Home Dossiers Premiers van Nederland De driftbuien van Mooie Barend

De driftbuien van Mooie Barend

  • Gepubliceerd op: 6 juni 2001
  • Laatste update 15 aug 2022
  • Auteur:
    Jan-Jaap van den Berg
De driftbuien van Mooie Barend
Cover van
Dossier Premiers van Nederland Bekijk dossier

Zondag 29 april 2001 overleed Barend Biesheuvel, oud-premier en voormalig leider van de Anti-revolutionaire Partij. Een driftige, koppige man wiens glorieuze politieke carrière dramatisch ten einde kwam.

In de zomer van 1971 trad de 51-jarige Biesheuvel aan als premier van het kabinet ARP, KVP, CHU, VVD en het pasopgerichte DS’70. Nog geen twee jaar later verraste hij velen toen hij als demissionair premier en politiek leider van de Anti-revolutionaire Partij de politiek resoluut de rug toekeerde.

Vanwege `verraad’ binnen zijn eigen partij, vond Biesheuvel zelf. Op dinsdagavond 27 februari 1973 bleek de anti-revolutionair Jaap Boersma bereid om minister te worden in het linkse kabinet van de jonge Joop den Uyl, terwijl Biesheuvel absoluut niet wilde samenwerken met de linkse PvdA, die harde oppositie tegen hem had gevoerd. Om de coalitie te voorkomen had hij verschillende malen gedreigd met opstappen. Nu maakte hij zijn dreigement waar.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Toen Biesheuvels terugtreden bekend werd, trilde de ARP op zijn grondvesten. De even getalenteerde als temperamentvolle voorman had met zijn rivalen binnen de partij harde gevechten geleverd, maar werd door de anti-revolutionaire achterban zeer bewonderd. De linkervleugel van de partij werd dan ook bedolven onder de kritiek. Toch was het Biesheuvels eigen onverzoenlijkheid die hem uiteindelijk fataal was geworden.

Als vertegenwoordiger van de gereformeerde boeren was Barend Biesheuvel, 35 jaar oud, in 1956 op de ARP-kandidatenlijst terechtgekomen. Hij was de zoon van een gereformeerde herenboer uit de Haarlemmermeer, een streek die wel meer illustere anti-revolutionairen had voortgebracht, van wie Colijn de belangrijkste was. Na een studie rechten – vanzelfsprekend aan de Vrije Universiteit – was Biesheuvel opgeklommen tot algemeen secretaris van de Christelijke Boeren- en Tuindersbond (CBTB), om daar in 1959 uiteindelijk voorzitter van te worden.

In de kamerfractie maakte de jeugdige en goedgeklede Biesheuvel snel naam. `Mooie Barend’ profileerde zich als een dynamische, eigentijdse anti-revolutionair met een wijde blik. Daarbij had hij een voor een anti-revolutionair grote internationale belangstelling. Hij was actief in de Raad van Europa, de West-Europese Unie, de Beneluxraad en het Europees parlement. Biesheuvel was ambitieus, charismatisch en veelbelovend, ook nadat hij in de zomer van 1960 verontrusting onder de meer traditionele ARP’ers had gezaaid door als enig fractielid te stemmen voor de Loterijwet, waartegen vanuit bijbels perspectief toch allerlei principiële bezwaren waren aan te voeren.

Tot de echte partijtop behoorde hij niet. De lange man met het donkere haar moest nog even geduld hebben. Het waren politici als fractieleider en Trouw-hoofdredacteur Bruins Slot, partijvoorzitter Berghuis en Jelle Zijlstra die elkaar het leiderschap betwistten. Maar nadat Bruins Slot en Zijlstra in 1963 de actieve politiek hadden verlaten (laatstgenoemde zou overigens in 1967 een comeback maken als interimpremier) ging het razendsnel met Biesheuvels politieke loopbaan.

Eerst werd hij een van de drie anti-revolutionaire lijsttrekkers. De Drentse ARP-voorman en verzetsheld Jan Smallenbroek en voormalig scheepswerfarbeider en staatssecretaris Bauke Roolvink waren zijn collega’s. Of beter: concurrenten. Vervolgens wist Biesheuvel een hoofdprijs binnen te slepen. De boerenzoon uit de Haarlemmermeer werd in 1963, 43 jaar oud, minister van Landbouw en vice-premier in het christelijk-liberale kabinet-Marijnen.

Hij maakte er een succes van. De voormalig bestuurder van de Christelijke Boeren- en Tuindersbond beschikte over grote inhoudelijke deskundigheid en affiniteit met zijn vakgebied, naast de voor marathonvergaderingen zo essentiële dosis energie, flair en uithoudingsvermogen. Met het opereren op Europees niveau was Biesheuvel al vertrouwd. Na de tussentijdse val van het kabinet-Marijnen in 1965 trad de KVP’er Jo Cals aan, met een team waarin de VVD’ers waren vervangen door PvdA-ministers. Voor Biesheuvel veranderde er niets: hij behield Landbouw en bleef vice-premier.

Toen begin 1967 kamerverkiezingen plaatsvonden, slaagde Biesheuvel erin om opnieuw het lijsttrekkerschap in de wacht te slepen – maar wel pas na een interne knokpartij zoals de ARP die maar zelden had meegemaakt. Tot de buitenwereld drong daarvan overigens maar weinig door. Binnenskamers ging het er echter hard aan toe. Tijdens besloten vergaderingen kwam het geregeld tot woedeaanvallen en driftbuien van zowel Biesheuvel als zijn grote rivaal Roolvink, die op dat moment fractieleider was.

Mannenbroeders

Inhoudelijk verschilden de twee voormannen, allebei gematigde technocraten, eigenlijk maar weinig van elkaar. Maar wat persoonlijkheid betreft konden ze, beiden driftig en rechtlijnig, maar met moeite door één deur. Daarbij verschilden ze sterk in stijl en imago. Roolvink was vanwege zijn eenvoudige afkomst en beginselvaste toon populair bij de traditionele mannenbroeders. Hij kon, zoals dat heette, `spreken naar het hart van Jeruzalem’. Biesheuvel maakte een meer eigentijdse en dynamische indruk, straalde vernieuwing uit en was daarom populair bij de jongeren. Hij schrok niet terug voor progressieve uitspraken. Al in 1960 had hij zich laten kennen als een warm pleitbezorger voor ontwikkelingshulp, een thema dat in kringen van radicale anti-revolutionairen gaandeweg zou gaan gelden als maatstaf voor iemands progressiviteit.

De problemen tussen Roolvink en Biesheuvel sleepten zich jaren voort. Partijvoorzitter Berghuis, die tussen beide kemphanen moest bemiddelen, raakte er bijna overspannen van. Toen hij Biesheuvel voorzichtig polste of de ARP wellicht niet met twee lijsttrekkers kon aantreden, zette de vice-premier de zaak meteen op scherp door te antwoorden dat hij `om persoonlijke redenen’ de politiek zou verlaten als hij niet de enige lijstaanvoerder kon worden. Enkele dagen later viel er bij de partijvoorzitter een brief op de mat, waarin Biesheuvel dit dreigement nog eens herhaalde.

Maanden later, toen beide koppige voormannen nog steeds lijnrecht tegenover elkaar stonden, arrangeerde Berghuis een gesprek in de werkkamer van de grote ARP-oprichter Abraham Kuyper. Volgens Berghuis ging het om niets minder dan `de toekomst van de ARP’, maar het gesprek ontaardde in een schreeuwpartij. `Ik wil nu tegen die harde boerenkop van jou wel eens zeggen dat ik het niet neem,’ riep Roolvink, waarmee hij zijn jarenlange ergernissen en frustraties uitte. Uiteindelijk trok de `harde boerenkop’ toch aan het langste eind.

Bij de landelijke verkiezingen van 1967 boekte de ARP voor het eerst sinds tijden winst. De andere grote partijen kregen flinke klappen en de nieuwe partij D66 maakte een spectaculaire entree in de Kamer. Biesheuvel was de enige lijsttrekker en had zich van zijn linkse, evangelisch-radicale kant laten zien. Maar in de formatie bleek hij er, pragmaticus als hij was, weinig problemen mee te hebben om aan te sturen op een coalitie met de VVD, onder het motto dat `ook met liberalen sprake zou kunnen zijn van evangelisch-radicalisme’. Bovendien dacht de ARP-leider al aan het premierschap.

Aanvankelijk leek alles in kannen en kruiken: de partijen en het programma waren bekend; nu moesten de juiste personen nog gevonden worden. Als kandidaat-premier mocht Biesheuvel dit regelen. Maar door aarzelend op te treden en te lang te schuiven met ministerskandidaten kreeg hij zijn kabinet niet rond. Gaandeweg verloren zijn gesprekspartners hun vertrouwen in een goede afloop.

Een belangrijke reden voor Biesheuvels mislukking als formateur was echter ook de sterke tegenwerking vanuit de linkerhoek van zijn eigen ARP. Geen van de anti-revolutionaire ministers uit het voorgaande kabinet-Cals wilde in een kabinet met de VVD stappen. En partijvoorzitter Berghuis wierp zijn volle gewicht in de strijd om zijn eigen partijleider beentje te lichten. Berghuis verdacht Biesheuvel ervan de koers van de ARP ondergeschikt te maken aan zijn persoonlijke ambitie om premier te worden. Een rechts kabinet onder leiding van een anti-revolutionair zou afbreuk doen aan het gewenste evangelisch-radicale imago van de partij, vond de partijvoorzitter.

Uiteindelijk kwam er een christelijk-liberaal kabinet tot stand onder leiding van KVP’er Piet de Jong, met rivaal Roolvink als minister van Sociale Zaken. Biesheuvel was woedend en gefrustreerd, maar nam niettemin het fractieleiderschap op zich. Hij groeide gaandeweg in zijn rol, waarbij hij – in de woorden van journalist Van Enk – `een comfortabele positie koos aan de linkerkant van de coalitie’, en geregeld bewust afstand nam van die coalitie, zonder het overigens echt tot een crisis te laten komen. Als fractievoorzitter volgde hij de politieke koers die hij ook voorheen had gevaren: pragmatisch en in het midden, maar nu en dan naar links overhellend.

Het kabinet-De Jong zat de rit uit tot april 1971. Op dat moment was Biesheuvel de onbetwiste politiek leider van de ARP, geliefd bij de anti-revolutionairen in het land en zelfs uitgegroeid tot de meest gezaghebbende politicus binnen de christen-democratische partijen. Na de verkiezingen van 1971 kreeg Biesheuvel opnieuw de kans het kabinet te leiden.

Polarisatie

Biesheuvel slaagde erin een kabinet te formeren, maar zag zich gedwongen om twee ministers van de nieuwe partij DS’70 in zijn kabinet op te nemen. Dit zou hem lelijk opbreken. Vooral met de betweterige partijleider Drees jr. had Biesheuvel veel moeite. De samenwerking met DS’70 verslechterde zo dat nieuwe verkiezingen in november 1972 noodzakelijk waren, nadat het kabinet was gevallen op een bezuinigingskwestie. Hierdoor ontstonden opnieuw spanningen in de relatie tussen Biesheuvel en de top van zijn partij.

Bovendien kwamen de linker- en rechtervleugel binnen de ARP vanwege de toenemende polarisatie in de Nederlandse politiek steeds scherper tegenover elkaar te staan. Berghuis dacht het al in 1967 te merken, maar in 1971 was Biesheuvel, eerder een beetje links dan conservatief, als premier inderdaad `naar rechts getrokken’.

Toen het bestuur van de ARP hem vroeg om opnieuw lijsttrekker te worden, wenste de Biesheuvel dat de ARP zijn christelijk-liberale kabinet inzet van de verkiezingen zou maken. Maar dat was voor de meeste AR-partijbestuurders een probleem; zij vonden het tijd voor vernieuwing en samenwerking met links. Tot ergernis van Biesheuvel wilden ze niet nogmaals met de VVD regeren. Partijvoorzitter Veerman vond, net als zijn voorganger Berghuis, een brief van Biesheuvel in de bus, die met opstappen dreigde als er een coalitie met de PvdA tot stand kwam.

Dat werd de man met `de harde boerenkop’ fataal. De meeste ARP-bestuurders bleken liever met links samen te werken dan dat ze Biesheuvel zijn zin gaven. Toen de ARP’ers De Gaay Fortman en Boersma bereid waren om toe te treden tot het progressieve kabinet-in-wording, maakte Biesheuvel eindelijk zijn dreigement waar. Zijn vertrek uit de politiek was uiteindelijk niets meer dan een gevolg van zijn eigen temperament.

Jan-Jaap van den Berg promoveerde in 1999 op ‘Deining. Koers en karakter van de ARP ter discussie 1956-1970′.