Vanaf de zestiende eeuw raakten Europeanen verslaafd aan rietsuiker uit de koloniën. Maar toen Napoleon in 1806 het Continentaal Stelsel invoerde en de toevoer van koloniale producten geblokkeerd raakte, kwam er geen suiker meer binnen. Napoleons oplossing voor deze nood heeft volgens Annegreet van Bergen grote gevolgen gehad voor de Europese landbouw.
Een fris, regelmatig wit gebit vinden we tegenwoordig een teken van welvarendheid. Bij jonge Nederlanders zie je dan ook vrijwel alleen rijen keurig in het gelid staande ivoren wachters. Volgens Bill Bryson was in het achttiende-eeuwse Engeland het omgekeerde het geval. In Een huis vol – Een kleine geschiedenis van het dagelijks leven schrijft hij: ‘Hoewel suiker heel duur was, aten mensen ervan tot hun tanden zwart werden, en als hun tanden niet vanzelf zwart werden, maakten ze die kunstmatig zwart om te laten zien hoe rijk en geweldig genotzuchtig zij waren.’ Ik kan me dat bijna niet voorstellen. Vaststaat echter wel dat in de loop der eeuwen suiker van een zeldzaam uitheems luxeproduct is veranderd in een doodgewoon, alomtegenwoordig voedingsmiddel.
Tot de Europese koloniale expansie in de zestiende en zeventiende was honing de enige zoetstof die in niet-tropische gebieden rijkelijk in de natuur voorkwam. Met de invoer van rietsuiker, in de koloniën op plantages met slavenarbeid verbouwd, vond in Europa een soort zoete revolutie plaats. Aanvankelijk was de geïmporteerde rietsuiker zeldzaam en duur, vooral ook omdat overheden hoge accijnzen op het exquise product hieven. In feite werd alleen het ruwe halffabricaat ingevoerd. In raffinaderijen werd dat verwerkt tot zuivere suiker. Met liefst vijftig raffinaderijen had Amsterdam, als erfenis uit de gouden VOC-tijd, midden achttiende eeuw nog een leidende positie in de wereld van de suikerfabricage. Dick van Lent vertelt in zijn bijdrage aan Geschiedenis van de techniek in Nederland (1992) dat de Amsterdammers nogal slordig omsprongen met hun kwaliteitsmonopolie en zodoende steeds buitenlandse concurrentie ondervonden, tot uit Hamburg en Sint-Petersburg aan toe.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘Mensen aten suiker tot hun tanden zwart werden’
Bill Bryson
En toen kwam Napoleon. In 1806 verbood de Franse keizer alle handel tussen het Europese continent en Engeland. Met dit Continentale Stelsel wilde hij de Britse economie ontwrichten. Ook blokkeerde hij de toevoer van koloniale producten waarvan de handel grotendeels in Britse handen was. De import van ruwe suiker zakte als een pudding in elkaar. Werd er in 1807 nog ruim 50.000 ton in Amsterdam ingevoerd, in 1809 was dat minder dan tweeduizend ton. Zo ging dat overal in het keizerrijk. Daarom vaardigde Napoleon in 1811 een decreet uit waarmee hij boeren verordonneerde suikerbieten te telen.
Daarmee borduurde hij voort op de vondst van Andreas Marggraf. Deze Duitse chemicus had in 1747 ontdekt dat de scheikundige samenstelling van de suiker in sommige typen bieten hetzelfde was als die van rietsuiker. In het keizerlijke decreet was bepaald dat er meteen al in het voorjaar van 1811 overal in Europa duizenden hectares met suikerbieten moesten worden ingezaaid. Die targets werden bij lange na niet gehaald, en ook de in 1812 nog verder opgeschroefde eisen bleken luchtfietserij. Er was domweg niet genoeg zaad beschikbaar en er was te weinig kennis.
Napoleon wil dat boeren suikerbieten gaan telen
Na de val van Napoleon in 1813 was het in Nederland aanvankelijk dan ook snel afgelopen met de inheemse suikerteelt. Frankrijk daarentegen ging verder op het door Napoleon ingeslagen pad. De Fransen ontwikkelden bietenrassen met een steeds hoger suikergehalte en bouwden grootschalige raffinaderijen. Het waren dan ook Franse investeerders (of liever: machinefabrikanten) die midden negentiende eeuw de eerste bietsuikerfabrieken in Zeeuws-Vlaanderen en West-Brabant stichtten. Het had nog wel enige voeten in de aarde voordat investeerders en producenten elkaar echt vonden. De boeren moesten bijvoorbeeld leren om met machines het zaad keurig in rijen te zaaien. Deze rijenteelt was nieuw en had twee voordelen. De bieten stonden niet meer opgepropt en konden daardoor beter groeien. Bovendien werd onkruid wieden makkelijker. Aanvankelijk hadden de boeren nog andere opties dan de suikerbietenteelt, maar door de wereldwijde landbouwcrisis – door toevoer van goedkoop graan uit de Verenigde Staten – waren vanaf 1878 suikerbieten nagenoeg het enige winstgevende gewas.
Tegenwoordig is 20 procent van de wereldsuikerproductie afkomstig uit bietenteelt. De helft daarvan uit de Europese Unie, waar maar liefst 145.000 boerenbedrijven suikerbieten telen. Deze erfenis van Napoleon kan vooral zo welig tieren dankzij het Gemeenschappelijke Europese Landbouwbeleid en hoge tariefmuren. De suikerquotaregeling met Europese garantieprijzen is inmiddels afgeschaft, maar nog steeds wordt een aanzienlijk invoerrecht op de meeste rietsuiker geheven. Daarover valt veel te zeggen vanuit landbouw-, handels- en ontwikkelingspolitiek opzicht, maar het laat ook zien dat de vraag naar suiker wereldwijd is geëxplodeerd. Alleen al in Nederland wordt er per jaar gemiddeld 26 kilo aan toegevoegde suikers per persoon geconsumeerd. Dat de jongere generatie hier niettemin prachtige gebitten heeft, is dan ook vooral te danken aan andere welvaartsverschijnselen, zoals fluoride, tandartsen en orthodontisten.