Georg Naporra (1731-1793) was een opmerkelijk man. Als boerenzoon uit Oost-Pruisen belandde hij na enige wederwaardigheden in Amsterdam, waar hij in 1752 aanmonsterde als matroos bij de VOC. Zijn VOC-dienst bracht hem in Batavia en Surat (India) en ten slotte, in 1756, weer terug in Amsterdam. Daarna vestigde hij zich te Dantzig, waar hij als eerzaam burger een gezin stichtte en in betrekkelijke welstand leefde tot zijn overlijden.
Niet door zijn reizen was Naporra een opmerkelijk man – er hadden tenslotte meer mannen als matroos of soldaat op een VOC-schip deze route gevolgd. Bijzonder is dat Naporra een 500 pagina’s lange levensbeschrijving naliet. Dat wil zeggen: hij beschreef zijn jeugdjaren en VOC-tijd met zoveel oog voor detail en sfeer dat zijn verhaal, in handen van een historicus die hier oog en gevoel voor heeft, een uniek tijdsbeeld geeft. Roelof van Gelder is zo’n historicus. Van Gelder spreekt zelf van een ‘biografie in context’: een biografie waarin hij het leven en werk van zijn hoofdpersoon wil schetsen binnen de maatschappelijke verhoudingen van de eigen tijd.
In die opzet is Van Gelder uitstekend geslaagd. In Naporra’s omweg. Het leven van een VOC-matroos (1731-1793) zien we het leven van een ‘gewoon iemand’ uit de achttiende eeuw voorbijtrekken. We leren over zijn jeugd als boerenzoon op het
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Pruisische platteland, we zien hoe hij zich als jongeman staande moet houden in Koningsbergen, Dantzig, Amsterdam en later Batavia, en we volgen zijn leven als matroos aan boord van een VOC-schip.
Spijt
Natuurlijk worden daarbij zaken genoemd die uit andere literatuur al bekend zijn, zoals de wijze waarop matrozen bij de VOC in dienst traden en hoe orde en tucht aan boord van VOC-schepen werden gehandhaafd. Maar dit alles krijgt een extra dimensie omdat het wordt verteld vanuit het gezichtspunt van een beginnend matroos.
Zo zien we Naporra bibberend zijn eerste klimmetjes in het want maken en in de chaotische eerste dagen aan boord al wanhopen over alle ellende die nog voor hem ligt. Toch weet hij te overleven, geholpen door een sterk gestel en vriendschap met enkele lotgenoten. Als er één overheersende indruk is van Naporra’s leven in dienst van de VOC, dan is het wel zijn spijt dat bij de Compagnie heeft aangemonsterd. Pas als burger van Dantzig – na een lange omweg dus – vindt Naporra zijn bestemming.
Van Gelder laat niet na om daar waar Naporra’s verslag een bepaald thema raakt verwante onderwerpen te bespreken. Maar omdat hij altijd weer bij Naporra’s levensloop terugkeert, raakt het boek nergens uit balans en blijven de voorbeelden dienstbaar aan de ‘biografie in context’. Kortom, een bijzonder waardevol boek, met grote liefde en toewijding geschreven, dat de mens Naporra en de maatschappij waarin hij leefde dichterbij brengt.
De memoires van Hendrik Breton ofwel de duistere zijde van de VOC van Anne Doedens en Liek Mulder is in tal van opzichten het tegendeel van Naporra’s omweg. Het betreft hier een man, Hendrik Breton, die in VOC-dienst een glanzende carrière maakte en als tweede in de hiërarchie in Batavia eindigde. Van Breton troffen de beide auteurs in het archief van het Historisch Genootschap in Utrecht belangwekkende stukken aan: een Dagregister en Memoriën.
Hoewel uit de inleiding blijkt dat die bronnen zich over een lange periode uitstrekken – het is niet helemaal duidelijk hoe lang – beperken de auteurs zich tot twee zaken: Bretons diplomatieke werkzaamheden aan het hof van de sultan Mangkubumi op Midden-Java in 1754 (zowel op grond van het Dagregister als van de Memoriën) en een in 1783 geschreven Memorie, waarin Breton zich verweert tegen de beschuldiging dat hij verantwoordelijk zou zijn voor een tekort in de grote kas van de Compagnie.
Zeeuws netwerkje
Waar Van Gelder ervoor kiest de levensloop van Naporra in eigen woorden te volgen, blijven Doedens en Mulder dichter bij de oorspronkelijke bron, die zij in modern Nederlands weergeven. Het zijn zeker boeiende gegevens die worden meegedeeld over de diplomatieke besprekingen met sultan Mangkubumi, waarin Breton ten dele als een soort gijzelaar moet fungeren. En het stuk over het kastekort, dat niet minder dan 1.236.986 gulden bedroeg, geeft een goed beeld van de mentaliteit in Batavia’s hoogste kringen aan het einde van de achttiende eeuw.
Omdat er echter te weinig is gedaan om zijn leven en achtergrond te schetsen, is Breton met dit boek geen recht gedaan. Weliswaar vragen de auteurs zich af hoe Breton kon opklimmen tot zo’n hoge rang, maar ze ondernemen niets om hierop een antwoord te geven. Waarom niet even het scheepssoldijboek geraadpleegd van het schip waarop Breton in 1735 uitvoer? Dat was de Magdelena van de kamer Hoorn. Uit zo’n scheepssoldijboek blijkt aan wie de verdiende gages in Nederland werden uitbetaald (familieleden of kooplieden, die als gemachtigden waren aangewezen), en dat geeft vaak een indicatie van de sociale achtergronden en netwerken van de persoon in kwestie in Nederland.
Terecht merken de auteurs op dat netwerken en familierelaties belangrijk waren om in Indië hogerop te komen. Ze schrijven dat Breton schoonvader werd van de zoon van gouverneur-generaal Van der Parra, voorganger van de Breton al evenzeer welgezinde De Klerck. Maar met wie Breton zelf gehuwd was vermelden ze niet, en dat zal toch niet zonder belang zijn geweest. Breton huwde in 1762 Sarah van Oordt, dochter van de uit Middelburg afkomstige opperkoopman Jan van Oordt. Vond de in Amsterdam geboren Breton zo aansluiting bij een Zeeuws netwerkje?
Breton wordt elders in de literatuur ‘neef’ van de Bataviase regenten Johannes Craan en Jacob Radermacher genoemd, beiden net als De Klerck met Zeeuwse banden. Radermacher vertrok als vice-admiraal in de retourvloot van 1783, dezelfde vloot die Breton als admiraal commandeerde. Waren ze slachtoffer van het nieuwe bewind van gouverneur-generaal Alting?
Bretons activiteiten zijn in de achttiende eeuw niet onopgemerkt gebleven en er zijn vele archiefbescheiden van overgeleverd. Waarom dan niet eens in de VOC-archieven gezocht, of in andere archieven? In de collectie aanwinsten van het Nationaal Archief zijn diverse bescheiden van Breton te vinden. Zijn het dezelfde stukken die de auteurs in Utrecht aantroffen? Zijn die Utrechtse stukken kopieën of originelen? Er wordt in het boek niets over gezegd. Waarom zijn deze bronnen niet bij het onderzoek betrokken? Zo blijft Breton ondanks dit boek in duister gehuld.
Naporra’s omweg. Het leven van een VOC-matroos (1731-1793) door Roelof van Gelder. 525 p. Atlas, euro 34,90
De memoires van Hendrik Breton ofwel de duistere zijde van de VOC door Anne Doedens en Liek Mulder. 175 p. De Prom, euro 16,95
Femme Gaastra is hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden en auteur van het overzichtswerk ‘De geschiedenis van de VOC’.
Afbeelding: Het kasteel van Batavia, door Andries Beeckman (Rijksmuseum)