Home Dossiers Middeleeuwen De kloosterorde van Cluny: broeders van de doden

De kloosterorde van Cluny: broeders van de doden

  • Gepubliceerd op: 1 november 2021
  • Laatste update 16 apr 2024
  • Auteur:
    Eric Palmen
  • 11 minuten leestijd
Inwijding broeders van Cluny
Banner Middeleeuwen
Dossier Middeleeuwen Bekijk dossier

In de tiende en elfde eeuw gold de kloosterorde van Cluny als belangrijk centrum voor kerkhervorming. De monniken wijdden zich er volledig aan het zielenheil van de overledenen. Ondertussen namen ze het er goed van. Ze leefden in weelde en dronken en dineerden uitvoerig. Dat zou hun ondergang worden.

Wanneer een cluniacenzer monnik op de drempel stond van leven en dood namen zijn confraters in processie afscheid van hem, terwijl ze het ‘Kyrie’ en ‘Pater Noster’ zongen. Hij deed zijn laatste biecht ten overstaan van de gehele gemeenschap en ontving de absolutie van de abt en zijn broeders in Christus. De dienstdoende priester zalfde de zintuigen van de monnik en sprak het Per istam sanctam unctionem uit: ‘Door deze heilige zalving en de barmhartigheid van het allerheiligste vergeeft de Heer u voor wat u hebt misdaan met het gezicht, het gehoor, de smaak en de spraak, de tast en de gang.’

Meer lezen over de Middeleeuwen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Daarna kreeg hij de communie uitgereikt. Tijdens zijn doodsstrijd hieven de confraters de geloofsbelijdenis aan, het ‘Credo’, gevolgd door de zeven boetepsalmen. Ze herhaalden hun gezangen totdat de ziel het lichaam verlaten had. De overledene werd, onder het zingen van de dodenofficie uit het getijdenboek, gewassen en naar de kerk gebracht: de plek van de eredienst, de liturgie. De volgende dag werden de klokken geluid. Een in het wit geklede priester zegende het altaar en de baar.

Koning Hendrik IV smeekt gravin Mathilde van Toscane en abt Hugo van Cluny om te bemiddelen in de Investituurstrijd tussen de keizer en paus Gregorius VII.

Ten slotte begeleidden de monniken het lichaam van hun overleden broeder naar de gemeenschappelijke graftombe van het convent en zongen zij ‘In paradisum’: ‘Mogen de engelen u geleiden naar het paradijs; dat de martelaren bij uw komst u zullen ontvangen en u binnenleiden in de heilige stad Jeruzalem.’ De kerkklokken zwegen pas wanneer de tombe gesloten was. De priester beëindigde de ceremonie met het ‘Pater Noster’. Het doodsritueel was volbracht. Een Dies Natalis in de ware zin van het woord. De sterfdag van de monnik was de geboortedag van zijn eeuwige leven.

Netwerk van kloosters

Cluny was een broederschap van de levenden en de doden. Toen de orde in 910 door Berno, abt van het benedictijner klooster in Baume-les-Messieurs, werd gesticht, stond van meet af aan het zielenheil van de overledenen op de eerste plaats. Het klooster was een gift van Willem van Aquitanië. In de schenkingsakte werd uitdrukkelijk bepaald dat de broeders aan niemand verantwoording verschuldigd waren. Zij kozen uit hun midden hun abt (vader).

Willem van Aquitanië hoopte met zijn gulle gebaar het eeuwige leven veilig te stellen. ‘Aangezien ik geen afstand kan doen van alle aardse zaken, zal ik tenminste hen onderhouden die zich van de wereld hebben afgekeerd en die ik rechtvaardig acht in de ogen van de Heer, in de hoop de beloning te ontvangen voor deze rechtvaardigheid.’ Velen volgden zijn voorbeeld en schonken landerijen en geld aan de kloosterorde. Schenkingen hadden het karakter van een wissel op de toekomst. ‘Date et datibur vobis: Geeft, en u zal gegeven worden,’ zegt het Evangelie van Mattheus (7:7). Wie door zijn giften opgenomen werd in de broederlijke gemeenschap van Cluny, de societas et fraternitas, was ervan verzekerd dat hij deelgenoot werd van de goede werken van de cluniacenzers en dat er voortaan – ook na zijn dood – voor hem gebeden werd.

Cluny dankte zijn succes aan een nieuw spiritueel bewustzijn

Berno begon met twaalf broeders die hij uit Baume-les-Messieurs had meegebracht. Tijdens het vijfde abbatiaat, van Sint-Odilo, telde de slaapzaal van de broeders 96 bedden. En in de gloriedagen van Sint-Hugo, de zesde abt, groeide het convent uit tot meer dan 300 monniken. Hugo stichtte ook het eerste nonnenklooster in Marcigny-sur-Loire.

De Ecclessia cluniancensis, het netwerk van kloosters dat onder de invloedssfeer van Cluny gerekend werd, had zich toen al over grote delen van Europa verspreid. Er waren kloosters in Spanje, langs de route naar Santiago de Compostella, het bedevaartsoord van apostel Jacobus de Meerdere. In Italië erkenden Pavia en Ravenna als eersten de cluniacenzer orde. En in Engeland had Willem de Veroveraar het klooster van Lewes aan de abt van Cluny toevertrouwd.

De monniken van Cluny beginnen ’s nachts al met het zingen van psalmen. Dertiende-eeuws miniatuur uit Frankrijk.

Maar het hart van de cluniacenzer beweging lag in Bourgondië, met kloosters in onder andere Tourus, Chapaize en Uchizy. Het was alsof de wereld zich in ‘een witte mantel van kerken’ had gekleed, aldus Raoul Glaber (ca. 980-ca. 1046), de grote chroniqueur van de kloosterbeweging. Cluny dankte zijn succes aan een nieuw spiritueel bewustzijn dat in de tiende eeuw had postgevat. Met de zorg voor het zielenheil van de overledenen voelde de orde de tijdgeest feilloos aan.

De Jongste Dag

De opmars van Cluny vond plaats rond de eerste millenniumwisseling na de geboorte en kruisdood van de Heiland. Historici kibbelen over de vraag of die bezwangerd was van eschatologische verwachtingen. Sprak Johannes in de Openbaringen immers niet van de duizend jaren die voorbijgaan voordat Satan uit de kerker zou worden vrijgelaten (Openbaringen 20:7)? Hoewel Paulus in de eerste brief aan de Thessalonicenzen daartegen inbracht dat de Jongste Dag zich zal aandienen als een dief in de nacht (1 Thess. 5:2) was de cluniacenzer liturgie doordrenkt van het einde der tijden en de wederkomst van de Heiland.

Kerkhervorming

Cluny groeide in de elfde eeuw uit tot het centrum van de christenheid en stelde zich aan het hoofd van de kerkhervorming, die tijdens het pontificaat van Leo IX werd ingezet. Verschillende hervormingspauzen, zoals Gregorius VII en Urbanus II, hadden banden met Cluny. Binnen eigen gelederen stelde de geestelijkheid de schending van het celibaat en de verhandeling van kerkelijke ambten (simonie) aan de kaak. Zij wilde paal en perk stellen aan de lekeninvloed in kerkelijke aangelegenheden. Uiteindelijk ging het vooral om de vestiging van de pauselijke autoriteit boven die van de keizer van het Heilige Roomse Rijk in geestelijke zaken.

Het godsbeeld was majestueus. Christus zou als een Rechtvaardige Rechter der Wrake wederkeren om de bokken van de schapen te scheiden. Allerzielen, de door Sint-Odilo ingestelde gedachtenis aan de gestorvenen na de dag van Allerheiligen, was op de eerste plaats een meditatie op het Laatste Oordeel.

In de cluniacenzer liturgie van Allerzielen stond de aanbidding van aartsengel Michaël centraal, de drakendoder van de Apocalyps, die met zijn engelen ‘de oude slang, die Duivel en Satan heet’ (Openbaringen 20:2) weet te verslaan. Sint-Michaël was de Princeps militiae coelestis, de Vorst der Hemelse Legerscharen.

Overdaad

De monniken van Cluny vereenzelvigden zich met de engelen van Michaël als militia dei, soldaten van God. Ze hadden zich teruggetrokken uit de wereld en afstand gedaan van alle aardse rijkdom en roem, en van een huwelijkse staat – vaak al op jonge leeftijd. Stuk voor stuk waren zij zonen van gegoeden huize, aristocraten van wie de oudere broers ten strijde trokken of het erfgoed van hun vaders beheerden. Het klooster bood onderdak aan een overschot aan adellijke nakomelingen, dat anders de feodale verhoudingen dreigde te verstoren. Zij waren de ‘rechtvaardigen’ van wie Willem van Aquitanië in zijn schenkingsakte sprak.

De abdij van Cluny. Vanuit Frankrijk verspreidt de orde zich over een groot deel van West-Europa.

Raoul Glaber zag in Cluny een afspiegeling van het Hemelse Jeruzalem. De monniken ‘wijden zich met zoveel waardigheid, vroomheid en eerbied aan de dienst dat zij meer op engelen dan op mensen gelijken’, schrijft hij in zijn Historiae.

Geleefd werd er volgens de regel die Benedictus van Nursia in de zesde eeuw na Christus voor zijn monniken van Monte Casino had opgesteld. De cluniacenzers waren dus benedictijnen, maar ze gaven een heel eigen draai aan de regel. Zo legt Benedictus de plicht tot arbeid op; ledigheid is immers des duivels oorkussen. Maar voor de rijkeluiszonen was de mentale omslag te groot hierin een oproep te zien om te werken in het zweet des aanschijns. Fysieke arbeid leidde alleen maar af van de liturgische viering van Gods Majesteit. En wie zijn lichaam voelde, al was het in de vorm van stramme botten of overrekte spieren, was nauwelijks met de begeerde versterving van het vleselijke bezig.

Nee, de monniken verrichtten een andere inspanning: Opus Dei, het Werk Gods. Hun psalmodie begon midden in de nacht met het zingen van de metten, gevolgd door het ochtendgebed tijdens de lauden en via vijf getijden eindigend met de ‘completen’ voor het slapengaan. ‘Waarom zou je met iets anders bezig zijn dan het redden van zielen?’ vroeg Odo – de tweede ambt van Cluny – zich volgens zijn biograaf Johan van Salerno af. Tijdens een doordeweekse dag was een cluniacenzer monnik zo’n zeven uur met de psalmodie bezig; daarnaast woonde hij de missen en de lezingen uit de Schrift bij. Het waren de lekenbroeders die in Cluny de dagelijkse werkzaamheden verrichten, zoals brood bakken, tuinieren, de afwas doen. Lokale boeren bewerkten de landerijen die door het klooster werden beheerd en droegen grote delen van de oogst af aan het convent.

‘Het kerkgebouw heeft schitterende muren, maar voor zijn armen heeft het niets’

Benedictus riep op tot gematigdheid, maar ook die regel was voor meerdere uitleg vatbaar. De Italiaanse theoloog en benedictijner monnik Petrus Damianus verwonderde zich tijdens zijn bezoek aan Cluny omstreeks 1063 over de grote hoeveelheden voedsel en drank die hij in het klooster aantrof. De cluniacenzers accepteerden de overdaad als een teken van de voorzienigheid. De monniken wilden goed beslagen ten ijs komen voor het verrichten van hun dagelijkse missie.

Ander godsbeeld

Uiteindelijk zouden de cluniacenzers vooral vanwege hun weeldezucht onder vuur komen te liggen. De door Robert van Molesme gestichte kloosterorde in Citeaux stelde onverbloemd het gemarchandeer met de Regel van Benedictus aan de kaak. Het was de Heilige Bernardus die openlijk de strijd aanbond met zijn benedictijner broeders in Cluny. Hij werd door de derde abt van Citeaux uitgezonden om in de Vallée d’Absinthe een dochterklooster te stichten, dat hij Clairvaux noemde.

De ontmanteling

Wie vandaag de dag Cluny bezoekt, treft alleen nog het zuidertransept aan van wat eens ‘Cluny III’ is geweest: de immense kerk die abt Hugo liet bouwen en die in 1130, ruim twintig jaar na zijn dood, door paus Innocentius II werd ingewijd. Tijdens de Franse Revolutie werden alle kloosterorden door de Nationale Vergadering opgeheven. De laatste 41 monniken van Cluny verlieten in 1790 de abdij; zes van hen zouden later tijdens de Terreur geguillotineerd worden. Drie vastgoedhandelaren kochten de kerk en lieten het perceel in 1810 steen voor steen afbreken. De kerkklokken werden omgesmolten, omdat Napoleon kanonnen nodig had.

In een sermoen uit 1124 legde Bernard de vinger op de zere plek: de tweeslachtigheid van de cluniacenzer orde. ‘Het kerkgebouw heeft schitterende muren, maar voor zijn armen heeft het niets; het hult zijn stenen in goud, maar laat zijn kinderen naakt; van de behoeftigen wordt afgenomen wat de ogen van de rijken moet strelen.’

Een jaar later schreef hij de Apologia ad Guillelmum, een brief aan de abt van Saint-Thierry, waarin hij zijn bezwaren tegen de cluniacenzers nog eens herhaalde. ‘Hoe kun je je aan de Regel houden, als je in bont gekleed gaat, vlees eet terwijl je gezond bent, drie of vier maaltijden per dag nuttigt, wat de Regel verbiedt, en geen fysieke arbeid verricht, hetgeen de Regel juist voorschrijft?’

De mateloosheid van de broeders van Cluny draagt bij aan het stereotype van de gulzige monnik. Gravure uit 1876.

Ook de cisterciënzers leefden in afwachting van de Parousia: de wederkomst van de Heer en de terugkeer naar het paradijs. Maar ze deden dat in grote afzondering, ver weg van de wereld. Het begrafenisritueel waaraan Cluny zoveel giften te danken had, werd afgeschaft. Een cisterciënzer klooster was een oord van contemplatie, persoonlijk gebed, ascese. Wijn moest smakeloos zijn, brood bruin en droog. De abdij sloot zijn poorten voor hoogwaardigheidsbekleders, die in Cluny juist met alle egards ontvangen werden. Zo’n hoogstaand bezoek werd een advent genoemd, een aankomst, als betrof het de intocht van Jezus in Jeruzalem.

De essentie van de leer van Bernard van Clairvaux, en het grote onderscheid met de cluniacenzers, is de oproep tot verinnerlijking. De liturgische vieringen in Cluny van de God der Wrake, het schouwspel en de ellenlange psalmodieën stonden haaks op de sobere verstilling die de cisterciënzers nastreefden. En er was een ander godsbeeld op komst: dat van Christus als Mensenzoon, lijdend aan het kruis. De hoogtijdagen van Cluny waren voorgoed voorbij.

Meer weten

  • In Search of Cluny. God’s Lost Empire (2006) door Edwin Mullins is een degelijke inleiding.
  • Abt Hugo von Cluny (1049-1109) (1993) door Armin Kohnle is een biografie van de zesde abt.
  • Bernard van Clairvaux en de cisterciënzerkunst (1989) door Georges Duby is een klassieker over de controverse tussen de cluniacenzers en cisterciënzers.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 11 - 2021