Home Dossiers De VOC De Baltische connectie

De Baltische connectie

  • Gepubliceerd op: 1 november 2023
  • Laatste update 03 nov 2023
  • Auteur:
    Mirjam van Immerzeel
  • 9 minuten leestijd
De Baltische connectie
Cover van
Dossier De VOC Bekijk dossier

Dankzij de bloeiende Oostzeevaart hadden handelaren in de Republiek nauwe contacten in de Baltische landen. De schepen brachten niet alleen graan en hout, maar ook mensen naar de Lage Landen: zeelui, maar ook rijke handelslieden die hier trouwden en kinderen kregen.

‘Allemaal van boord. Neem mee wat je kunt dragen.’ Zo moeten de laatste orders van Willem Klump aan boord van de Amsterdam hebben geklonken. Het wrakkige schip kraakte vervaarlijk, het roer was al weggeslagen. De kapitein wist wat hem thuis te wachten stond als hij het nagelnieuwe spiegelschip van de VOC en zijn kostbare lading verloren liet gaan. Hij moest zoveel mogelijk zien te redden. Maar de Amsterdam strandde nabij Hastings en werd verzwolgen door water, zand en klei.

Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Nu, 275 jaar wordt de ramp nog altijd in herinnering gehouden dankzij de replica van het schip naast Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam. De 33-jarige kapitein-luitenant Willem Klump lijkt vergeten — hoewel zijn carrière nog lang niet over zou zijn na die gedoemde januaridag in 1749. Zijn levensverhaal vertelt over de sterke band die er bestond tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en het Baltische gebied.

Kapitein Willem Klump woonde in Amsterdam, maar zijn wieg stond in 1715 in Mitau, het huidige Jelgava in Letland. En hij was niet de enige voor wie dat gold. Amsterdam, maar ook andere handelssteden als Groningen, Kampen en Schiedam waren een magneet voor mensen uit Noordoost-Europa. In Groningen, dat toen nog een directe zeeverbinding had, streken ze onder meer neer uit Pernau (Pärnu in Estland), Windau (Ventspils in Letland), Dantzig (Gdansk in Polen), Koningsbergen en Pillau (respectievelijk Russisch Kaliningrad en Baltiejsk) en Memel (Klaipėda in Litouwen).

Kaart van Gdansk uit 1687.
Kaart van Gdansk uit 1687.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Moedernegotie

De Duits klinkende namen van veel Baltische steden waren geen toeval. Daar waren de Teutoonse ridders verantwoordelijk voor, een paar eeuwen eerder. Terwijl andere Europese katholieke zeloten vanaf de elfde eeuw richting het Midden-Oosten trokken om daar ‘het Heilige Land’ te bevrijden, gingen Duitse edelen en strijdmonniken op kruistocht naar het noordoosten. Zij bevochten daar de lokale ‘heidenen’ en stichtten in de dertiende eeuw onder meer Willem Klumps geboortestad Mitau.

In het kielzog van kruisvaarders kwamen handelaren, ambachtslieden, religieuze notabelen en immigranten uit westelijk gelegen gebieden. Vanuit het huidige Duitsland, Nederland en Vlaanderen trokken ‘kolonisten’ naar het verre oosten van het Heilige Roomse Rijk. Op zijn hoogtepunt reikte dat – vooral Duitse – rijk van de dichtbevolkte Noordzeekust tot aan het gebied rond Koningsbergen. Inwoners uit de Lage Landen werden door lokale vorsten naar het huidige Polen en oostelijk Duitsland gelokt om daar drassige gronden droog te leggen en efficiëntere landbouw te introduceren.

In de kustgebieden van de Baltische Zee ontwikkelden zich welvarende nederzettingen

In de kustgebieden van de Baltische Zee — in het Westen beter bekend als de Oostzee — ontwikkelden zich welvarende nederzettingen, waar Duits de voertaal was. Duitsers bouwden versterkte kloosters, militaire burchten en ommuurde handelssteden. Deze steden werden met elkaar verbonden door het machtige en lucratieve ondernemersverbond van de Hanze. Ook steden in de Lage Landen werden er lid van, en zo kwamen afzetmarkten en productiegebieden van graan en hout rond de Oostzee binnen het bereik van de Nederlanders. Mensen en goederen van gingen over en weer. Er werd onderling getrouwd. Nieuwe handelsdynastieën vestigden zich in de Lage landen en de Baltisch-Duitse steden.

Zweden en Rusland, mogendheden in wording, waren jaloers en strekten hun handen uit naar de Baltische landen. Maar de vele oorlogen en machtswisselingen tussen deze twee grote regionale spelers veranderden één gegeven niet: tot in de twintigste eeuw zouden Duitse Balten de elite vormen, met een eigen cultuur en een eigen variant van het Duits. De oorspronkelijke bewoners van wat nu Letland, Estland en Litouwen heet werden gemarginaliseerd. Lange tijd waren ze als horige boeren alleen goed voor goedkope productie van granen en andere exportproducten. Hun talen en culturen telden niet voor de machthebbers.

Speelbal

De Baltische landen waren eeuwen speelbal van vreemde mogendheden zoals Polen, Rusland, Zweden en Duitsland. Tussen 1562 en 1795 behoorde een flink deel van het huidige Letland tot het hertogdom Koerland en Semgallen, een vazalstaat van het grootvorstendom Litouwen en het latere Pools-Litouwse Gemenebest.

In de zeventiende en achttiende eeuw vielen de Zweden een paar keer de Baltische regio binnen. In 1795 namen de Russen het gebied in. De in Estland geboren admiraal Adam Johann von Krusenstern maakte daarna in Russische dienst de reizen die hem beroemd zouden maken. In 1918 maakten etnische Esten, Letten en Litouwers van de verwarring na de bolsjewistische revolutie gebruik om onafhankelijke staten uit te roepen. Die staten verdwenen weer in 1940, toen Stalin ze inlijfde onder de dreiging van militair geweld. Na een tijdelijke Duitse bezetting bleven Estland, Letland en Litouwen deelrepublieken van de Sovjet-Unie tot 1991. Pas toen konden deze landen met succes hun nationale soevereiniteit opnieuw opeisen.

Ook toen de Nederlanden vanaf de Bourgondische tijd staatkundig steeds verder wegdreven van het Heilige Roomse Rijk, bleven zij een grote afnemer van producten uit de Baltische regio. Jaarlijks voeren duizenden schepen van en naar het Baltische gebied, zo blijkt uit de bewaarde tolregisters in Denemarken en Nederland. De Oostzeehandel zorgde voor brood op de plank en werd door raadpensionaris Johan de Witt in de zeventiende eeuw de ‘moedernegotie’ genoemd, de levensader van de Republiek. Schiedam bijvoorbeeld was nooit zo’n beroemde en welvarende distilleerdersstad geworden zonder de aanvoer van goedkope en overvloedige rogge uit de Baltische landen. Libau en Windau waren belangrijke havens waarvandaan het onmisbare ingrediënt van jenever werd verscheept. De naar deze steden vernoemde pakhuizen in het stadje nabij Rotterdam bewijzen nog altijd de voorbije hechte band.

Handelsfamilie

Niet alleen goederen gingen van oost naar west en omgekeerd, maar ook mensen. De Schiedammer Maarten Loopuyt vestigde zich eind achttiende eeuw in Libau, niet alleen als koopman, maar ook als ‘Consul der Nederlanden’ om de handel een handje te helpen. Voor zijn broer Jan, tegelijk burgemeester van Schiedam, koopman en bankier, was dat een gunstige situatie. Onder de naam Loopuyt wordt nog altijd sterke drank verkocht.

Omgekeerd kwamen heel wat mensen vanuit het Baltische gebied in de Republiek terecht. Vaak bleven ze werkzaam in de Oostzeehandel, maar dat was niet voor iedereen weggelegd. De twee weken durende zeereis van bijvoorbeeld Riga naar Amsterdam was over het algemeen weinig enerverend. De eerder genoemde Willem Klump wilde wat anders, of moest wat anders, dat valt niet meer te achterhalen. In elk geval meldde hij zich als zeventienjarige bij de VOC in Amsterdam.

Het scheepswerfterrein van de VOC op Oostenburg in Amsterdam. Prent uit 1750.

Willem was hij zeker niet de eerste of de laatste uit het Baltische gebied die het avontuur aanging. Uit een ruwe telling in de VOC-archieven in Den Haag blijkt dat zeker 5000 mannen hem waren voorgegaan of zouden volgen. Ook in de Baltische steden liepen ronselaars rond op zoek naar personeel voor de Compagnie. Lokale epidemieën, oorlogen en familieperikelen motiveerden veel mannen om hun geluk elders te zoeken, en een handtekening was zo gezet.

Zo meldden ruim honderd stadsgenoten van Willem uit Mitau zich aan voor een of meerdere reizen naar Azië. De meesten kregen een lage militaire functie, zoals zoveel buitenlanders in dienst van de Compagnie. De jonge Willem echter begon in 1732 als lichtmatroos, maar bij zijn vierde inschrijving stond hij al vermeld als schipper, de toen gebruikelijke naam voor kapitein. Van zijn stadsgenoten zou hij een van de meest succesvolle blijken, als zeeman en als overlever.

In Baltische steden liepen ronselaars rond op zoek naar personeel voor de VOC

Meer dan de helft van de Duitse Balten in VOC-dienst overleed voor het aflopen van hun contract op een schip of in een ver land. In ieder geval één persoon uit Riga stapte van boord in het destijds Portugese Kaapverdië. Een andere stadsgenoot kwam terecht in Kaap San Roque in Brazilië, enkele tientallen op Kaap de Goede Hoop. Er waren er genoeg die in Azië bleven, daar een lokale vrouw vonden en kinderen verwekten. Ongeveer een derde keerde terug naar de Republiek. Sommigen gingen vervolgens terug naar huis, vele anderen bleven hier hangen.

Zo ook Willem Klump. Hij voer tussen 1732 en 1762 af en aan vanuit Amsterdam. Wanneer hij niet buitengaats was, woonde hij aan een van de grachten met zijn vrouw Margaretha Schade. En passant verwekte hij enkele kinderen bij haar. Geboorten werden – als de kinderen in leven bleven – gevolgd door de evangelisch-luthers doop, zoals de gewoonte was voor Baltische stedelingen. Willem stond te boek als ‘Amsterdamse handelaar’. Samen met zijn schoonzoon Christoffel Hendrik Klump, ook al geboren in Mitau, fungeerde Willem onder meer als tussenpersoon voor zaken met Batavia. Zijn dochter Elizabeth Klump staat in het Amsterdams Stadsarchief weliswaar ingeschreven als huisvrouw van Christoffel Hendrik, maar ook als ‘openbare koopvrouw’. Ze mocht dus zelf handel drijven. De Klumps waren een echte handelsfamilie.

Langzame integratie

Er is nauwelijks specifiek onderzoek gedaan naar immigranten die vanuit de Baltische regio naar de Republiek kwamen. Veelal worden zij op een hoop gegooid met andere Duitssprekenden, die afkomstig waren uit steden en vorstendommen in vooral Midden-Duitsland. Maar er was wel degelijk verschil tussen deze Duitsers en Duitse Balten. Veel migranten uit Midden-Duitsland waren van huis uit katholiek, juist het geloof dat in de Lage landen niet openlijk mocht worden beleden. Duitse Balten waren overwegend luthers, wat beter viel bij de eveneens protestantse elite in de Republiek. Met de instroom van Duitsers en Scandinaviërs in de zeventiende eeuw kwamen preken in de Duitse taal in zwang. Vanaf dat moment begon een langzaam proces van integratie.

Kolonie in de Caraïben

Het hertogdom Koerland en Semgallen was in het midden van de zeventiende eeuw heel even een koloniale macht. Dat was te danken aan de ambities van hertog Jacob Kettler. Zijn grootvader had eerder al vaart gezet achter de bouw van een handelsvloot. Met hulp van Nederlandse scheepsbouwers breidde Jacob de vloot flink uit en voegde daar tientallen oorlogsschepen aan toe. Met ook wel kapiteins van Nederlandse komaf. Voor een korte periode wist Kettler een kolonie te vestigen op het Caribische eiland Tobago: Neu Kurland. In 1651 was er ook enige tijd een Koerlands fort op St. Andreas Island (nu Kunta Kinteh) in de Gambia-rivier. Uiteindelijk bleek de concurrentie van de Nederlanders en andere Europese mogendheden een maatje te groot.

Migranten uit de Baltische regio bleven vaak hangen in hun gastland. En zoals dat ook toen ging, trouwden ze, kregen ze kinderen en kregen hun kinderen kinderen. Zo werd in 1660 de zoon van ene Casparus Falk uit Riga ingeschreven in het doopboek van de Martinikerk in Groningen. De man was ‘oculist en breuksnijder uijt Lijflant van Riga geboortich; doen gelogiert in Kreupelstraat; daer de Tamboer uijthanght’.

En niet alleen mannen kwamen naar de Republiek. Ene Catharina van Riga trouwde in 1660 in Groningen. In de Hanzestad Kampen liet Martha Riga in 1809 haar dochter dopen, een ‘heidin’ volgens de gereformeerde kerk aldaar. Veel Nederlanders hebben Duits-Baltische voorvaders en voormoeders.

Ondanks de ramp met de Amsterdam kon Willem Klump terugzien op een succesvolle carrière als zeeman en zakenman. Toen hij te oud werd om te varen, ging hij in Maarssen wonen. Zijn nageslacht en dat van andere Klumps gingen op in de Nederlandse samenleving. Volgens het Meertens Instituut telde Nederland in 2007 minder dan vijf Klumps, maar meer dan 5000 Klomps. En er zijn nog opvallend veel Klimps in Groningen en op Texel.

Meer weten

  • De stamhouder (2014) verfilmd boek over de Nederlands-Baltisch Duitse familie van auteur Alexander Münninghoff.
  • Baltische zielen (2012) van Jan Brokken vertelt 27 levensverhalen uit de drie Baltische staten van de twintigste eeuw.
  • A History of the Baltic States (2010) door Andres Kasekamp biedt overzicht en inzicht in de Baltische geschiedenis.