken in Oost-Turkije worden vermoord of ontvoerd en de weinige toeristen in het gebied lopen het risico gegijzeld te worden. De beweging bevestigt haar meedogenloze reputatie als ze start met aanslagen in Turkse badplaatsen. PKK’ers in Europa, gerekruteerd onder de tienduizenden Koerdische vluchtelingen, nemen ondertussen geregeld Turkse instellingen met benzinebommen onder vuur.

De Turkse staat wordt hard getroffen, maar buigt niet. ‘De PKK zal sterven als een hond in zijn eigen bloed,’ bezweert de Turkse chefstaf Dogan Güres. Door duizenden dorpen leeg te halen en plat te branden ontneemt het leger de PKK haar steunposten op het platteland. Miljoenen Koerden moeten vluchten naar grote Koerdische steden als Diyarbakir en Van, maar ook Istanbul en Ankara. En elk jaar loopt het dodental dramatisch op. In 1993 vallen er 4000 doden, een jaar later eist de strijd 10.000 slachtoffers.

Staatsvijand nummer een

Door de alarmerende berichten uit Oost-Turkije neemt de sympathie voor de Koerdische zaak in Europa toe, maar onder grote druk van Ankara verbieden veel Europese regeringen de PKK toch. En Turkije deelt een mokerslag uit als het Syrië, onder dreiging van oorlog, dwingt om Öcalan het land uit te zetten. De Koerdenleider duikt eerst onder in Moskou, maar weet op 13 november met een vals paspoort naar Rome te vliegen.

Öcalans komst naar Europa zorgt voor maandenlange publiciteit voor de Koerdische zaak. Maar hoe langer zijn verblijf in Europa duurt, hoe pijnlijker het duidelijk wordt dat niemand zijn vingers wil branden aan Öcalan. De Italianen willen hem kwijt, in Duitsland is hij niet welkom en ook de Nederlandse regering bedankt in de nacht van 1 februari voor de eer.

Alleen Griekenland, de Turkse erfvijand, schiet hem te hulp. Maar ook de Grieken kunnen Öcalan niet beschermen. Op 15 februari 1999 verlaat hij de residentie van de Griekse ambassadeur in Nairobi. Hij denkt opnieuw naar Nederland te vliegen, maar wordt door Turkse commando’s in de kraag gegrepen. Turkije heeft, met hulp van de CIA en de Mossad, eindelijk staatsvijand nummer een in handen. De Turkse premier Bülent Ecevit maakt het nieuws met trillende stem bekend: ‘De belofte die we hebben gedaan aan de moeders van onze martelaren is ingelost.’

Öcalan grijpt zijn proces aan voor een dramatische oproep tot vrede tussen de Koerden en Turken. Hij biedt de aanwezige ouders van de martelaren excuses aan, maar de spijtbetuiging verandert niets. De Turkse rechters houden Öcalan verantwoordelijk voor de naar schatting 35.000 doden die sinds 1984 zijn gevallen. En de Koerdenleider krijgt de doodstraf wegens hoogverraad. Later wordt dit omgezet in levenslang.

Na de arrestatie en de veroordeling probeert de PKK aan te tonen dat ze de terreur achter zich heeft gelaten. De partij verandert haar naam, neemt afstand van de socialistische ideologie en zegt alleen nog te willen vechten langs democratische weg. Maar één ding blijft hetzelfde: zelfs vanaf Imrali zet Öcalan de partijlijn uit.

Koerden mogen eindelijk cursussen in hun eigen taal volgen en het Koerdisch is niet langer taboe op radio en tv

De gevangen leider draagt de PKK-strijders aanvankelijk op zich te houden aan de eenzijdige wapenstilstand die hij na zijn arrestatie heeft aangekondigd. De relatieve rust en Turkijes Europese ambities zorgen een paar jaar lang voor hoop. Onder druk van Brussel geeft Ankara de Koerden stapje voor stapje meer rechten. Ze mogen eindelijk cursussen in hun eigen taal volgen en het Koerdisch is niet langer taboe op radio en televisie.

Ankara blijft echter weigeren met de PKK te praten. Na vijf jaar wachten besluit Öcalan het roer om te gooien. Via zijn advocaten geeft hij zijn volgelingen opdracht om de wapens weer op te pakken. Van juni 2004 tot begin 2007 kostte de strijd weer het leven van honderden PKK’ers, Turkse militairen, burgers en toeristen.

Zijn de PKK’ers dappere vrijheidsstrijders of gewoon keiharde terroristen? Ondanks alle doden, de terreur en het geweld geven voor- en tegenstanders toe dat de PKK veel heeft bereikt. Öcalan heeft de Koerden hun zelfrespect teruggegeven, vinden aanhangers. En hij heeft zeker het Koerdische probleem op de kaart gezet, geven zelfs critici toe. Was de Turkse staat bovendien vaak niet even meedogenloos?

Maar waarom de strijd hervatten op het moment dat Turkije de Koerden meer rechten geeft? Het is een vraag die ook veel Koerden zich stellen.

Meer informatie

David McDowals A Modern History of the Kurds (2004) is hét standaardwerk over de Koerdische geschiedenis. Het gaat niet alleen over de Turkse Koerden en plaats mede daarom de PKK in een breder perspectief.

Turkey’s Kurds. A Theoretical Analysis of the PKK and Abdullah Ocalan (2006) van Ali Kemal Özcan is een zeer gedetailleerd werk over de filosofie van de PKK en vooral van Abdullah Öcalan. De schrijver heeft opleidingskampen van de beweging bijgewoond en gesproken met de Koerdenleider zelf. Daardoor is zijn een boek een uniek inkijkje in de theoretische denkwereld van de Koerdische guerilla’s.

Aliza Marcus, een ervaren Amerikaanse correspondente, schreef Blood and Belief. The PKK and the Kurdish Fight for Independence (2007).