De achttiende-eeuwer Giacomo Casanova is vooral bekend als vrouwenveroveraar. Maar hij was meer dan dat. Hij was ook het prototype van een modern individu: rusteloos jagend op nieuwe ervaringen.
Zijn cel meet vijf bij tien passen. De hitte is verstikkend omdat vlak erboven de zon de loden dakbedekking verzengt. Daglicht dringt nauwelijks door, vliegen daarentegen zijn er bij zwermen. Is één zo’n dag al zwaar, een peilloze toekomst van zulke dagen is afschuwelijk en voor hem, Giacomo Casanova, volstrekt ondraaglijk.
Casanova was dertig jaar oud toen hij in 1754 door de Venetiaanse staatsinquisitie in de Piombi (de loden) werd gegooid omdat hij het had aangelegd met de maîtresse van de grootinquisiteur. Pure overmoed, zoals die hem gedurende zijn verdere leven wel vaker in de problemen zou brengen. Een officieel vonnis had hij niet vernomen, laat staan hoelang zijn gevangenschap zou duren. Voor het eerst in zijn leven duurde een dag hem te lang. Voor het eerst maakte Casanova mee wat verveling was en bespeurde hij een doodswens. Als hij niet zou weten te ontsnappen, bleef hem slechts één uitweg open.
Klassieke ontsnapping van Casanova
De Piombi, de gevangenis onder het dak van het dogepaleis van Venetië, was niet alleen berucht vanwege de hitte, maar ook omdat het nog nooit iemand was gelukt uit te breken. Het was tekenend voor zijn wanhoop en zijn zelfvertrouwen dat hij al spoedig plannen begon te maken. Alle klassiekers van het genre heeft hij toegepast, inclusief het bijvijlen van een object om als graafinstrument te dienen. Uiteindelijk slaagde hij erin om ’s nachts samen met een andere gevangene het loden dak te bereiken. Vanaf zijn ontsnapping zal zijn leven in het teken van vrijheid staan.
Wij zouden nooit van Casanova hebben gehoord als hij niet over zichzelf had geschreven. Het succesvolste boek dat tijdens zijn leven verscheen ging over zijn ontsnapping. Dat was nadat hij al jarenlang in de salons van Parijs, Londen, Berlijn en Sint-Petersburg met dit verhaal de show stal. Dat wij hem zo goed kennen komt door zijn postuum verschenen Histoire de ma vie, vorig jaar prachtig uitgegeven in de Nederlandse vertaling van Theo Kars als Het verhaal van mijn leven. Vierduizend bladzijden van waarheid en verdichting, van opschepperij en biecht, van zenuwslopende verwikkelingen en een overdaad aan amourettes.
Tegenwoordig heeft de naam ‘Casanova’ iets van een merknaam. Die staat voor flair en durf, het elan van de levenskunstenaar. Het is een reputatie die Casanova in zijn memoires met zorg heeft geschapen. In zijn jacht naar genietingen ontplooit hij op elke bladzijde zijn soepele omgang met de medemens: met vrouwen, met vrienden en zelfs met zijn vijanden. Wie hem leest ontkomt niet een onderhuidse bewondering – het is niet dat hij zichzelf rechtstreeks feliciteert, hij doet het subtieler. Hij laat zien dat hij leeft, en daarin slaagt. Een virtuoos in het leven, zo schilderde hij zichzelf af en zo hebben bijna al zijn (mannelijke) biografen na hem dat gedaan. Maar hij is meer, en interessanter dan een voorbeeldige vrouwenveroveraar.
In Casanova’s tijd vonden stormachtige veranderingen plaats. Een nieuw levensgevoel ontstond, met een nieuwe definitie van vrijheid. Tot die tijd betekende ‘vrijheid’ voornamelijk dat de mens of gemeenschap vrij was van slavernij. Of vrij van inmenging van een heerser, zodat ‘vrijheid’ de term was voor de jurisdictie van een stad of gemeenschap. De nieuwe vrijheid was iets heel anders. Die verwees naar een aristocratische mentaliteit waarvoor men op de eerste plaats geld nodig had, veel geld.
Madama d’Urfé wil opnieuw worden geboren – als man
Verder werkte de Verlichting, het tijdperk van de rede, in op die mentaliteit. De filosoof Voltaire riep op de ketenen van de traditionele kerk af te werpen. De filosoof Immanuel Kant droeg zijn tijdgenoten op mondig te zijn, hun stem te verheffen, hun eigen levens te ontwerpen. Vrijheid werd opnieuw gedistribueerd, ze maakte een schaalsprong van het collectief naar het individu. De achttiende eeuw werd zodoende de eeuw van de Franse Revolutie, maar ook van de avonturiers en de charlatans. Voilà Giacomo Casanova.
Bovennatuurlijk
Een paar jaar na zijn vlucht maakt Casanova in Parijs kennis met Jeanne Camus de Pontcarré, markiezin van Urfé. De episode met madame d’Urfé beslaat vele bladzijden in de memoires en duurde een jaar of zes. Zelf zegt Casanova over deze jaren: ‘Dit was de ernstigste vergissing die ik in mijn leven heb begaan.’ De markiezin doet aan alchemie – een oeroude tak van de natuurfilosofie waarin de beoefenaars op zoek waren naar de Steen der Wijzen, een manier om goud te maken en de weg te vinden naar onsterfelijkheid.
Bij hun kennismaking is hun verhouding nog gelijkwaardig. Casanova weet veel over het occulte en het bovennatuurlijke; d’Urfé ook. Ze spreken met elkaar als ingewijden. Niet alleen weten ze veel van geheimzinnige rituelen en krachten, ze hebben ook toegang tot de wereld van de geesten. Beiden hebben een persoonlijke bondgenoot in die geesteswereld, die ze hun ‘genius’ noemen, hun genie. Deze genius voorziet hen van extra informatie, is hun leidstar, geeft raad. De markiezin leidt hem rond in haar bibliotheek, leent hem zelfs een zeldzaam boek uit van Paracelsus, een beroemde alchemist uit de zestiende eeuw. Ook laat ze hem vol trots haar laboratorium zien. Ondertussen neust hij rond, peilt de wateren.
Wanneer ze elkaar de volgende dag ontmoeten, veranderen de verhoudingen radicaal. De markiezin vraagt of hij het boek van Paracelsus al heeft gelezen. Het was in cijferschrift geschreven. Hij zegt dat hij het heeft gelezen. Maar hebt u dan de sleutel om de code te kraken? Nu komt het kantelmoment: Casanova zegt niet dat het een kinderlijk eenvoudige code was, maar dat zijn persoonlijke geest of genius hem die heeft meegedeeld. Op dat moment is de markiezin verloren. Want, vraagt ze zich af, waarom heeft mijn geest die code niet ontcijferd? Ze concludeert: de geest van Casanova is sterker dan die van haar.
‘Door deze valse bekentenis van mij,’ schreef Casanova in zijn memoires, ‘kreeg ik mevrouw d’Urfé in mijn macht. Zij leverde die dag haar ziel aan mij uit en ik heb daarvan misbruik gemaakt.’ De komende zes jaar zou Casanova met haar ziel spelen als een kat met een muis.
Verschillende avonturiers zoals Casanova hadden zich al met de goedgelovige markiezin beziggehouden. Zo had een zekere graaf van Saint-Germain haar de Steen der Wijzen beloofd. Saint-Germain was een charmante verschijning, met net als Casanova voor elk publiek een op maat gesneden verhaal, maar hij was nog markanter. Zo beweerde hij ouder te zijn dan driehonderd jaar. In elke stad wist Saint-Germain de vetpotten te vinden, dus ook d’Urfé. Maar het was Casanova die er met de hoofdprijs vandoor ging.
Casanova slaagde er namelijk in de markiezin haar hartenwens te ontfutselen. De vijftigjarige d’Urfé wilde opnieuw geboren worden, en wel als man. Tot nu toe had ze die wens alleen gedeeld met haar genius. Nu sprak ze deze wens uit tegen Casanova en die antwoordde: dat ga ik voor u regelen.
Speciale rituelen
Casanova heeft zijn suikertante gevonden. Dag en nacht staat een koets voor hem klaar. Hij heeft toegang tot alle belangrijke mensen van Parijs. Hij krijgt een onbeperkt reisbudget. Van nu af aan voedt hij haar geloof in het welslagen van de hopeloze onderneming. Geregeld meldt hij haar dat zijn genius hem bevestigingen stuurt. Ook d’Urfé is veelvuldig met haar geest in contact en die bericht haar dat Casanova op koers zit. Erg moeilijk is het niet haar te misleiden, maar ze is ongeduldig. Casanova gaat vaak naar het buitenland, al dan niet in opdracht van zijn genius. Voor hem is het zaak het tijdstip waarop de wedergeboorte van de markiezin zal plaatsvinden zo lang mogelijk uit te stellen. Tot het zover is zit hij op rozen.
Hij gaat naar Duitsland, Zwitserland, Italië, en mevrouw d’Urfé stuurt hem wisselbrieven. Maar haar ongeduld reist hem achterna. Wanneer wordt eindelijk haar wedergeboorte in gang gezet?
Die wedergeboorte van de markiezin heeft Casanova veel kopzorgen gegeven. In zijn eerste plannen was een zogenaamd ‘onsterfelijk wezen’ noodzakelijk dat moest worden bevrucht door een in speciale rituelen ingewijde man. Dat laatste zou Casanova natuurlijk voor zijn rekening nemen, maar het vinden van een onsterfelijk wezen was problematisch. Hiervoor was hij namelijk afhankelijk van anderen, onder anderen ex-minnaressen om de cruciale rol van maagd en onsterfelijke vrouw te vertolken. Maar telkens stuitte Casanova bij zijn medewerksters op enerzijds afkeer van het bedrog dat hij pleegde en anderzijds onvrede over de geringe beloning die de onderneming hun opleverde. Een paar maal is de markiezin door deze medeplichtigen tegen Casanova gewaarschuwd, maar dat was tegen dovemansoren gericht. Casanova had haar ziel stevig beet. Pas na het paringsritueel in 1763 zou daaraan een einde komen.
Dit ritueel, zo vertelde Casanova mevrouw d’Urfé, had tot doel het zaad van een geest, woonachtig in de Melkweg, door de ruimte naar haar baarmoeder te laten reizen. Zijn genius had hem dit allemaal uitgelegd, zoals die ook de mooie Marcolina – Casanova’s trouwe en geheime minnares – had aangewezen als zijn assistente. Marcolina zou optreden als een zogenoemde undine ofwel watergeest. Nadat Marcolina de markiezin had uitgekleed en gebaad, volgde wat Casanova ‘de omhelzing’ noemde. D’Urfé vond het ondertussen helemaal niet vreemd dat de undine zich uitkleedde. Casanova had die visuele stimulans nodig. ‘De markiezin was vroeger mooi geweest,’ schreef hij in zijn memoires, ‘maar zag er inmiddels uit zoals ik er nu uitzie. Zonder de undine zou ik gefaald hebben.’ Driemaal bedreven ze de liefde, telkens op een apart uur omdat elk uur correspondeerde met een hemellichaam. Na de seksuele marathon was mevrouw d’Urfé uitgeput, maar euforisch. Ze voelde al dat haar geslachtsverandering tot man was begonnen, want ze was verliefd geworden op de mooie undine. Het moment van wedergeboorte zou negen maanden later plaatsvinden, wanneer d’Urfé zou bevallen en de baby met een soort mond-op-mondbeademing haar ‘levensgeest’ zou inblazen. Casanova wist dat het nu niet lang meer kon duren voordat hij door de mand viel. Hij liet zich vorstelijk betalen en maakte zich uit de voeten naar Engeland.
Casanova gaat op zoek naar vastigheid
In Casanova’s levensloop van 74 jaar vormde mevrouw d’Urfé een essentieel onderdeel. Toen ze wegviel verdween een belangrijke inkomstenbron. Hij was toen 38 jaar oud en realiseerde zich: mijn jeugd is voorbij, ik heb vastigheid nodig. De vijf jaar erna ging hij op zoek naar wat hij noemde ‘een passende overheidsfunctie’, ofwel: een 9-tot-5 ambtenarenbaantje. Tevergeefs zocht de avonturier naar veiligheid. Vanaf 1768 probeerde hij terug te keren naar Venetië, maar ook dat lukte niet. Hij werd bang te eindigen zoals zoveel avonturiers: in de gevangenis of in de goot, jammerlijk alleen en verpauperd. De levenskunstenaar kreeg aanvallen van neerslachtigheid. Uiteindelijk zou hij de laatste twaalf jaren van zijn leven slijten als bibliothecaris van de graaf van Waldstein. Waldsteins paleis lag in Duchcov, een uithoek in Bohemen. Het personeel vond de oude Casanova met zijn overdadige zwier een clown en stak de draak met hem. Dit was dan ook de tijd en de omgeving waarin hij zich zette aan het schrijven van zijn levensgeschiedenis.
Casanova’s tijdgenoot Immanuel Kant beweerde dat het ‘goede leven’ was gefundeerd op ‘goede motieven’: mensen willen niet anders behandeld worden dan jijzelf behandeld wilt worden. Levenskunstenaar Casanova zou hier volledig mee instemmen. In zijn memoires doet hij geregeld moeite de lezer van zijn goede bedoelingen te overtuigen. Maar met d’Urfé komt hij er niet uit. Het belangrijkste excuus voor zijn bedrog luidde: ‘Als ik geen misbruik van haar had gemaakt hadden anderen dat wel gedaan.’ Daarmee had Casanova ongetwijfeld gelijk, maar het is geen logica die de levenskunstenaar kenmerkt. Het verschilt in niets van: Als ik haar niet had beroofd, hadden anderen dat wel gedaan. Naar de maatstaven van de achttiende-eeuwse Kant was Casanova tegenover de markiezin geen levenskunstenaar, maar een cynicus die een medemens kannibaliseerde.
Tragisch einde voor Casanova
Zijn we te hard voor hem? Misschien. Want het leven van Casanova heeft, in weerwil van zijn triomfantelijke toon, een onmiskenbaar tragische onderstroom. Raadplegen wij een andere filosoof, Aristoteles, de grondlegger van de ethiek. Aristoteles was de eerste die onderscheid maakte tussen ‘overleven’ en het ‘goede leven’. oed leven hield een combinatie in van zelfzorg en zorg voor anderen; overleven een toestand waarin het zelf en de ander er noodgedwongen bij inschieten. Kijkend naar Casanova’s levensloop zien we dat hij al voor zijn veertigste overging in een overlevingsmodus. Waarom dat nauwelijks tot de biografen is doorgedrongen is eenvoudig: Casanova’s memoires eindigen met het jaar 1774. Casanova was toen 49, zijn zware jaren moesten nog beginnen.
De laatste jaren van zijn leven is Casanova bibliothecaris
Toch had Casanova toen al zijn eerste melancholische momenten opgetekend. Dat maakt zijn memoires ook zo gelaagd, en veel interessanter dan de catalogus van een vrouwenveroveraar. Casanova is de voorafschaduwing van het moderne individu, dat rusteloos zoekend naar een zinvol bestaan in zijn vrijheid verstrikt raakt. Bezien wij de mens achter het merk Casanova, dan zien we een man van vlees en bloed, gevaarlijk voor sommigen, inclusief zichzelf. Een overlever die de ene helft van zijn bestaan probeerde te herstellen wat de levenskunstenaar in de andere helft had uitgericht.
Meer weten
- Het verhaal van mijn leven (2017) door Giacomo Casanova, drie delen, vertaald en ingeleid door Theo Kars.
- Casanova, de avonturen van een geniale verleider (2017) van Laurence Bergreen.
- Casanova: a New Perspective (1988) van J. Rives Childs