Home Dossiers Achttiende eeuw Boeren willen terug naar vroeger

Boeren willen terug naar vroeger

  • Gepubliceerd op: 2 november 2022
  • Laatste update 17 apr 2023
  • Auteur:
    Eric Palmen
  • 10 minuten leestijd
Boeren willen terug naar vroeger
Cover van
Dossier Achttiende eeuw Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De bom barstte toen de Franse bezetter in 1798 de dienstplicht invoerde. Maar de inwoners van het huidige België en Luxemburg waren al langer ontevreden over het revolutionaire bewind. Tijdens de ‘Boerenkrijg’ eisten ze dat de vernieuwingen werden teruggedraaid.

Na de Slag van Fleurus in 1794 annexeerde de Franse Republiek het grondgebied van het huidige België en Luxemburg. De Fransen wilden de vruchten van hun revolutie – vrijheid, gelijkheid en broederschap – ook in de ‘bevrijde’ territoria verspreiden, maar daar zat de lokale bevolking niet altijd op te wachten. Zij ervoer de aanwezigheid van het Franse leger als een bezettingsmacht.

Het verzet begon met een vrij onschuldig opstootje in Overmere op 12 oktober 1798. Jongeren belaagden in het Oost-Vlaamse dorp een deurwaarder, die beslag kwam leggen op de inboedel van een onwillige belastingplichtige. Een colonne Franse soldaten uit Gent en Dendermonde herstelde de openbare orde, maar toen die zijn hielen had gelicht, braken er opnieuw rellen uit. Dit keer verspreidde het oproer zich binnen enkele dagen over grote delen van het Land van Waas. Jongeren uit Haasdonk, Beveren en Vrasene volgden het voorbeeld van hun leeftijdgenoten uit Overmere.

Het oproer kende min of meer een vast patroon. De rebellen bestormden het gemeentehuis, dat door de Fransen was omgedoopt tot Le Temple de la Loi, en staken de conscriptielijsten in brand, waarop de namen stonden van de dienstplichtigen die de gelederen van het Franse leger moesten versterken. Vervolgens zaagden zij de vrijheidsboom om, openden de kerkdeuren die sinds een jaar gesloten waren en luidden de stormklok. Ten slotte trokken ze naar de notabelen van het dorp en plunderden de woningen van de meest notoire dienstkloppers, zoals de burgemeester, belastinginspecteur en schoolmeester. Die hadden – net als de priesters – alleen mogen aanblijven als zij de ‘eed van haat’ hadden afgelegd – haat tegen de monarchie welteverstaan. Toen eind oktober in het Land van Waas de Boerenkrijg al min of meer was geluwd, sloeg de opstand over naar Klein-Brabant en de Antwerpse Kempen. De rebellen organiseerden zich nu ook beter.

Desertie en ziekte

Directe aanleiding voor de opstand was de invoering van de dienstplicht in de Franse Republiek. Die moest zo’n 200.000 manschappen, geboren tussen 1773 en 1778, opleveren voor de Armee. De 20-jarigen waren het eerst aan de beurt. Deze manschappen waren broodnodig, zeker toen in het najaar steeds duidelijker werd dat de expeditie van Napoleon in Egypte op een fiasco was uitgelopen. Maar de Republiek kende, wat haar defensie betreft, een structureel probleem. In 1793 telde het leger nog 750.000 manschappen, vijf jaar later was dat aantal geslonken tot een schamele 300.000. Desertie en ziekte behoorden tot de belangrijkste oorzaken van de slinkende defensiemacht.

Notabelen moesten een ‘eed van haat’ afleggen

Vandaar dat de levée en masse, het nationale appel op de burgerplicht om vrijwillig de vruchten van de revolutie te verdedigen, in 1798 werd omgezet in een wettelijke dienstplicht. ‘Iedere Fransman is soldaat en is verplicht het vaderland te verdedigen,’ vermeldde artikel 1 van de wet-Jourdan-Delbrel onomwonden. De dienstplicht gold ook voor ongehuwde jongemannen en weduwnaars tussen 20 en 25 jaar in de zogeheten negen verenigde departementen, de voormalige Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik, die door de Franse Republiek waren geannexeerd. Elke gemeente moest aan de hand van zogeheten conscriptielijsten een bepaald aantal manschappen aan het republikeinse leger leveren.

Op het platteland van Vlaanderen werden de boerenzonen node gemist. Dienstweigering en desertie waren dan ook schering en inslag na de invoering van de nieuwe maatregel. Alleen al van de eerste lichting kwam, over de gehele Republiek bezien, 33 procent niet opdagen. De Noordelijke Nederlanden waren een populair toevluchtsoord voor deze Brigands (‘struikrovers’), vooral de gebieden in het zuidoosten van Noord-Brabant. Zij vormden de ruggengraat van het rebellenleger dat in oktober massaal in opstand kwam tegen de Franse autoriteiten.

Boeren in gevecht met Franse dragonders in een graanveld. Schilderij door Jules Van Imschoot, 1864.

Landverraders

Maar de opstand was niet louter een agrarische aangelegenheid, hoezeer Hendrik Conscience in 1853 ook het begrip ‘Boerenkrijg’ met zijn gelijknamige roman heeft geijkt (zie kader onderaan de pagina). Het rebellenleger bestond ook uit ambachtslieden van het platteland, die door stedelingen gemakshalve als ‘boeren’ werden aangeduid. De leiders waren veelal burgers van gegoede komaf.

De twee belangrijkste, Pieter Cordeels en Emmanuel Jozef Van Gansen, waren respectievelijk een drukker uit Turnhout en een welgestelde brouwer uit Westerlo. Beide mannen hadden gemeen dat ze aan de Brabantse Omwenteling hadden meegedaan, de opstand in 1789-1790 tegen het Habsburgse gezag van Jozef II in de Oostenrijkse Nederlanden. De intellectueel van het gezelschap was notarisklerk Theodoor Van Dijck, die bij het beleg van Diest op 15 november 1798 verdronk. De concept-proclamatie die op zijn stoffelijk overschot werd aangetroffen verwoordde het doel van de opstand pregnant: ‘Allen eischen wij onze oude instellingen en voorrechten weder.’

Was de Boerenkrijg een antirevolutionaire opstand, eentje die het ancien régime in al zijn glorie wilde herstellen? Daar had het alle schijn van. De conscriptie was de lont in een kruitvat dat met meer oud zeer was gevuld. De antikerkelijke maatregelen van het revolutionaire bewind, waaronder de sluiting van kerken en de eed van haat die priesters van de Franse autoriteiten moesten afleggen, wilden zij hun ambt blijven uitoefenen, waren een doorn in het oog van de veelal orthodox-katholieke bevolking.

Het revolutionaire bewind confisqueerde kloosters, kerken en pastorieën, en verkocht die voor een habbekrats aan de hoogste bieders, die hun gezicht nauwelijks durfden te laten zien bij de openbare verkopingen, bevreesd als ze waren voor de wraak van de vijandige bevolking.

Boerenstrijders ontvangen de zegen van een pastoor. Schilderij door Djef Swennen, 1899. Collectie Het Stadsmus, Hasselt

Priesters die de eed van haat hadden gezworen, werden door de beminde gelovigen als landverraders gezien. Zij bezochten liever de ondergrondse erediensten van de priesters die de eed niet hadden afgelegd en verbanning naar Frans-Guyana riskeerden. Tot hen behoorden Ferdinand Josephus van der Sloten, een zielenherder uit Turnhout. Hij werd verbannen nadat hij de parochieregisters – bronmateriaal voor de conscriptielijsten – had verdonkeremaand. Van der Sloten bezweek binnen tien maanden aan de erbarmelijke omstandigheden in de Franse kolonie en groeide uit tot een martelaar van het geloof. Er ging een naamlijst rond van 875 geestelijken die eenzelfde lot moesten ondergaan, maar uiteindelijk zouden slechts 71 priesters verbannen worden. Vooral door de hulp van de lokale bevolking dook het merendeel van hen onder.

De Boerenkrijg had dan ook een godsdienstige component, die zich onder andere uitte in de rituelen van de rebellen. Zij vervingen de vrijheidsbomen door kruisbeelden, dwongen republikeinse dienstkloppers de voeten van heiligenbeelden te kussen, en ontzetten onbeëdigde priesters wanneer die door de plaatselijke gendarmen gearresteerd dreigden te worden. Velen meenden deel uit te maken van een ‘katholiek leger’. Hun strijdparool? Ze deden het voor altaar en haard – ‘outer en heerd.’

Ongenoegen

Een extra voedingsbodem voor de opstand was de belabberde sociaal-economische toestand van de verenigde negen departementen. Kort na de annexatie van het grondgebied begonnen de Fransen oorlogsschattingen en gedwongen leningen op te leggen, die de oorlog tegen de Eerste Coalitie (1792-1797) moesten financieren. Ze schroomden niet gijzelaars te nemen en naar Frankrijk over te brengen om betaling af te dwingen. De introductie van het papiergeld, de zogeheten assignaten, leidde tot een desastreuze geldontwaarding, die elk vertrouwen in het monetaire systeem ondermijnde.

Weliswaar ging de haven van Antwerpen na eeuwen weer open, maar dat bracht vanwege het embargo op de invoer van Engelse producten weinig soelaas, zeker toen het internationale handelsverkeer nog eens werd belast met een aanzienlijke verhoging van de in- en uitvoerrechten. In het jaar van de Boerenkrijg meerden er zegge en schrijve twee neutrale schepen in Antwerpen aan; de rest verkoos de Bataafse Republiek als veilige haven voor hun cargo.

Dienstplicht in Nederland

Ook in Nederland leidde de invoering van de conscriptie in 1811 tot heftige rellen, onder andere in Groningen, Katwijk, Rotterdam en Amsterdam. Zowel de Boerenkrijg als de Nederlandse onlusten, maar ook de opstand in de Vendée van 1793, getuigen van onvrede over het staatkundige moderniseringsproces dat zich tijdens de Franse Revolutie en de napoleontische tijd voltrok. De natiestaat kwam in ruil voor de ‘rechten’ die hij bood – onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur – de zonen opeisen. Daardoor kwamen traditionele loyaliteitsverbanden, zoals familie en lokale gemeenschap, onder druk te staan.

Het was dan ook een amalgaam van ongenoegen dat de opstand in het najaar van 1798 in alle hevigheid deed ontvlammen. Tijdgenoot Frans van Straelen verwoordde dat pregnant in zijn Kronijke van Antwerpen: ‘Zij hebben onze kerken en kloosters vernietigd en beroofd, onze eigendommen ontnomen, en nu moeten zij onze jonkheid hebben om hun te handhaven en te beschermen; onze jonkheid om tegen ons, tegen hun ouders, vrienden, tegen kerk en staat, tegen hun eigen vaderland te vechten.’

Absolutie

Eind oktober 1798 zond het Directoire, het vijfkoppig uitvoerend bewind in Parijs, Claude Sylvestre Colaud naar Brussel uit om definitief af te rekenen met de opstand. Colaud berichtte het thuisfront dat er Britse en Oostenrijkse provocateurs onder de Brigands aanwezig waren, en dat er sprake was van een centraal georganiseerde opstand. Hij riep een staat van beleg uit, waarbij de rebellen en hun helpers met zware straffen werden bedreigd.

700 rebellen sneuvelen bij de Slag om Hasselt

Hoe serieus die dreigementen genomen moesten worden, bewijst het showproces in Mechelen, waarbij 41 Brigands ter dood veroordeeld werden, nadat zij de stad een dag hadden bezet. De angst voor een ophanden zijnde Britse invasie zat er diep in bij de Fransen. Uitgerekend in het Leie-departement aan de kust, waar het relatief rustig was, bevond zich de grootste troepenconcentratie, terwijl in de Antwerpse Kempen – het hart van de opstand – nauwelijks manschappen aanwezig waren, zodat de eerste schermutselingen opgevangen moesten worden door de gehate gendarmen.

De opperbevelhebber van de Franse strijdkrachten moest vooral verantwoorden waarom het hem zoveel moeite kostte korte metten te maken met een leger dat armoedig bewapend was, nauwelijks een bevelstructuur kende en louter uit vrijwilligers bestond die bij de minste of geringste tegenslag veelal de benen namen. Uiteindelijk kwam het tot verschillende militaire krachtmetingen, waarbij het Brigandsleger voortdurend het onderspit dolf. Op 4 december had het boerenleger van 3000 à 4000 man zich meester gemaakt van Hasselt in het departement van de Nedermaas. Er vond op de Grote Markt een heilige mis plaats, geleid door aalmoezenier H.J. Melin. Hij gaf de jongens bij voorbaat een ‘generale absolutie’ voor de komende strijd.

In de ochtend van 5 december omsingelde Colaud Hasselt met drie vliegende colonnes. Uiteindelijk gaf vooral de artillerie de doorslag. De stadswal en poorten werden in puin geschoten en na vier charges kozen de Brigands in de namiddag via de Sint-Truiderpoort het hazenpad. De klopjacht van de ruiterbrigades was meedogenloos. Bij Klein-Hilst werd de corpulente aalmoezenier Melin door Franse huzaren ingehaald en afgemaakt. Colaud vermeldde in zijn zegebericht aan het Directoire dat 700 Brigands tijdens de Slag om Hasselt gesneuveld waren. Op 17 februari 1799 werden met groot militair ceremonieel aan de Hallepoort in Brussel nog eens 21 ter dood veroordeelde Brigands gefusilleerd.

Volgens Colaud had hij, 55 dagen na het uitbreken van de Boerenkrijg, de geest van verzet definitief gebroken in de opstandige departementen. Maar ook na de Slag om Hasselt laaiden brandhaarden van verzet zo nu en dan op in de Kempen en Nedermaas, ondanks de verharde repressie en perscensuur die door de Franse Republiek na de Boerenkrijg werden ingezet.

De Tweede Coalitie, het bondgenootschap van buitenlandse mogendheden tegen de Franse Republiek, dacht er zelfs aan een tweede Boerenkrijg te initiëren, die een eventuele Britse invasie in de Zuidelijke Nederlanden zou bespoedigen. Uiteindelijk kwam die er in het uiterste noorden, waar in het najaar van 1799 een Brits-Russische expeditie bij Den Helder landde. Maar die liep op een fiasco uit. Onze zuiderburen moesten nog tot 1814 wachten tot ze van het Franse juk werden bevrijd.

Meer weten

Voor outer en heerd (1998) door Jan Goris e.a. is een overzicht van de Boerenkrijg in de Kempen.

Liever de kogel of de guillotine (2019) door François Van Gehuchten, over de oorzaken, het verloop en de nasleep van de Boerenkrijg.

De Boerenkrijg (1853) door Hendrik Conscience is een historische roman die de visie op de Boerenkrijg sterk heeft beïnvloed.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 11 - 2022