Home Boerenbelang eerst

Boerenbelang eerst

  • Gepubliceerd op: 22 oktober 2020
  • Laatste update 16 jun 2023
  • Auteur:
    Enny de Bruijn
  • 10 minuten leestijd
Boerenbelang eerst

In de zeventiende eeuw doen Nederlandse boeren graag zaken met de overheid. Maar vooral als het hun uitkomt. Als wetten en regels te lastig worden, proberen ze die te omzeilen. Aan een vaderland dat uit zeven provincies bestaat hebben ze weinig boodschap: ze voelen zich meer verwant met hun dorp of hun streek.

De drie paardenhandelaren Anthonis van Balgoijen, Govert Verploegh en Cornelis Draeck wonen alle drie in het Gelderse rivierengebied. De een in Herwijnen, de ander in Hellouw, de derde in Varik. In de verte zijn ze familie van elkaar; ze horen – om het in zeventiende-eeuwse taal te zeggen – bij hetzelfde netwerk van ‘vrienden’, en dat betekent dat ze elkaar in financieel opzicht genoeg vertrouwen om als compagnons samen te werken.

Zoals zoveel boeren in hun tijd spreiden ze, ieder voor zich, de bedrijfskansen. Graan en peulvruchten verbouwen, fruit telen, handelen in hooi, onderhoud aan dijken en watermolens verzorgen, een herberg drijven – ze doen het allemaal tegelijk. Maar in de late zeventiende eeuw ontdekken ze een nieuwe, winstgevende bedrijfstak: de paardenfokkerij en paardenhandel.

Slechts een van hen, Anthonis van Balgoijen, komt uit een familie van ‘roskammers’, zoals de paardenhandelaren van de zeventiende eeuw heten. Zijn vader en grootvader leverden in hun tijd al geregeld een of twee wagens met paarden aan het leger – altijd de belangrijkste afnemer van paarden.

Maar die transacties vallen in het niet bij de grote contracten die Anthonis en zijn compagnons Govert Verploegh en Cornelis Draeck vanaf ongeveer 1675 sluiten. Zij zijn overigens de enigen niet. Overal in het rivierengebied organiseren de grote boeren zich in groepjes die samen sterk en rijk genoeg zijn om zich garant te kunnen stellen voor enorme bedragen. Zo kunnen ze de organisatie van de hele paardenhandel overnemen van de stedelijke kooplieden, die eerder die rol op zich namen.

Groot contract

Neem het contract dat Govert Verploegh in 1694 sluit met de Raad van State, de verantwoordelijke instantie voor de logistieke organisatie van het Staatse leger. Hij doet de toezegging dat hij in het voorjaar 578 paarden zal leveren, voor een bedrag van bijna 85.000 gulden. Om die 578 paarden daadwerkelijk bij elkaar te krijgen moet hij in de eerste maanden van het jaar de boeren in zijn regio afgaan en overal toezeggingen loskrijgen. Dat leidt dan weer tot vele tientallen kleinere overeenkomsten, onder de paraplu van het grote contract. De ene boer zegt één wagen met paarden en voerman toe, de andere kan wel een stuk of vijf wagens leveren – maar wil dan wél als onderaannemer uitbetaald worden.

Boeren komen in opstand als de regels hun te gortig worden

Het is goed om te bedenken dat het in al die contracten niet gaat om fraaie cavaleriepaarden die heldhaftige charges moeten uitvoeren tegen de vijand, maar altijd om ‘tocht-paerden’, ‘canon-paerden’ of ‘artillerije-paerden’. Dat zijn de paarden die de wagens met het zware geschut moeten trekken, de wagens met proviand en de hospitaalwagens.

Gevochten wordt er alleen in het zomerseizoen. Vandaar dat er elk voorjaar opnieuw duizenden paarden ingehuurd moeten worden voor de diverse oorlogscampagnes. Deels zijn dat boerenpaarden die tijdelijk uitgeleend worden, deels ook grotere groepen legerpaarden die ’s winters in de uiterwaarden in het rivierengebied lopen en eigendom blijven van de paardenhandelaren.

Elk voorjaar vertrekken er, onder leiding van de commissaris die het geheel organiseert, groepjes jongens van een jaar of twintig met paard en wagen uit de dorpen, om ergens in Brabant of Vlaanderen een mooie som geld te verdienen. Gevochten wordt er altijd wel ergens in de buurt in het laatste kwart van de zeventiende eeuw: de Hollandse Oorlog, de Negenjarige Oorlog, de Spaanse Successieoorlog. In de loop van de jaren wordt de troepenmacht ook steeds groter, dus de vraag naar paarden en wagens groeit alleen maar. De ‘legerdiensten’ verdienen lekker. Twee Herwijnense boerenzoons die in 1676 een zomer lang met vier paarden in het leger werken, krijgen 18 stuivers per paard per dag – veel meer dan ze met ploegen of maaien kunnen verdienen. Over de hele zomer gerekend levert dat niet minder dan 637 gulden op.

Dat is de ontwikkeling waarin de drie genoemde paardenhandelaren meebewegen. De zaken groeien met het jaar, de inkomsten ook. Zelfs in de crisistijd rond 1700, als het door de dalende prijzen niet zo goed gaat met de taditionele landbouw, kunnen zij nieuwe huizen kopen of laten bouwen en flinke sommen geld in hun ondernemingen steken. Govert Verploegh koopt in deze periode zelfs de heerlijkheid Hellouw en wordt daarmee de nieuwe heer van het dorp – terwijl hij toch maar een gewone boerenzoon is.

Meteen gearresteerd

Anthonis van Balgoijen, Govert Verploegh en Cornelis Draeck hebben dus veel te danken aan de zaken die ze jarenlang met de overheid doen. Maar dat betekent allerminst dat ze zich als gehoorzame, volgzame onderdanen gedragen. Een voorbeeld daarvan is de kwestie rond de legerpaarden die rond 1700 in de uiterwaarden van het dorpje Wamel lopen. Boze tongen beweren dat ze niet voor niets deze zuidelijke uithoek van het rivierengebied hebben uitgekozen: ze zouden het voornemen hebben om de paarden zo snel mogelijk over de Maas naar het zuiden te laten verdwijnen en aan de Franse vijand te verkopen. De ambtman vertrouwt het niet en laat daarom hun hooivoorraad in beslag nemen.

Dat brengt de drie compagnons meteen in beweging. Ze schrijven brieven aan allerlei overheidsorganen en verklaren dat ze kunnen bewijzen dat die paarden naar een legale koper gegaan zijn. De zaak lijkt daardoor aanvankelijk met een sisser af te lopen, maar de beloofde bewijsstukken komen maar niet, en de paardenhandelaren laten bij elke volgende rechtsdag verstek gaan. Dat wekt op z’n minst het vermoeden dat ze boter op het hoofd hebben. Niet verschijnen voor de rechtbank als er bezittingen terug te halen zijn of anderszins geld te verdienen is – dat past helemaal niet bij de manier waarop ze normaal gesproken eindeloos voortprocederen.

Inmiddels is ook de admiraliteit in de kwestie betrokken geraakt. De commiezen die de grote rivieren bewaken hebben namelijk in een stal in Wamel twintig ongeregistreerde paarden in beslag genomen. De plakkaten zijn er duidelijk over: geen paard mag zich zonder paspoort in het gebied tussen Maas en Waal bevinden. De illegale paarden worden dus meegenomen naar Grave, en de commiezen zijn van plan om iedereen die claimt de eigenaar te zijn meteen te arresteren.

Advies van moraalpredikers

De moralisten van de zeventiende eeuw – op het platteland zijn dat de predikanten en de schoolmeesters – doen hard hun best om de boeren te laten nadenken over de lange termijn, over de toekomst van het hele land, de hele wereld. Zo komt het dat vooral de meest radicale, piëtistische predikanten in de zeventiende eeuw met verve de rol spelen van duurzaamheidsdenkers: streng waarschuwen dat het écht verkeerd afloopt als de boeren hun gedrag niet veranderen. Niet alleen gaat het dan mis met de wereld, het land en de kerk, maar bovendien zetten de zondaars hun eigen ziel en zaligheid daarmee op het spel.

Het zijn deze predikanten die aandacht vragen voor een matig leven, voor duurzaamheid en diervriendelijkheid, die stelling nemen tegen bloederige volksspelen als ganzentrekken en katknuppelen, en die ervoor pleiten dat boeren hun vee ‘sagtkens handelen’. Het zijn deze predikanten die vinden dat je je niet mag bezighouden met illegale praktijken bij het handeldrijven.

Wie over een periode van honderden jaren terugkijkt, ziet dat hun opvattingen invloed gehad hebben en zelfs langzamerhand terrein hebben gewonnen. Maar zelf ervaren de predikanten vooral hoe beperkt die invloed is, want de dingen veranderen lang niet snel of radicaal genoeg naar hun zin. Ondanks alle preken die ze horen, lijken de kerkgangers hun gedrag nauwelijks bij te stellen.

Als Govert Verploegh verhaal komt halen, wordt hij dus in de kraag gevat en in de plaatselijke herberg vastgezet, onder bewaking van de assistent van de deurwaarder. ’s Avonds probeert hij te ontsnappen, maar de assistent is waakzaam en weet het hem te beletten. Een uurtje later bedenkt Govert evenwel dat hij nodig ‘op het secreet’ moet gaan. Dat wordt hem toegestaan, maar eenmaal onder de ogen van alle pottenkijkers vandaan lukt het Govert om via het privaat de stal te bereiken en zo te ontvluchten. Als de assistent zijn vergissing merkt, wordt de achtervolging ingezet, maar tevergeefs: niemand krijgt de vluchteling nog in het vizier. Maar de paarden is hij kwijt: die worden verbeurdverklaard en verkocht.

Woedende boerinnen

Zo’n verhaal over illegale handel past in een groter patroon. Het gebeurt vaker dat de boeren uit het rivierengebied de maatregelen van de overheid met argwaan volgen, de regels zo gunstig mogelijk naar zichzelf toe uitleggen en desnoods in opstand komen als het hun te gortig wordt.

Hun omgang met belastinginners spreekt bijvoorbeeld boekdelen. Als ze zo’n pachter niet vertrouwen of het niet eens zijn met de opgelegde belasting, kunnen ze hem zelfs fysiek aanvallen. In Herwijnen is eind zestiende eeuw sprake van een ware hopoorlog omdat de boeren het niet eens zijn met de ‘hoptiende’. In Gameren ontstaat halverwege de zeventiende eeuw na afloop van de jaarlijkse verpachting van de belastingen een vechtpartij waarbij doden vallen. En nog in 1710 is er een volksopstand in Haaften, waarbij een belastingman aangevallen wordt door een groep woedende boerinnen. Zijn hoed en pruik worden hem van het hoofd geslagen, en zelf weet hij ternauwernood met de veerschuit te ontsnappen.

Boeren komen in opstand.

Dergelijk gedrag is overigens in de zeventiende eeuw niet specifiek voor boeren, en ook niet voor het rivierengebied. Overal in de Republiek erkennen mensen geen gezag als maatregelen ingaan tegen het eigen belang, het eigen rechtvaardigheidsgevoel of het eigen idee van ‘gebruikelijk’ en ‘in overeenstemming met eer en traditie’. Plaatselijke gewoonten zijn belangrijker dan de regels van de verre overheid in Den Haag. Solidariteit is belangrijker dan gehoorzaamheid. En de eigen gemeenschap is belangrijker dan het grote geheel van de Republiek.

De drie paardenhandelaren over wie het hier gaat, zijn bepaald niet de enigen die legale handel combineren met illegale praktijken. In de Nederlanden is sprake van een veel groter patroon van ‘informele handel’, smokkel en belastingontduiking. Zulk gedrag wordt in de hand gewerkt door het feit dat de afzonderlijke steden en provincies in deze periode van de geschiedenis nog altijd gericht zijn op het beschermen van de eigen belangen en de eigen (tol)heffingen. Oogluikend toestaan van smokkel kan zelfs voor de overheid een manier zijn om de eigen provincie of stad aantrekkelijk te maken voor handelaren. En plaatselijke ambtenaren, ook in de dorpen langs de grote rivieren, zijn vaak geneigd om binnen de eigen gemeenschap een oogje toe te knijpen.

Op grond van de belastinglijsten uit deze periode zou niemand vermoeden dat er in de Tielerwaardse dorpen echt grote paardenhandelaren wonen. Op papier lijken de boerenbedrijven allemaal zeer bescheiden: twee, drie, soms vijf paarden per boer. Maar de grote contracten met het leger die diezelfde boeren in diezelfde tijd sluiten, gaan over tientallen, honderden paarden. Het lijkt een stilzwijgende afspraak met de pachter van het paardengeld: alleen die paarden tellen mee die op het moment van de aangifte in de eigen stal staan.

Gemengde gevoelens

Die sterke gerichtheid op lokale of regionale belangen wordt ook in het Gelderse rivierengebied zichtbaar. Voor eigen dorp en streek willen deze boeren van alles doen. Ze zijn bereid elkaar te helpen, ze vinden het belangrijk om financiële verplichtingen na te komen, ze stellen er een eer in om de zaken van dorp en kerk en gilde te behartigen. Kortom, ze houden zich aan de regels die sinds mensenheugenis binnen hun gemeenschap gelden.

Voor hun eigen gemeenschap hebben de boeren wel van alles over

Maar aan een vaderland dat uit zeven provincies bestaat hebben ze weinig boodschap. Vaak genoeg hebben ze alleen maar last van de grote politieke beslissingen die de Haagse overheid neemt. Besluiten de Staten-Generaal bijvoorbeeld de waterlinie in werking te stellen om de provincie Holland te beschermen, dan zitten de Gelderse inwoners van de dorpen langs de Waal jarenlang met ondergelopen landerijen. Geen wonder dat ze dikwijls gemengde gevoelens koesteren ten opzichte van het ‘landsbelang’, dat maar al te vaak samen lijkt te vallen met ‘Hollands belang’ en allerminst met hun eigen belang.

Regelmatig proberen ze een manier te vinden om die eigen belangen beter te beschermen. Bijvoorbeeld door in het geheim belasting te betalen aan de Spaanse koning, zodat hun dorp (dat in de grensstreek ligt) niet geplunderd wordt door vijandelijke soldaten. Of door het water van de waterlinie die Gorinchem beschermen moet in het holst van de nacht terug te pompen – daar stoppen ze pas mee als de doodstraf is afgekondigd.

De hele zeventiende eeuw door blijft zichtbaar dat door de overheid opgelegde maatregelen in de boerengemeenschap niet vanzelfsprekend worden overgenomen, omdat ze niet voortkomen uit een gedeelde overtuiging en gedeelde langetermijnidealen. De meeste boeren zijn geneigd om allereerst op de korte termijn naar hun eigen belang, hun eigen groep of kring, hun eigen verlangens en hun eigen portemonnee te kijken.

Meer weten:

  • ‘Oorlogvoering te land en ter zee’ (2013) in Petra Groen (red.), De Tachtigjarige Oorlog: van opstand naar geregelde oorlog.
  • ‘De Nederlandse smokkelhandel 1600-1800’ (2016) door K. Fatah-Black en M. van Rossum, in: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, 13, 1.
  • Overleven door ondernemen. De agrarische geschiedenis van de Over-Betuwe 1650-1850 (1999) door P. Brusse.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 11 - 2020