Tussen de vijf- en zesduizend Nederlanders trokken tijdens de Tweede Wereldoorlog als kolonisten naar de door de Duitsers bezette Baltische landen, Wit-Rusland en Oekraïne. Boeren, vissers, bouwvakkers, secretaresses, ambachtslieden, ondernemers: allemaal hoopten ze een graantje mee te pikken van de verovering. De nazi’s op hun beurt wilden het veroverde gebied germaniseren en konden de ‘bloedverwante’ Nederlanders hierbij goed gebruiken.
In Hitlers broedervolk plaatst Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel de Nederlandse bijdrage aan de Ostkolonisation in een breder historisch verband. Al vóór 1940 maakte de overheid zich zorgen over overbevolking en gebrek aan landbouwgrond. Nederlandse instanties waren daarom bereid mee te werken aan de kolonisatieplannen van de Duitse bezetter. Pas toen de ervaringen met de eerste groep uitgezonden boeren tegenvielen, bekoelde het enthousiasme. Sommige collaborateurs zouden na de oorlog weer een rol spelen in het Nederlandse emigratiebeleid.
Nederlandse Oost-Compagnie
Intussen waren de Duitsers aangewezen op de NSB. In 1942 stichtte Meinoud Rost van Tonningen de Nederlandse Oost-Compagnie (NOC), die de uitzendingen voortaan coördineerde. De naam verwees rechtstreeks naar de VOC. Volgens Rost noopte de Japanse bezetting van Nederlands-Indië het moederland om zijn koloniale aspiraties te verleggen. Rost, zelf geboren in Soerabaja, adviseerde de Duitsers om in ‘Oostland’ eventuele nationalistische bewegingen ‘mit brutalen Mitteln’ de kop in te drukken.
De Nederlandse kolonisten kwamen in een gebied waar kort tevoren genocide was gepleegd. Sommigen maakten gebruik van Joodse dwangarbeiders, zoals in een veenderij bij het Litouwse plaatsje Baltoji Voke. Zo’n 125 gezinnen woonden er in primitieve barakken en moesten met handen en schoppen plaggen uit het veen halen.
Hoewel de Nederlanders in Oost-Europa – meestal leden van de NSB – ‘dikwijls meer betrokken waren dan toeschouwers’, noemt Von Frijtag hen ‘geen daders’ van de Holocaust. Ook beseften zij van tevoren onvoldoende welke gruwelen in het vestigingsgebied hadden plaatsgevonden.
Als het waar is wat Von Frijtag schrijft, werpt ze nieuw licht op de vraag wat de Nederlandse bevolking wist van de Holocaust
Hier spreekt de auteur zichzelf enigszins tegen, want elders stelt zij dat in de NSB-kranten brieven van oostfrontvrijwilligers stonden die ‘vrij openlijk’ schreven over ‘de vreselijke mishandelingen waaraan zij Joden onderwierpen’. Als dit waar is, dan werpt dit nieuw licht op de vraag wat de Nederlandse bevolking wist van de Holocaust. De bronnen waarnaar Von Frijtag in een voetnoot verwijst, leveren echter geen bewijs voor haar stelling. Een kleine smet op een lezenswaardig boek.
Hitlers broedervolk. De Nederlandse bijdrage aan de kolonisatiepolitiek van de nazi’s in Oost-Europa
Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel
344 p Bert Bakker, € 29,95
Bas Kromhout is historicus en journalist.
Dit artikel is exclusief voor abonnees