Bisschopsstad Roermond vormde op 14 april 1979 het toneel voor de eerste grote homodemonstratie in Nederland. Aanleiding was de uitspraak van bisschop Gijsen van Roermond dat homo’s geen volwaardige leden van de katholieke Kerk konden zijn. Gé van der Aa, katholiek én homoseksueel, organiseerde een protestdemonstratie. Het begrip ‘Roze Zaterdag’ was geboren. Historisch Nieuwsblad sprak Van der Aa in 2004.
Gé van der Aa beleefde het succes van de eerste grote homoprotestactie in Roermond in april 1979 als een persoonlijke overwinning. De negatieve uitlatingen over homoseksuelen van bisschop Gijsen van Roermond in het weekblad Elseviers Magazine, enkele maanden daarvoor, hadden Van der Aa, zelf homo én katholiek, niet alleen persoonlijk gekwetst, het stuitte hem vooral tegen de borst dat ze in naam van zijn God, zijn geloof en zijn Kerk waren gedaan.
In het geruchtmakende interview had Gijsen homoseksuelen gedegradeerd tot tweederangs burgers. Van der Aa accepteerde dat niet en besloot samen met vier geestverwanten een protestdemonstratie in Roermond te organiseren. Een optocht van vijfhonderd mensen – dachten ze nog – in het hol van de leeuw zou mooi zijn. Het werden er bijna tien keer zoveel. Bisschopsstad Roermond kleurde die zonnige zaterdag volledig roze. Een nieuw begrip was geboren: ‘Roze Zaterdag.’
De katholieke Kerk was lange tijd de plek waar Gé van der Aa zich thuis voelde. ‘Ik had een zeer katholieke jeugd achter de rug, had een theologische opleiding gevolgd en ging misschien wel iets minder, maar nog steeds met enige regelmaat naar de kerk. Ik was godsdienstleraar, maar had de stille ambitie om priester te worden.’ Dat hij daarbij openlijk voor zijn homoseksualiteit uitkwam, stuitte binnen de katholieke Kerk zoals hij die kende op geen enkel bezwaar. Omstreeks 1970 waren de roomse normen in Nederland nauwelijks nog wet. Als het ging om homoseksualiteit, de huwelijksmoraal en abortus, voegde de katholieke Kerk zich steeds meer naar de samenleving – in plaats van andersom.
En dat, vertelt Van der Aa, was nu precies waar het Vaticaan zich zorgen over maakte. ‘Nederland was ”op hol geslagen”. Zodoende doken ze Gijsen op. Om te zeggen: ”En nu is het afgelopen.” Terwijl hij al jaren eerder door het bisdom zelf op een zijspoor was gezet, afgeserveerd naar een nonnenklooster, geloof ik, omdat er niet met hem te werken viel. Je kunt je wel voorstellen hoeveel weerstand zijn benoeming als bisschop opriep. Dus wat deed het Vaticaan? Achterbakser kan het niet: ze lieten Gijsen juist tijdens carnaval, toen heel Limburg aan het feesten was, naar Rome komen. Op Aswoensdag was hij weer terug, als de kersverse bisschop van Roermond.
Voor mij was die benoeming reden om geen ambtsdrager te worden. Ik dacht: dit is het begin van het einde, hier begint het verval. En inderdaad, telkens als er ergens een bisschop overleed, kwam er een conservatieve voor terug. In 1977 begon Gijsen, met steun van bisschop Simonis van Rotterdam, een conservatief offensief, dat begin 1979 uitmondde in een 453 pagina’s tellend geloofsboek – Zekerheid en vrede – en, ter promotie daarvan, het interview met Elseviers Magazine.’
Generatieconflict
Op zich vertelde Gijsen niet eens zoveel nieuws. Zoals vaker sprak hij zich uit tegen priesters die een burgerlijk huwelijk aangaan, tegen abortus, voorbehoedsmiddelen en homofilie. Alleen, nu stond het zwart op wit, in een toonaangevend, niet-kerkelijk tijdschrift. De rooms-katholieke Kerk, aldus de bisschop, kan homoseksualiteit niet accepteren en homofielen niet ‘als volwaardige leden opnemen’. Zij moesten worden uitgesloten van de sacramenten.
‘Voor ons was het de druppel,’ zegt van der Aa. ‘De Kerk was destijds, zeker in Limburg nog echt een maatschappelijke instantie, met een grote invloed op het openbare leven. Juist daarom voelden wij de noodzaak om ertegen in te gaan, om maar eens krachtig te zeggen dat we het niet meer pikten.’
Samen met drie andere leden van het COC Limburg en een jongerenwerker uit Roermond besloot Van der Aa een protestdemonstratie te organiseren. Dat jaar zou er na Witte Donderdag en Goede Vrijdag ook een ‘Roze Zaterdag’ zijn. ‘Wat wij toen nog niet wisten, was dat het in Roermond een traditie is om met Pasen alles roze te versieren. Een mooi toeval. Alle etalages waren op de dag van de demonstratie roze. Het leek wel alsof iedereen zich aan onze zijde had geschaard – wat natuurlijk ver bezijden de waarheid was. Want je moet niet vergeten: Roermond is de bisschopstad. Tegenwoordig voert de VVD er het hoogste woord, maar destijds waren het de christen-democraten.
Aanhangers van Gijsen probeerden de demonstratie verboden te krijgen. Ook organiseerden ze een bidprocessie, maar die werd door de burgemeester verboden, uit angst voor gevechten met rozenkransen en bijbels. Ook vanuit de ondernemers kwam veel verzet. Die zouden inkomsten mislopen door de demonstratie. Opeens bleek er in heel Roermond geen plek te zijn waar wij na afloop van de demonstratie een cultureel festijn konden houden. Alles was zogenaamd volgeboekt, zelfs gelegenheden die geleid werden door een nicht.’
Toch was er ook steun. ‘We hebben veel gehad aan de commissaris van politie in Roermond. Dat was een echte liberaal, die zijn rug recht hield. Bij zijn vertrek enkele jaren later werd hij, tegen de traditie in, niet geridderd. Vanwege zijn inzet voor de demonstratie, wordt wel gezegd.
Limburg was in zekere zin gespleten. Naast een conservatieve kliek bestond er ook een aanzienlijke groep mensen die Gijsen niet konden uitstaan. Alleen, niemand durfde iets te doen – ja, heel af en toe een ingezonden brief in de krant. Dat soort mensen waren juist blij met onze actie, en zeiden: ”Zijn het die godvergeten flikkers die voor ons de kolen uit het vuur gaan halen, die openlijk durven te zeggen: vent, wij moeten jou niet, hou je bek verder en flikker op!” We ontvingen veel steunbetuigingen. Zo plaatste een groep prominente Limburgers daags voor de demonstratie een adhesiebetuiging in de krant. Ik geloof dat uiteindelijk alleen de CDA-afdeling in Vaals zijn steun na afloop weer introk – vanwege die ene blote kont tijdens de optocht.
De regio liep toch een stuk achter. De verdraagzaamheid tegenover homo’s begon eind jaren zeventig pas op gang te komen. Het heeft daarna nog zo’n zeven jaar geduurd voor de COC’s hier in Limburg subsidie kregen van de provincie, terwijl dat in de Randstad al veel eerder het geval was. Het COC in Limburg is pas in 1973 opgericht. Daarvoor waren er wel studentenwerkgroepen vanuit de hogescholen, maar er was niet echt een georganiseerde homobeweging. Alles speelde zich af in het geheim, in het donker. En veel van de wat oudere homo’s voelde zich daar ook best prettig bij. Die zeiden: laat het nu maar zo, dat is lekker overzichtelijk, dan weet je in elk geval waar je aan toe bent.
Dat wij in Maastricht de studentenwerkgroep en later het lokale COC oprichtten, werd door de meeste Limburgse homo’s dan ook niet in dank aanvaard. Zij voelden het als een bedreiging dat wij zeiden: kom nou eens de kast uit. Landelijk had dat generatieconflict zich al iets eerder gemanifesteerd. Toen vanuit de studentenwerkgroepen een nieuwe generatie homo’s aan de macht kwam binnen het COC, hebben vervolgens heel veel leden bedankt. Die kwamen er voor leuke dansavondjes en gezellig samenzijn. Maar wij, de nieuwe generatie, gingen een hele andere koers varen. Wij waren strijdbaarder en gingen de straat op, om te laten zien dat wij er waren.’
Carnavalsoptocht
Een van de eerste landelijke homomanifestaties had plaatsgevonden in 1977, in navolging van de jaarlijkse protestmarsen in de Angelsaksische wereld. Dat werd een terugkerend evenement, op de laatste zaterdag van juni. ”’Roze Zaterdag” heette die pas na het overweldigende succes van onze demonstratie in Roermond. Dat vergeten historici vaak.’
Vijfduizend betogers trok het evenement in de bisschopsstad. Van der Aa: ‘Ja, je kon duidelijk zien dat de flikkerbeweging op haar hoogtepunt was. Let wel, het aids-tijdperk was toen nog niet aangebroken. Het barstte van de toneel- en cabaretgroepjes. De kleding was vaak vrolijk en uitdagend. Het androgyne type was in. Iedereen maakte zich op. Dat zag je ook aan de mensen langs de kant, die heel wat te verwerken hadden – zij vroegen zich af of het nu om een demonstratie ging of om een carnavalsoptocht.
Zo af en toe zag je in het publiek wel van die verbeten gezichten, maar meer zo van: nou, nou, moet dat nu? Of van die oerconservatieve christenen, met plakkaten en biddend dat we vergeven zouden worden als we ons maar tot God zouden wenden. Maar nergens liep het uit de hand, zoals drie jaar later in Amersfoort.’ Van der Aa was er toen, op de Roze Zaterdag van 1982, ook bij. ‘Ja, dat was heel akelig. Mensen met eieren in hun handen, scheldpartijen, provocaties, een groep jongens die voor mijn ogen een heel podium in elkaar lieten zakken. De haat die mensen in de ogen kunnen hebben. In Roermond had zoiets ook kunnen gebeuren. Er was daar voor de zekerheid ook politie aanwezig, in burger. De commissaris had er zijn mooiste agenten voor opgetrommeld. Maar het ging allemaal goed.’
Na de rellen in Amersfoort besloot Gé van der Aa een zelfverdedigingcursus te gaan volgen. ‘Ik dacht: ik ga niet terug de kast in, maar ik laat me ook niet intimideren, ik laat me niet als een mak lammetje naar de slachtbank leiden. Door zo’n cursus voelde ik me toch iets zekerder, zo van: kom maar op.’
En daarin, in het idee van kracht en soevereiniteit, ligt volgens Gé van der Aa ook de betekenis van die eerste Roze Zaterdag: ‘Bij Jan met de pet ging het natuurlijk om die ene nicht in z’n blote kont, maar voor de homo’s en lesbo’s zelf was het toch een duwtje in de goede richting. Zo van: hé, het kan wel, en je staat er niet alleen voor, als je maar durft.’