Home Dossiers Interbellum Niet iedereen was blij met de Afsluitdijk

Niet iedereen was blij met de Afsluitdijk

  • Gepubliceerd op: 10 januari 2007
  • Laatste update 08 mrt 2023
  • Auteur:
    Martijn Lak
  • 16 minuten leestijd
Niet iedereen was blij met de Afsluitdijk
Cover van
Dossier Interbellum Bekijk dossier

De Afsluitdijk staat symbool voor een onvervalst stuk Hollands Glorie. Hij is een van de hoogtepunten in de strijd van de Nederlanders tegen het wassende water. Maar toen de dijk in 1932 werd gedicht, hing de vlag in de vissersdorpen langs de Zuiderzee halfstok.

Het is 28 mei 1932. Aan de kade van Enkhuizen leggen 23 vissersschepen aan, met 2600 kilo ansjovis aan boord. Ondanks de goede vangst is de stemming bedrukt. De vlaggen hangen halfstok in het plaatsje, net als in Urk, Volendam, Vollenhoven en andere Zuiderzeesteden. Die dag is het laatste gat in de Afsluitdijk gedicht. Twee jaar eerder waren de doorgaans zeer gezagsgetrouwe vissers massaal naar Den Haag gestroomd om de zoutwatervisserij te redden. Veel had het niet opgeleverd: er werd beleefd naar ze geluisterd, maar aan de droogleggings- en afsluitingsplannen zou niet meer worden getornd. De eens zo bloeiende Zuiderzeevisserij was ten dode opgeschreven.

De plannen deze binnenzee af te sluiten, zijn allesbehalve nieuw. Al in 1667 had Hendrik Stevin in het twaalfde boek van zijn Wisconstich Filosofisch Bedrijf een voorstel gedaan hoe ‘het gewelt en vergif der Noortzee uytter Verenigt Nederlant te verdrijven sy’. Volgens Stevin moest de Zuiderzee van de Noordzee worden gescheiden om een eind te maken aan de wateroverlast die het Zuiderzeegebied met grote regelmaat trof. Met Stevins plannen wordt in de zeventiende eeuw echter niets gedaan, al is het maar omdat de stand van de techniek een dergelijke gecompliceerde onderneming niet toestaat.

De plannen deze binnenzee af te sluiten, zijn allesbehalve nieuw.

Pas in de loop van de negentiende eeuw zien nieuwe plannen het licht. Nadat in 1825 grote gebieden in Noord-Holland, Friesland en Overijssel door overstromingen zijn getroffen, wordt de vraag naar afsluiting van de Zuiderzee urgent. Eind jaren zeventig van de negentiende eeuw komt een wetsontwerp voor bedijking en droogmaking van het zuidelijke deel van de Zuiderzee in de Tweede Kamer. Niet iedereen is echter van het nut overtuigd, en met het aantreden van een nieuw kabinet verdwijnt het wetsontwerp in een Haagse bureaula.

Daarmee is het idee voor een afsluiting van de Zuiderzee echter niet van de baan. Als Haagse initiatieven uitblijven, buigen tal van particulieren zich over het vraagstuk. Ze komen met de meest uiteenlopende, vaak inhoudelijk sterk van elkaar verschillende plannen. Om daarin enige lijn te brengen, besluit een aantal particulieren in 1886 een vereniging op te richten. Deze Zuiderzeevereniging heeft als doel ‘het instellen van een technisch en financieel onderzoek omtrent de afsluiting, mede ter voorbereiding ener latere gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee, de Waddenzee en de Lauwerszee’. Op 16 augustus 1886 krijgt de Zuiderzeevereniging koninklijke goedkeuring.

Gouden greep

Een van haar eerste acties is het aanstellen van J. van der Toorn als chef van het Technisch Onderzoek en Cornelis Lely als ingenieur. Eerstgenoemde houdt het al na een jaar voor gezien en keert terug naar Rijkswaterstaat. Lely wordt nu chef van het Technisch Onderzoek. Dat blijkt een gouden greep: in de vijf jaar dat hij voor de Zuiderzeevereniging werkt, laat Lely acht technische nota’s het licht zien. De eerste daarvan – nog opgesteld in samenwerking met Van der Toorn – ligt al in januari 1887 op tafel. Een van de conclusies is dat uitgebreid onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit, de zeestromen en het zoutgehalte van het zeewater.

De tekst loopt door onder de afbeelding.


De aanstelling van ingenieur Lely, tweede van rechts, bleek een gouden greep te zijn.

In volgende nota’s gaat Lely uitgebreid in op deze problemen. Dit resulteert in 1891 in een achtste nota, waarin hij komt met een plan ’tot Afsluiting der Zuiderzee over Wieringen met gedeeltelijke indijking binnen die afsluiting’, het zogeheten Plan-Lely. Hoewel het nog 42 jaar zal duren, vormt dit plan de basis voor het project zoals dat uiteindelijk wordt gerealiseerd: een afsluitdijk tussen Noord-Holland en Wieringen, één tussen Den Oever en de Friese kust en de droogmaking van ongeveer 232.000 hectaren Zuiderzee.

Nog voordat Lely’s nota in het openbaar verschijnt, wordt hij op 36-jarige leeftijd benoemd als minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid in het kabinet-Van Tienhoven (1891-1894). Al snel daarna, op 8 september 1892, wordt een staatscommissie ingesteld om te onderzoeken of afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee uitvoerbaar zijn. De commissie adviseert positief – niet zo vreemd, want Lely is voorzitter en beoordeelt dus zijn eigen geesteskind. Van uitvoering van het plan komt ook nu echter weer niks terecht: het kabinet-Van Tienhoven is verdeeld, men vraagt zich af of de kosten wel zullen opwegen tegen de mogelijke winst. Kort daarop komt het kabinet ten val.

           Een van de conclusies is dat uitgebreid onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit, de zeestromen en het zoutgehalte van het zeewater.

Het duurt zeven jaar, tot 1901, eer de plannen weer uit de kast komen, als Lely opnieuw minister van Waterstaat wordt. Hij dient nogmaals een wetsvoorstel voor afsluiting van de Zuiderzee in, maar om de kosten te beperken komen er alleen een afsluitdijk en drooglegging van twee polders in voor. Lely ondervangt zo het belangrijkste bezwaar tegen de plannen: de financiële verplichtingen die de staat op zich zou moeten nemen. Daartegen bestaat in Den Haag grote aversie.

Lely’s opvolger ziet echter niets in de voorstellen en trekt het wetsontwerp in. Het is dan ook enigszins verrassend dat in 1911 een bureau wordt opgezet om plannen uit te werken en nader onderzoek te doen. Twee jaar later wordt Lely op verzoek van minister-president Cort van der Linden voor de derde keer minister van Waterstaat. Hij doet dat op voorwaarde dat de droogmaking van de Zuiderzee deel zal uitmaken van het regeringsprogramma. Het kabinet neemt, ondanks protesten van de visserijsector, het Zuiderzeeproject in zijn programma op. ‘Ik acht den tijd gekomen om de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee te ondernemen. Verbetering van den waterstaatkundigen toestand der omliggende provinciën, uitbreiding van grondgebied en blijvende vermeerdering van arbeidsgelegenheid zullen daarvan het gevolg zijn,’ verklaart koningin Wilhelmina in de troonrede van 1913.

Pure noodzaak

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog gooit roet in het eten. De prioriteiten van de Nederlandse regering liggen begrijpelijkerwijs elders. Tegelijkertijd toont de oorlog aan hoe belangrijk het is dat Nederland zelfvoorzienend is in de productie van graan en hoe kwetsbaar het land is in zijn voedselvoorziening. Dit gegeven en de Zuiderzeevloed van 1916 – waarbij grote delen van Noord-Holland onder water komen te staan, op Marken zestien mensen omkomen en grote materiële schade wordt aangericht – maken duidelijk dat de afsluiting van de Zuiderzee pure noodzaak is.

De tekst loopt door onder de afbeelding.


De bouw van de Afsluitdijk levert veel werkgelegenheid op.

Twee jaar later wordt de ‘Wet tot afsluiting en drooglegging van de Zuiderzee’ aangenomen. Uitbreiding van het grondgebied, een impuls voor de economie en de werkgelegenheid, de beveiliging van de Zuiderzeekust en de wens zelfvoorzienend te zijn op het gebied van voedselvoorziening zijn de belangrijkste motieven. Belangrijk element in de wet is voorts dat de overheid – die zich tot dan toe grotendeels afzijdig had gehouden – de kosten van de Zuiderzeewerken zal dragen. De wet bepaalt ook dat meteen met de voorbereidingen kan worden begonnen, als die tenminste niet in conflict komen met defensiebelangen.

Omdat politici en deskundigen het niet eens zijn over de vraag hoe hoog het water langs de kust van Friesland en Groningen als gevolg van een afsluitdijk zal stijgen, besluit Lely de zoveelste staatscommissie in te stellen, ditmaal onder voorzitterschap van de Leidse hoogleraar Hendrik Lorentz. Uit het eindrapport blijkt dat een aansluiting noordelijker op de Friese kust dan gepland (oorspronkelijk zou de dijk iets onder Makkum in Friesland beginnen) minder verhoging van de waterstand tot gevolg zal hebben. De in 1919 opgerichte Dienst der Zuiderzeewerken – onder leiding van ingenieur H. Wortman, inspecteur-generaal van Rijkswaterstaat – krijgt de opdracht de voorbereidingen voor ‘dit tot dan toe grootste bouwkundige project uit de Nederlandse geschiedenis’ te treffen.

Omdat politici en deskundigen het niet eens zijn over de vraag hoe hoog het water langs de kust van Friesland en Groningen als gevolg van een afsluitdijk zal stijgen, besluit Lely de zoveelste staatscommissie in te stellen.

In juni 1920 is het dan eindelijk zover. De eerste werkzaamheden worden aanbesteed en gestart. In 1924 is de twee kilometer lange Amsteldiepdijk, die Wieringen met het vasteland verbindt, voltooid. Voor het eerst wordt bij deze dijk geëxperimenteerd met keileem, door sommigen omschreven als ‘van fundamentele betekenis voor de bouw van de Afsluitdijk’. Keileem is een hard en taai materiaal dat tijdens de laatste ijstijd uit Scandinavië met gletsjers in Nederland is beland en in de buurt van de aan te leggen Afsluitdijk makkelijk kan worden opgebaggerd. Omdat de stenen enkele decimeters groot zijn, blijft keileem bij stroomsnelheden tot vier meter per seconde op zijn plaats.

De ervaringen bij de aanleg van de Amsteldiepdijk komen goed van pas bij de bouw van de Afsluitdijk. Het begin daarvan loopt echter opnieuw vertraging op door de slechte economische omstandigheden. Forse bezuinigingsmaatregelen dreigen en ook de Zuiderzeewerken lijken daar niet aan te ontkomen. In 1924 concludeert de commissie-Lovink, ingesteld om de baten van de hele onderneming te berekenen, echter dat de werkzaamheden ondanks de grote economische problemen op volle kracht door kunnen gaan: in de nieuwe polders zal veel nieuwe (landbouw)grond beschikbaar komen en de zoetwatervoorziening in de provincies rond de Zuiderzee zal sterk verbeteren. De Tweede Kamer neemt dan ook in 1925 een wet aan tot versnelde uitvoering van de Zuiderzeewerken. Een jaar later wordt besloten het aansluitpunt van de Afsluitdijk te verleggen van Piaam naar het noordelijker gelegen Zurich.

Zuiderzeesteunwet

Overeengekomen wordt ook dat er ondersteuning moet komen voor de vissers. Immers: de zoutwatervisserij zal onmogelijk worden, want door de Afsluitdijk zal het water  van de Zuiderzee op termijn zoet worden. Op 29 juni 1925 wordt daarom de Zuiderzeesteunwet aangenomen. De overheid zal omscholing van de vissers subsidiëren, hulp verlenen bij het verkrijgen van werk, krediet verschaffen bij voortzetting, verplaatsing of reorganisatie van een bedrijf, en bij de inrichting van een nieuw bedrijf.

De mogelijkheid om te blijven vissen blijft dus bestaan, maar veel fiducie hebben de Zuiderzeevissers er niet in. De burgemeester van Harderwijk merkt schamper op: ‘Wat moeten al die mensen beginnen als straks het uitoefenen van een bedrijf hun onmogelijk wordt gemaakt? Er is een Zuiderzeesteunwet, zeker, maar is het niet een bedroevend verschijnsel dat men van mensen die een behoorlijk stuk brood kunnen verdienen als hen daartoe de gelegenheid wordt geboden, steuntrekkers maakt?’

De tekst loopt door onder de afbeelding.


Nooit uitgevoerd ontwerp voor de drooglegging van de Zuiderzee en Wadden uit 1876

De molen is echter in gang gezet en valt niet meer te stoppen. De Dienst der Zuiderzeewerken heeft bekeken hoe de werkzaamheden voor het Zuiderzeeproject kunnen en moeten worden aanbesteed. Door de omvang en complexiteit van de werkzaamheden kan het werk niet, zoals gebruikelijk, in percelen worden uitbesteed. De machines en vaartuigen die nodig zijn, kunnen dan niet worden betaald. Gekozen wordt daarom voor een combinatie van de vier grootste aannemersbedrijven voor baggerwerken. Samen richten zij in 1926 de Maatschappij tot uitvoering van de Zuiderzeewerken (MUZ) op, die in staat is het speciale materieel te laten bouwen. De overheid staat garant voor onvoorziene grote kosten, de MUZ neemt met een beperkte winst genoegen.

‘Er is een Zuiderzeesteunwet, zeker, maar is het niet een bedroevend verschijnsel dat men van mensen die een behoorlijk stuk brood kunnen verdienen als hen daartoe de gelegenheid wordt geboden, steuntrekkers maakt?’

Januari 1927 gaat de daadwerkelijke aanleg van de Afsluitdijk van start. Er wordt daarbij gewerkt vanuit vier locaties: de beide oevers en de speciaal aangelegde werkeilanden Breezand en Kornwerderzand. De eerste jaren kruipen de twee stukken van de Afsluitdijk langzaam naar elkaar toe: vanaf de sluizen bij Kornwerderzand naar Noord-Holland en vanaf die bij Den Oever oostwaarts.

De aanleg van de Afsluitdijk verloopt opvallend voorspoedig. Het werk dat Lely en vervolgens de ingenieurs Wortman en V.J.P. de Blocq van Kuffeler voor de Dienst der Zuiderzeewerken verzet hebben, is grondig en uitstekend geweest. Jaren voordat de eerste bouwwerkzaamheden van start gaan, hebben zij al onderzoek laten doen naar de plek waar de Zuiderzee moet worden afgesloten, naar de samenstelling van de bodemprofielen, waterstromen en dergelijke zaken. De commissie-Lorentz berekende de hoogte van het water, de invloed van stormen en bood de mogelijkheid de kracht van de waterstromen in de sluitgaten uit te rekenen.

Wortman gaat nog een stapje verder. In 1919 doet hij in de tuin van de Dienst der Zuiderzeewerken modelproeven. In Nederland is op dat moment nog geen waterloopkundig laboratorium. De technische hogeschool in Karlsruhe beschikt daar wel over, en daar worden dan ook diverse proeven uitgevoerd. De Dienst is onder de indruk van de resultaten en Wortman dringt er sterk op aan dat in Nederland ook zo’n laboratorium wordt opgezet. Hij krijgt zijn zin: in 1927 begint het waterloopkundig laboratorium in Delft zijn onderzoek voor de Zuiderzeewerken. De onderzoeksresultaten zorgen ervoor dat vaak zuiniger kan worden gewerkt.

Daarnaast blijkt ook de aannemerscombinatie een gouden greep. Er zijn altijd meer dan voldoende vaartuigen, kranen, baggermolens en ander specialistisch materieel voorhanden, evenals het benodigde geld. De MUZ zet vijf jaar lang gemiddeld 5000 arbeiders in. Er wordt 13,5 miljoen kubieke meter keileem gebruikt en 23 miljoen kubieke meter zand. De aanlegkosten bedragen 120 miljoen gulden, een voor die tijd astronomisch bedrag, omgerekend naar prijzen van nu ongeveer 1 miljard. Het werk wordt uitgevoerd met 11 baggermolens, 105 dekschuiten, 72 sleepboten en 73 roeivletten.

Paalworm

Al deze factoren zorgen ervoor dat de ramingen van de Dienst der Zuiderzeewerken en de MUZ, die ervan uitgaan dat de Afsluitdijk in 1935 gereed zal zijn, worden bijgesteld: al in 1930 wordt duidelijk dat het laatste gat in 1932 gedicht zal worden. Het grootste obstakel hebben de bouwers dan echter nog voor de boeg: het afsluiten van de diepe geulen. Omdat de dijk het water op de ondiepe stukken al tegenhoudt, stroomt het water met extra kracht door de geulen.

In 1931 wordt dan ook geconstateerd dat de bodem van de Middelgronden extra moet worden verstevigd. Bovendien blijkt dat het rijshout van de zinkstukken op veel plaatsen vol zit met paalworm, een beestje dat hout van binnenuit uitholt. Het zeewater heeft daarnaast het staaldraad dat de zinkstukken bij elkaar houdt sterk aangetast. Om te voorkomen dat de hele dijk wegspoelt, wordt uit Duitsland bariet gehaald. Dit mineraal, ook wel bariumsulfaat genoemd, lost niet op in water en heeft een hoge weerstand tegen andere chemicaliën.

Ondanks deze tegenslagen en de economische crisis gaat de bouw van de Afsluitdijk in volle vaart door – het project levert immers veel werkgelegenheid op. Veel werklozen worden ingezet – net als bij de aanleg van het Amsterdamse Bos. Op 28 mei 1932 resteert nog slechts de Vlieter, het laatste gat in de Afsluitdijk. Precies om 13.02 uur wordt deze laatste opening gesloten. Aan de koningin kan worden meegedeeld dat ‘de Zuiderzee in IJsselmeer is overgegaan’. Tal van hoogwaardigheidsbekleders geven acte de présence. Onder hen minister-president Ruys de Beerenbrouck, voorzitter van de Zuiderzeeraad Hendrik Colijn, directeur-generaal van de Dienst der Zuiderzeewerken Blocq van Kuffeler en minister van Waterstaat P.J. Reymer.

Om te voorkomen dat de hele dijk wegspoelt, wordt uit Duitsland bariet gehaald.

Lely maakt de afronding van het project niet meer mee: hij overlijdt op 22 januari 1929. Zijn zoon Jan Lely, hoofduitvoerder van de werkzaamheden, krijgt menig schouderklopje. Veel bekijks trekt ook Grietje Bosker uit Wieringen. Als een van de eersten glibbert zij over de Afsluitdijk. Maar ze zakt weg in de modder en tilt dan haar rok zo hoog op dat haar dijen, bovenbenen en onderbroek zichtbaar worden. Precies op dat moment maakt een fotograaf een opname, die de volgende dag in alle kranten prijkt. Er wordt schande van gesproken.

De afwerking van de Afsluitdijk neemt dan nog een jaar in beslag. Vijf maanden na het sluiten van het laatste gat wordt de dijk opengesteld voor verkeer. Gratis is dat overigens niet: auto’s en vrachtwagens moeten respectievelijk één en tweeënhalve gulden tol betalen. Desondanks maken heel wat mensen gebruik van de weg: bij de officiële opening op 25 september 1933 is ongeveer 100.000 gulden aan tolgeld geïnd. Op diezelfde dag wordt de Afsluitdijk definitief opgeleverd.

Hollands Glorie

Het enthousiasme over dit Nederlandse staaltje waterbouwkundig vernuft is groot. De Afsluitdijk wordt bejubeld als ‘een glorieuze overwinning in Hollands eeuwige tweestrijd met het water’. Het Polygoonjournaal registreert het dichten van het laatste gat als een onvervalst staaltje van Hollands Glorie: op verheven toon beschrijft de commentator hoe de zee tevergeefs tegensputtert tegen zijn ‘vermetele bedwinger, want de kranen zijn onverslaanbaar’. Weer anderen noemen de Afsluitdijk een zegen en vragen zich af ‘wie van de belanghebbenden het zoetwaterreservoir nog zou willen missen’. Ook in het buitenland heerst grote bewondering voor het vakmanschap waarmee het project is uitgevoerd.

Er klinken echter ook andere geluiden. Vooral de vissers in de havenplaatsen rond de Zuiderzee zien met lede ogen aan hoe hun broodwinning teloorgaat. Haring, garnalen en andere zoutwatervissen kunnen in dit water niet leven. De vissers wijzen erop dat de haring, waarmee het een aantal jaren niet best was gegaan, in grote scholen kwam opdagen zodra met de werken was begonnen. Sommigen zien dit als een teken aan de wand, een waarschuwing aan de regering niet met de afsluitingswerken door te gaan.

Vooral de vissers in de havenplaatsen rond de Zuiderzee zien met lede ogen aan hoe hun broodwinning teloorgaat.

Eeuwenlang hebben de vissers de Zuiderzeecultuur mee helpen vormen, in stand gehouden en ontwikkeld. Met het sluiten van de Zuiderzee krijgt de visserij echter zware klappen te incasseren. Voor de meeste vissers verdwijnt het zicht op een behoorlijk bestaan. Ook de van de visserij afhankelijke bedrijven als rokerijen, kuiperijen, mandenmakerijen, zeilmakerijen en scheepswerven moeten in hoog tempo hun deuren sluiten. De bedrijvigheid die de plaatsen langs de Zuiderzee zo lang had gekenmerkt, verdween. Die teloorgang komt fraai tot uiting in de in 1934 verschenen roman Zuiderzee van Jef Last. Daarin schrijft hij:

Eerst de zee en nu de netten
nam men van de Urkers af
En zoo delft men, schop voor schopje
langzaam aan des visschers graf.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.