Home Apartheid in Zuid-Afrika: rassenwaan in 10 stappen

Apartheid in Zuid-Afrika: rassenwaan in 10 stappen

  • Gepubliceerd op: 22 maart 2017
  • Laatste update 13 okt 2022
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 11 minuten leestijd
Apartheid Zuid-Afrika

Ruim veertig jaar was Zuid-Afrika in de greep van de apartheid, een uitgebreid stelsel van gedwongen segregatie, discriminatie en uitsluiting. Het moest ervoor zorgen dat de blanke minderheid voor altijd de baas zou blijven. De tien stappen van apartheid op een rij.

1 Geen stem

Alleen blanken mochten kiezen

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Apartheid werd vanaf 1948 ingevoerd door de witte regering van Zuid-Afrika. Waarom was de regering wit, terwijl 80 procent van de bevolking zwart, bruin of Indisch was? Simpel: omdat alleen blanken stemrecht hadden. Het land werd vanaf midden zeventiende eeuw gekoloniseerd door achtereenvolgens Nederlanders en Britten. Toen zij in de negentiende eeuw democratische structuren schiepen, piekerden ze er niet over om stemrecht voor alle Zuid-Afrikanen in te voeren. Dat zou het einde van de witte suprematie betekenen. Of zoals de belangrijkste apartheidspoliticus Hendrik Verwoerd zijn geschokte achterban voorhield: ‘Dan regeer hulle!

Dit was het schrikbeeld voor de meeste blanken. ‘Bantoes’, zoals de zwarten officieel werden aangeduid, stonden volgens hen op een lager beschavingspeil en moesten zich eerst ontwikkelen. Dat kon nog wel generaties duren. Zonder witte leiding zou Zuid-Afrika binnen de kortste keren naar de knoppen gaan. Dan ging de ‘blanke, christelijke beschaving’ ten onder door de swart oorstroming.

2 Rassenregistratie

Ambtenaren deden ‘de potloodtest’

Om mensen effectief te kunnen segregeren moesten ze eerst worden geclassificeerd en geregistreerd. Iedere Zuid-Afrikaan van achttien jaar en ouder moest zich door ambtenaren laten keuren op ras. De ambtenaren keken naar culturele kenmerken, zoals taal en eetgewoonten, en fysieke eigenschappen. Huidskleur was een belangrijk criterium, maar ook haargroei. Berucht was de potloodtest: een ambtenaar stak een potlood in het haar van een persoon en als dat bleef zitten, dan had die persoon kroezend haar en kon hij of zij niet blank zijn.

Op deze manier werd de hele bevolking ingedeeld in drie raciale hoofdcategorieën: Blank, Zwart (Bantoe) en Kleurling. Deze laatste groep was weer onderverdeeld in subcategorieën zoals ‘Kaap-Maleis’ en ‘Indisch’. Later kwam er een vierde hoofdcategorie bij: Aziatisch, ook weer met allerlei onderverdelingen. De regering verplichtte iedereen een ID-kaart te dragen waarop het ras was vermeld.

De classificatie leidde tot persoonlijke drama’s. Hoewel het ras van de ouders meewoog in de beoordeling, gebeurde het dat kinderen in een andere categorie belandden. Ook liefdesparen werden uiteengerukt. Sommige mensen die altijd als blank waren beschouwd kregen opeens het stempel ‘kleurling’.

3 Gemengde seks verboden

Wit en zwart moesten gescheiden blijven

Een van de meest ingrijpende ingrediënten van apartheid was het verbod op seksueel verkeer tussen personen van verschillend ras. In de koloniale samenleving van de zeventiende eeuw kwam het regelmatig voor dat Nederlandse mannen relaties aangingen met inheemse vrouwen en slavinnen. Veel hedendaagse Afrikaners hebben daarom een zwarte of bruine oermoeder. De VOC probeerde zulke verbintenissen weliswaar tegen te gaan, maar daar kwam weinig van terecht door een gebrek aan Europese vrouwen in de kolonie.

Begin twintigste eeuw was het biologisch racisme echter sterk in opkomst, ook in Zuid-Afrika. Een regering van nationalisten en socialisten nam in 1927 de Ontuchtwet aan, die seks tussen wit en zwart verbood. Dit was acht jaar vóór Hitlers Neurenberger wetten. Het vrijverbod werd in 1950 uitgebreid en gold voortaan voor alle mogelijke kleurcombinaties. Een jaar eerder waren gemengde huwelijken al in een aparte wet verboden. Voor alle zekerheid.

4 Eigen thuislanden

Reservaten kregen zelfbestuur

De witte machthebbers begrepen ook wel dat zwarten politieke rechten wilden. Na de Tweede Wereldoorlog begon de dekolonisatie van Azië en Afrika. Zuid-Afrika kon niet net doen of deze ontwikkeling aan het land voorbij zou gaan. Daarom werd een alternatief bedacht: zelfbeschikking voor zwarten in hun eigen ‘thuislanden’. Dit heette de ‘grote’ apartheid.

De thuislanden waren grotendeels reservaten die waren ontstaan in de negentiende eeuw. Toen al experimenteerden de Britten met gedeeltelijk zelfbestuur in afgebakende gebieden. In 1913 werd het zwarten verboden grond te bezitten buiten de reservaten, die bij elkaar een tiende van het totale Zuid-Afrikaanse landoppervlak besloegen. De rest was voor de blanken.

Het apartheidsregime verdedigde deze scheve verhouding met geschiedkundige leugens. Het heette dat de thuislanden precies samenvielen met die gebieden die de zwarte volken in de loop der eeuwen hadden gecultiveerd. De andere 87 procent van het land zou onbevolkt zijn geweest toen de blanke kolonisten arriveerden. Historici noemen dit de Lege-Land-Mythe.

In 1959 beloofde Verwoerd als minister-president dat de thuislanden op den duur volledige onafhankelijkheid konden krijgen. Hij zei bereid te zijn de zwarten te helpen zich ‘langs hun eigen lijnen’ te ontwikkelen. Als eerste kreeg het thuisland Transkei in 1963 autonomie; in 1976 werd het formeel onafhankelijk. Maar de thuislanden waren niet levensvatbaar. Ze waren overvol en straatarm, en werden geregeerd door chiefs die de witte overheid welgevallig waren, maar meestal weinig steun genoten onder de bevolking.

5 Gastarbeid in eigen land

Alleen tijdelijk werk voor zwarten

Wie gezond was van lijf en leden, wilde weg uit de thuislanden. In de grote steden was werk. Begin jaren vijftig woonden al 2 miljoen zwarten in de ‘blanke’ steden, zoals Johannesburg, Kaapstad en Durban. En hun aantal groeide met de dag. Ontoelaatbaar, vonden de apartheidsideologen. Zwarten die zich permanent in de steden vestigden zouden vroeg of laat inspraak in het bestuur eisen. Daarom moest de trek naar de steden streng worden gereguleerd. De regering noemde dit ‘instromingsbeheer’.

Het probleem was dat de witte economie niet zonder spotgoedkope zwarte arbeiders kon. Zwarten die werk konden vinden via het arbeidsbureau, waren daarom tijdelijk welkom. Maar ‘overtollige’ gelukszoekers moesten worden teruggestuurd. Op langere termijn, zo was het idee, zou de vraag naar zwarte arbeidskrachten afnemen dankzij voortschrijdende mechanisering in de industrie. In combinatie met de geprojecteerde economische bloei van de thuislanden zou dit ervoor zorgen dat de migrantenstroom opdroogde. Verwoerd voorspelde zelfs dat zwarten na 1976 massaal zouden ‘terugkeren’ naar de thuislanden. In de tussentijd hadden zij slechts de status van gastarbeiders. In hun eigen land.

6 Voortdurende pascontroles

Politie vroeg naar een bewysboek

Hoe wilden de autoriteiten illegale migratie naar de steden tegengaan? Iedere zwarte persoon kon te allen tijde door de politie worden gesommeerd zijn zogeheten bewysboek te tonen – ook wel spottend dompas genoemd. Hierin stond tot welk ras de drager werd gerekend, waar hij geboren was, hoe zijn werkgever heette, waar hij woonde en wanneer zijn verblijfsvergunning afliep. Wanneer de papieren niet in orde waren, werd de persoon opgepakt, gestraft en uitgezet.

Ondanks dagelijkse controles – die bij de zwarte bevolking de verzetsgeest aanwakkerden – was het systeem allesbehalve waterdicht. Werkgevers mochten officieel alleen via het arbeidsbureau mensen aannemen, maar menigeen gebruikte toch illegale migranten omdat zij gemakkelijk waren uit te buiten. Andere illegalen overleefden in het informele en soms criminele circuit in de townships. Zelfs nadat het regime was overgegaan tot massale deportatie, bleven migranten illegaal komen. Verwoerds visioen van zwarte ontstedelijking en een blank Zuid-Afrika was een fata morgana.

7 Arbeidsdiscriminatie

Voor zwarten gold een ‘kleurslagboom’

Blanken hadden in Zuid-Afrika het alleenrecht op alle beter betaalde banen. Dit was al zo sinds de ontdekking van diamanten en goud in het laatste kwart van de negentiende eeuw. In de mijnen werkten arme Afrikaners, die last hadden van concurrentie van goedkope zwarte arbeiders. Bovendien vonden zij dat de hiërarchie tussen wit en zwart ook ondergronds moest worden gehandhaafd. Daarom stelde de overheid een wettelijk plafond aan de carrièrekansen van zwarten: de colour bar of ‘kleurslagboom’. Leidinggevende functies en werk waarvoor technische kennis was vereist, werden gereserveerd voor blanken. De apartheidsregering breidde dit systeem uit over alle sectoren. Zij streefde bovendien naar volledige werkgelegenheid voor haar witte kiezers. Duizenden werkloze Afrikaners kregen een baan bij de nationale spoorwegen of het staatsenergiebedrijf.

8 Aparte wijken

Gedwongen verhuizingen

Zwarten die al dan niet tijdelijk in de steden mochten verblijven, moesten wonen in aparte wijken. Waar segregatie niet op ‘natuurlijke’ wijze tot stand kwam, grepen de autoriteiten in. De Groepsgebiedenwet van 1950 moest een einde maken aan raciaal gemengde buurten. Zo kon het gebeuren dat in de vroege ochtend van 9 februari 1955 de nog slapende bewoners van Sophiatown in Johannesburg werden opgeschrikt door een 2000 man sterke politiemacht. Ambtenaren met lijsten gingen langs de deuren en schreeuwden: ‘Maak julle oop!’ Wie op de lijst stond moest zijn spullen pakken en werd op vrachtwagens gezet. In totaal 110 gezinnen.

De zwarte bewoners werden kilometers buiten de stad gedropt in de township Meadowlands in Soweto. Kavel aan kavel waren hier eenvoudige en eentonige huisjes gebouwd. Kleurlingen, Indiërs en Chinezen werden elders apart gehuisvest. In 1963 waren de laatste bewoners van Sophiatown gedeporteerd en kwamen de bulldozers. Op de kaalgeslagen grond verrees een blanke middenstandswijk met de naam Triomf. Honderden gemengde wijken in Zuid-Afrika trof hetzelfde lot als Sophiatown.

Elke ochtend vertrokken honderdduizenden zwarte arbeiders in overvolle treinen vanuit de townships naar hun werk in de mijnen en fabrieken in de steden. Vrouwen gingen naar de huizen van de witten om schoon te maken, te koken en de kinderen te verzorgen. In hun pasjes stond in welke zones zij toestemming hadden zich te begeven. En ’s avonds moesten alle zwarten weer op tijd de trein terug nemen, voordat voor hen de avondklok inging.

9 Bantoe-onderwijs

Lessen op een laag niveau

Vóór de apartheid was het zwarte onderwijs in handen van religieuze zendingsgenootschappen, veelal uit Groot-Brittannië. Maar de Afrikaners die vanaf 1948 de regering vormden wilden daar vanaf. De missionarissen zouden de zwarte jeugd maar verpesten met liberale ideeën. Verwoerd maakte duidelijk dat zwarten in de ‘blanke’ maatschappij nooit boven een bepaald niveau zouden kunnen uitstijgen. Zij konden beter aan een toekomst in de thuislanden werken. In 1953 voerde hij verplicht staatsonderwijs in voor ‘Bantoes’. Zij kregen voortaan les in hun eigen talen. Ook kwamen er aparte universiteiten om bestuurders voor de thuislanden op te leiden. Veel meer zwarten dan voorheen konden nu naar school en het analfabetisme daalde navenant. Maar het onderwijs bleef ver achter bij dat van witte kinderen.

10 ‘De kaffer op zijn plek’

Segregatie in de openbare ruimte

O ja, en dan waren er tijdens de apartheid ook nog gescheiden bankjes. En aparte parken, stranden, toiletten, treincoupés, loketten, sportvelden, tribunes en wat je maar kunt verzinnen. In de koloniale tijd waren bordjes met Non-Whites only of Net blankes overbodig. De sociale verschillen waren toen nog zo groot dat het simpelweg ondenkbaar was dat een zwarte of een Indiër plaats zou nemen in een eersteklas treinstel. Maar naarmate sommigen stegen op de maatschappelijke ladder, werd de kans groter dat ze elkaar op gelijke hoogte tegenkwamen. Blanken reageerden door ‘hun’ territorium af te bakenen en ‘de kaffer op zijn plek te zetten’.

De segregatie in de openbare ruimte werd de ‘kleine’ apartheid genoemd. Omdat al die bordjes zo duidelijk zichtbaar waren, ook voor buitenlandse bezoekers, was dit ook onder witte Zuid-Afrikanen het minst populaire aspect van het apartheidsbeleid. Toch hield het bewind er strikt de hand aan. Verwoerd ontzegde in de jaren vijftig het rugbyteam van Nieuw-Zeeland de toegang omdat er Maori’s in speelden. En hij verbood een bezoekend Amerikaans marineschip een gemengde crew aan land te zetten. Het internationale isolement dat van deze rechtlijnigheid het gevolg was, namen Verwoerd en zijn supporters op de koop toe. Dat was immers maar een klein offer voor wie geloofde dat ‘die voortbestaan van die witman’ ervan afhing.

De apartheid bleef maar liefst 42 jaar lang in stand, met slechts hier en daar een aanpassing. Pas in 1990 besefte het witte minderheidsbewind dat het systeem geen toekomst had en begon het onderhandelingen met de belangrijkste zwarte verzetsbeweging, het ANC, om de macht over te dragen en de apartheid te ontmantelen.

Bas Kromhout is historicus en journalist. Hij werkt aan een biografie van apartheidspoliticus Hendrik Verwoerd en schreef het boek bij de NTR/VPRO-serie Goede Hoop, die vanaf 23 maart wordt uitgezonden op NPO 2.

‘Apartheid’ veranderde van betekenis

Het bekendste Nederlandse woord?

‘Apartheid is het bekendste Nederlandse woord ter wereld.’ Deze volkswijsheid, die men met schaamte pleegt te debiteren, berust op een misverstand. Ja, het woord ‘apartheid’ komt van oudsher voor in het Nederlands. Maar in de betekenis van ‘rassenscheiding’ stamt het uit het Afrikaans. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal van 1931 is de originele betekenis: ‘het heel bijzondere, het buitenissig mooie.’ Pas nadat de Zuid-Afrikaanse regering het woord ‘apartheid’ had geïntroduceerd om haar rassenbeleid te typeren, kreeg het woord ook in Nederland een andere inhoud. In de tweede druk van de Katholieke Encyclopaedie uit 1949 staat apartheid omschreven als ‘Afrikaans begrip, waarmede een bepaald systeem van afscheiding der rassen in Z. Afrika wordt aangeduid’.

Burgers nog steeds naar kleur aangeduid

Wit, zwart en bruin

De term ‘kleurling’ (coloured) was in Zuid-Afrika geen synoniem voor ‘zwart’, zoals in de Verenigde Staten. Zwart waren degenen die behoorden tot een van de Bantoesprekende volken, zoals de Xhosa, de Zoeloes of de Sotho.

Tot de categorie van de kleurlingen werden mensen gerekend met uiteenlopende achtergronden. Een deel stamde af van slaven die de VOC in de zeventiende en achttiende eeuw haalde uit de Indische archipel, India, Madagaskar en Oost- en West-Afrika. Sommigen van hen waren moslims: de zogenoemde ‘Kaap-Maleiers’. Anderen stamden af van twee inheemse volken die een lichtere huid hadden dan de ‘Bantoes’. Dit waren de Khoikhoi (door de Nederlanders Hottentotten genoemd) en de San (Bosjesmannen), vaak in één adem als ‘Khoisan’ omschreven. Omdat Nederlandse mannen seks hadden met zowel slavinnen als Khoisan-vrouwen, hadden veel kleurlingen gedeeltelijk witte voorouders. De meeste kleurlingen woonden in de provincies Oost- en West-Kaapland. Hun moedertaal was het Afrikaans.

Nog steeds houden veel Kapenaren vast aan hun identiteit als kleurlingen. Maar het woord is door de apartheid besmet. Sommigen oriënteren zich tegenwoordig op hun inheemse wortels en noemen zich Khoisan. De meesten betitelen zichzelf als bruinmense. Zuid-Afrikanen spreken tegenwoordig dus van witte, zwarte en bruine burgers.

Meer informatie

In de rubriek ‘duistere figuren in het licht’ op NPO radio 1 vertelt Historisch Nieuwsblad-redacteur Bas Kromhout over Daniël François Malan, van 1948 tot 1954 premier van Zuid-Afrika. ‘Hij is eigenlijk degene geweest die de apartheid in Zuid-Afrika is begonnen.’ Luister het fragment terug.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 4-2017