In 1914 was de fotografie al behoorlijk ontwikkeld. Sluitertijden waren korter geworden, er waren handzame camera’s op de markt, er werd volop geëxperimenteerd met kleurenfoto’s, en er waren tal van professionele fotografen.
Bovendien begonnen kranten en weekbladen steeds meer foto’s af te drukken. Daarnaast bestond er een omvangrijke geïllustreerde pers: weekbladen die het grote publiek bedienden met overvloedig beeldmateriaal, voorzien van beknopte onderschriften en vergezeld van korte artikelen.
Nadat de Eerste Wereldoorlog was uitgebroken, had het dus voor de hand gelegen dat de Europese pers veelvuldig gebruikt had gemaakt van foto’s om het verloop van de strijd in beeld te brengen. Hoewel dit in een neutraal land als Nederland wel gebeurde, werd in de oorlogvoerende landen slechts spaarzaam gebruikgemaakt van foto’s, en was evenals in de negentiende eeuw de hoofdrol weggelegd voor illustratoren: tekenaars en schilders die thuis, soms op basis van situatieschetsen en foto’s, verbeeldden wat er aan het front gebeurde, of zou moeten gebeuren.
In De zwaardjaren beschrijft Paul Moeyes het werk van deze oorlogstekenaars uitvoerig. Zijn verklaring voor het uitbundig gebruik van getekend en geschilderd materiaal is eenvoudig: ‘De kracht van de tekenaar lag in diens absolute beeldregie.’ De illustrator kon de vijand zwartmaken voor propagandistische doeleinden, maar hij kon ook het heldendom van de eigen troepen bejubelen, terwijl de gruwelijke en onsmakelijke aspecten van de oorlog konden worden weggelaten of verzacht.
Aan de hand van overvloedig illustratiemateriaal laat Moeyes zien hoe dit in zijn werk ging. Hoewel het propagandistische aspect in de pers van de oorlogvoerende landen uiteraard de boventoon bleef voeren, veranderde er in de loop van de oorlog wel iets. Aanvankelijk stonden de prenten nog bol van negentiende-eeuwse heroïek, met dappere infanteriecharges waarbij de officieren met hun sabel zwaaiden en de soldaten de vijand te lijf gingen met de blinkende bajonet. Vanaf 1916 begon dit beeld plaats te maken voor een iets realistischer kijk, waarbij ook het geschonden landschap, technologische innovaties als de tank en de vlammenwerper, en de loopgraven in beeld werden gebracht. Tegen het einde van de oorlog werd duidelijk dat de getekende werkelijkheid geen enkele relatie meer onderhield met de realiteit van de oorlog, zodat het werk van deze illustratoren na 1918 zo snel mogelijk werd vergeten.
Rob Hartmans is historicus, journalist en vertaler.
De zwaardjaren. De verbeelding van het westelijk front, 1914-1918
Paul Moeyes
448 p. Arbeiderspers, € 29,90
Dit artikel is exclusief voor abonnees