Home Dossiers Wetenschap Antoni van Leeuwenhoek zag minidiertjes onder de loep

Antoni van Leeuwenhoek zag minidiertjes onder de loep

  • Gepubliceerd op: 28 maart 2023
  • Laatste update 03 jan 2024
  • Auteur:
    Geertje Dekkers
  • 10 minuten leestijd
Antoni van Leeuwenhoek portret
Cover van
Dossier Wetenschap Bekijk dossier

Waarom nu?

Driehonderd jaar geleden overleed de wetenschappelijke pionier Antoni van Leeuwenhoek. Rijksmuseum Boerhaave opent daarom op 18 april een tentoonstelling over de wetenschapper: Onvoorstelbaar. Hoe Antoni van Leeuwenhoek de microwereld ontdekte.

Onder zijn microscoop zag Antoni van Leeuwenhoek allerlei ‘dierkens’ krioelen. Heel amusant en wonderlijk, vond hij. Maar het belang van zijn ontdekkingen had hij nog niet door.

Het water van het Berkelse Meer, even onder Delft, was witachtig. En er dreven groene wolkjes in. Dat kwam door de dauw, vertelde de plaatselijke bevolking aan Antoni van Leeuwenhoek toen die op een zomerdag in 1674 het gebied bezocht: als die dauw in het water viel, ontstonden het waas en de wolkjes. Daar wilde Van Leeuwenhoek meer over weten. Dus stak hij een flesje in het water en nam het mee naar huis. Daar had hij zelfgemaakte microscoopjes waarmee hij de inhoud kon inspecteren.

Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Thuis wachtte hem een verrassing, want het water zat vol met leven. Er zwommen ronde ‘dierkens’ in en ovale wezentjes met – zo dacht van Leeuwenhoek – kopjes en vinnen. Ook waren er langgerekte witte, groene en asgrauwe beestjes, en spiraalsgewijs opgekrulde takjes. Alles was wonderlijk klein en wriemelde op een vrolijk makende manier door elkaar, elk type diertje in zijn eigen tempo.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Achteraf gezien was dit een doorbraak van formaat, want Van Leeuwenhoek keek hier naar eencellig leven en daarmee betrad hij onbekend terrein. Maar daarvan had hij zelf geen idee. Door zijn lens zag hij amusante beestjes, die hij met veel plezier bekeek. En dat was het. Dat hij een heel nieuw rijk toevoegde aan de biologie, drong niet tot hem door.

Microscopen waren hobby voor Antoni van Leeuwenhoek

Toen Delftenaar Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) het Berkelse Meer bezocht, had hij al een half leven achter zich. Eerder was hij getrouwd, weduwnaar geworden en opnieuw getrouwd. Hij had vijf kinderen gekregen, van wie er vier waren gestorven. En hij had een stoffenwinkel opgezet en weer gesloten, had administratieve klussen aangenomen aan het Delftse stadhuis en had zich geschoold tot landmeter. In die laatste hoedanigheid was hij vermoedelijk naar het Berkelse Meer gereisd, vanwege plannen om daar een polder aan te leggen. Voor dat gebeurde, moest het gebied in kaart worden gebracht en dat was het werk van een landmeter.

Schilderij waarop Antoni van Leeuwenhoek door zijn microscoop kijkt
Antoni van Leeuwenhoek kijkt door zijn microscoop. Schilderij door Ernest Board, circa 1912.

Naast al die bezigheden en zorgen over zijn gezin had Van Leeuwenhoek in de jaren 1660 een hobby opgedaan. Hij was geïnteresseerd geraakt in microscopen, die een paar decennia eerder waren ontwikkeld en waarmee tijdgenoten boeiend onderzoek deden. Zo was er de Engelsman Robert Hooke, die in 1665 de Micrographia had uitgebracht: een boek vol uitleg en prachtige afbeeldingen van de wereld bezien door een lens. Pronkstuk van het boek was een vlo, getekend op het formaat van een flink konijn. Dat voorbeeld op zich was al voldoende reden om zelf met lenzen aan de slag te gaan.

Daarnaast was er ook nog een filosofische aansporing geweest. Die kwam van Fransman René Descartes, die een groot deel van zijn werkzame leven in de Nederlanden had gewoond. Hij was in 1650 gestorven, maar in de decennia na zijn dood had hij hier grote invloed, onder andere op Van Leeuwenhoek.

Volgens Descartes bestond alles uit piepkleine deeltjes

Niet dat de laatste erg filosofisch was aangelegd. Vermoedelijk las hij het werk van Descartes zelfs helemaal niet en kreeg hij het alleen indirect mee, via connecties die zich er wel in verdiepten. Want de finesses ervan had hij bepaald niet in de vingers, zo blijkt uit zijn teksten. Maar de ideeën ervan klonken daar wel in door, vooral in de eerste jaren van zijn onderzoek.

Dat zat zo. Naast heel veel meer had Descartes gesteld dat alles in de kosmos – alle sterren, stenen, planten en dieren – bestond uit piepkleine deeltjes. En wie de natuur wilde kennen, moest die deeltjes onderzoeken. Hun vorm en hun beweging bepaalden namelijk alles wat op aarde en aan de hemel gebeurde. Met het blote oog waren de deeltjes niet zichtbaar, zo schreef Descartes. Maar mannen als Hooke en ook Van Leeuwenhoek hoopten ze met hun lenzen wel te betrappen. Dat was voor hen een belangrijke reden om de wereld met microscopen te bekijken.

Melk, haren en nagels

Van Leeuwenhoek maakte die microscopen zelf. Of misschien kunnen we beter spreken van loepen, want de meeste van zijn apparaatjes hadden per stuk maar één lens. Die lenzen waren minuscuul – formaat speldenknop – en om ze te hanteren monteerde hij ze tussen twee metalen plaatjes, met kijkgaatjes ter hoogte van de lens. Aan dat geheel monteerde hij vaak een prikker, om zijn onderzoeksonderwerp vast te zetten voor het kijkgat. En als hij vloeistoffen wilde bekijken, zoals het water uit het Berkelse Meer, bevestigde hij daarvoor een dun glazen buisje aan de microscoop.

Met zo’n apparaatje bekeek hij de angel van een bij, de structuur van schimmel, melk, haren, nagels, en wat hij verder zoal in handen kreeg. En al snel zag hij meer details dan zijn voorgangers hadden opgemerkt. Dat leverde hem de aandacht op van geleerden in Londen, die samen de Royal Society hadden gevormd, een genootschap dat zich bezighield met natuuronderzoek, en waar Hooke verantwoordelijk was voor allerlei experimenten.

Vermakelijke schepsels

Meer dan een halve eeuw lang was Van Leeuwenhoek in zijn vrije tijd met microscopen in de weer. Uit nieuwsgierigheid en omdat hij ontzettend veel ‘vermaeck’ haalde uit zijn waarnemingen. De ontdekking van levende wezens in putwater maakte hem bijvoorbeeld heel vrolijk. ‘Van alle wonderbaarlijke zaken die ik in de natuur heb ontdekt,’ schreef hij daarover in 1676 naar Londen, ‘is dit voor mij het allerverwonderenswaardigste. En ik moet zeggen dat ik tot nu toe niets vermakelijkers heb gezien dan al die duizenden levende schepsels in een druppeltje water die door elkaar bewegen, waarbij elk verschillend schepsel een eigen manier van bewegen heeft.’

Society-leden correspondeerden met interessante onderzoekers in de rest van Europa, en vanaf 1673 ook met Van Leeuwenhoek. Die briefwisseling zou een halve eeuw duren, want al die tijd zou Van Leeuwenhoek door zijn microscopen blijven kijken. Als hij iets nieuws zag dat hij de moeite waard vond, schreef hij daarover naar de Royal Society, en uit die brieven – en uit correspondentie met andere geleerden – weten we waar Van Leeuwenhoek zoal mee bezig was.

Ook over zijn bezoek aan het Berkelse Meer schreef hij naar Londen, al stopte hij die informatie weg aan het einde van een lange brief. Eerst ging het uitgebreid over de bouw van het oog, over zenuwen, keuzenzout, krijt en klei, want zijn schrijfsels waren vaak bonte verzamelingen van allerlei observaties achter elkaar.

De kleine beestjes die Antoni van Leeuwenhoek zag.
‘Animalcules’, de kleine beestjes die Van Leeuwenhoek zag.

De diertjes uit het Berkelse Meer waren verwonderenswaardig, zo liet hij weten, maar veel had hij er niet over te vertellen. Dus hield hij het kort en in volgende brieven zweeg hij over het onderwerp.

Pas na een jaar wijdde hij zich weer aan de waterdierkens, en dat was bij toeval. Eigenlijk was hij bezig met een onderzoek naar fundamentele bouwstenen van lucht, en in dat kader had hij geprobeerd lucht door regenwater te persen, want behalve microscopisch onderzoek deed hij ook natuurkundige experimenten. Maar toen hij toevallig met een microscoop naar het water keek, zag hij opnieuw van alles bewegen. Dat werd de aanleiding voor uitgebreidere observaties van water, en al snel zag hij daarin de ‘miserabelste’ schepselen die hij ooit had waargenomen. Die waren aan één kant plat, maar als ze bewogen verschenen er draaiende ‘hoorntgens’, die iets weg hadden van paardenoren. Aan de andere kant liep hun lijf spits toe en mondde het uit in een dunne staart, waar een bolletje aan vastzat. Sneu genoeg raakten de staartjes steeds in de knoop met andere deeltjes die in het water zweefden, zag Antoni, en daardoor waren de arme beestjes steeds in de weer om zichzelf te ontwarren.

Van Leeuwenhoek zag wezens met ‘hoorntgens’ en dunne staarten

Andere waterdierkens leken een minder complex leven te leiden. Zo waren er ovaal-achtige beestjes, met veel kleine pootjes, die razendsnel bewogen. Ook zag hij wat grotere, ‘monstrueuze’ diertjes en juist heel kleine, die zo miniem waren dat Van Leeuwenhoek niet kon uitmaken welke vorm ze hadden. En steeds als hij een ander type water onderzocht – zeewater, gesmolten sneeuw, water waarin peperwater had liggen weken – werd de variatie groter.

In Londen wilden ze dat ook graag zien, maar ze hadden grote moeite om Van Leeuwenhoeks waarnemingen te kopiëren. Zelfs de ervaren Hooke kreeg het pas na lang proberen voor elkaar, en dat zegt veel over Van Leeuwenhoeks praktische vaardigheden. Eigenhandig maakte hij indrukwekkend zuivere lenzen, die hij met een scherp oog bekeek. En als het nodig was, bewerkte hij zijn planten, dieren en ander onderzoeksmateriaal met zo’n strakke, fijne hand tot preparaten dat biologen nog steeds onder de indruk zijn van zijn resultaten. Dankzij die talenten kreeg hij een voorsprong op mannen als Hooke.

Antoni van Leeuwenhoek nam haarvaten waar

Achteraf gezien gebruikte Van Leeuwenhoek zijn talent deels om te kijken naar cellen: behalve het eencellig leven in water bestudeerde hij de dingen die we nu kennen als rode bloedcellen en zaadcellen. Daarom beschouwen microbiologen hem wel als de grondlegger van hun vak. Maar ons idee van cellen was Van Leeuwenhoek helemaal vreemd.

Dat valt het best uit te leggen aan de hand van zijn waterdierkens. Die beschouwde hij als miniversies van de dieren die hij kende uit het dagelijks leven. In zijn ogen waren het minuscule insectjes of visjes met koppen, staarten, poten en alle andere onderdelen die grotere dieren ook hadden. Zijn uitgangspunt was namelijk dat God tijdens de schepping een vergelijkbaar bouwplan had gehanteerd voor alle dieren, van de grootste vinvissen tot de kleinste waterdierkens. Allemaal bestonden ze dus uit eenzelfde soort onderdelen, zoals – bijvoorbeeld – bloedvaten. In de waterdierkens kon Van Leeuwenhoek die weliswaar niet zien, want daarvoor waren zelfs zijn lenzen niet goed genoeg, maar ze moesten er zijn.

Toeristische attractie

Een hertog, een keurvorst, een prinses en zelfs de tsaar – allemaal wilden ze meekijken met Antoni van Leeuwenhoek. Dus gingen ze bij hem langs, of ontboden ze hem voor een demonstratie met zijn microscopen.

Ook lager geplaatste nieuwsgierigen deden zijn huis aan, en in de loop der jaren werd dat een attractie voor intellectueel georiënteerde reizigers. In het begin was dat leuk, maar op zijn oude dag werd het Van Leeuwenhoek allemaal te veel. Dus voerde hij een strikt deurbeleid in. Alleen bezoekers met de juiste connecties mochten nog binnenkomen om zijn werk te bewonderen.

Sterker nog: toen Van Leeuwenhoek rond 1679 haarvaatjes waarnam, die bij ‘gewone’ dieren de verbinding vormen tussen slagaders en aders, besloot hij dat die ook in de minidierkens aanwezig moesten zijn. Bovendien volgde uit zijn principe van het universele bouwplan dat alle dieren op eenzelfde manier waren geproportioneerd, en dat de verhoudingen van alle onderdelen bij minidierkens hetzelfde waren als bij grote dieren. Daaruit volgde weer dat de haarvaatjes van waterdierkens waarlijk minuscuul waren. Landmeter en boekhouder Van Leeuwenhoek schreef pagina’s vol sommen om zijn correspondenten een indruk te geven van hun onbevattelijke kleinheid.

Dat zijn dierkens helemaal geen bloedvaten hadden, en dat ze heel anders in elkaar zaten dan grote dieren, zou pas geruime tijd na zijn dood duidelijk worden. En het idee dat het ging om cellen, die de fundamentele bouwstenen waren van het leven, werd pas in de negentiende eeuw gemeengoed onder biologen. Dus voor Van Leeuwenhoek bleven zijn dierkens een amusante uitbreiding van de wereld die hij al kende. En omdat hun inhoud zelfs met zijn microscopen onzichtbaar was, bleef hij er niet al te lang bij stilstaan en maakte hij tijd voor andere vrolijk makende zaken die hij wel kon onderscheiden: vaten in hout, miniplantjes in zaden, prachtige vormen van zoutkristallen en zo meer. Hij vond het allemaal even bijzonder en belangrijk. Zijn waterdierkens waren voor hem amusant, maar niet opzienbarender dan al het andere moois en kleins dat er te ontdekken viel in de dode en levende natuur.

Meer weten

  • https://lensonleeuwenhoek.net bevat een overzicht van kennis over Antoni van Leeuwenhoek.
  • Onderkruipsels (2022) door Jan de Hond en Eric Jorink (red.) over verbeelding en waardering van insecten en andere beestjes in kunst en wetenschap.
  • www.dbnl.org via deze website zijn alle brieven van Antoni van Leeuwenhoek te lezen.

Onlangs verscheen Veel, klein en curieus. De wereld van Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) door Geertje Dekkers (240 p. Spectrum, € 24,99). Dekkers vertelt hoe Van Leeuwenhoeks ideeën pasten in zijn tijd en hoe hij het natuuronderzoek een onverwachte richting wees.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 4 - 2023