Als voorvechtster voor zwarte burgerrechten met communistische sympathieën kwam Angela Davis eind jaren zeventig in het vizier van de FBI. Een showproces om haar vleugellam te maken veranderde echter in een nachtmerrie: Davis werd een internationaal icoon van de anti-Amerikaanse beweging. Maar toen ze zich op sleeptouw liet nemen door de propagandamachines van de socialistische landen, tastte ze haar eigen geloofwaardigheid aan.
In 1994 verzuchtte Angela Davis (1944): ‘Mensen herinneren zich mij meer vanwege mijn hairdo, dan vanwege mijn politieke inspanningen’. De haardos van Davis groeide in de jaren zestig inderdaad uit tot symbool van de Black Power-beweging. Met haar afrokapsel, militante optreden en communistische standpunten bevrijdde Davis de zwarte burgerrechtenbeweging uit zijn burgerlijke cocon van vreedzaam en fatsoenlijk protest. Davis vormde de schakel tussen het zwarte pak en de psalmen van Martin Luther King, en de gebalde vuist van de gewelddadige Black Panthers. Dat bracht haar in het vizier van zowel het Amerikaanse veiligheidsapparaat als de regimes in Oost-Europa. Beide partijen probeerden haar te gebruiken in een verwoede propagandastrijd aan de frontlinie van de Koude Oorlog.
Meer lezen over de strijd om burgerrechten in Amerika? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Angela Davis groeide op in Birmingham, Alabama, diep in het Zuiden van de Verenigde Staten. De aarzelende pogingen van de zwarte middenklasse, waartoe ook haar ouders behoorden, om de segregatie te doorbreken werden er in de jaren zestig nog hard afgestraft. Dankzij haar uitzonderlijke talent, en gesteund door haar familie wist Angela al op veertienjarige leeftijd te ontsnappen aan deze gewelddadige en bekrompen cultuur. Met een studiebeurs verhuisde ze eerst naar een college in New York, waar ze bij een progressieve, blanke dominee en zijn familie in huis kwam, en daarna naar Brandeis University in Massachusetts.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Daar kwam ze in aanraking met de theorieën van de marxistische denkers Herbert Marcuse en Theodor W. Adorno, en met de communistische partij van de Verenigde Staten (CPUSA). Ze bezocht het communistische Wereldjongerenfestival in Helsinki (1963) en werd gegrepen door de socialistische visie op de onrechtvaardige verhoudingen tussen arm en rijk, zwart en blank.
Davis besloot Adorno in Europa op te gaan zoeken, leerde Frans en Duits en volgde college aan de Sorbonne in Parijs, in Biarritz en Frankfurt. Ze viel op en Marcuse nodigde haar uit een proefschrift bij hem te schrijven. In deze periode bezocht ze voor het eerst de Meiparades in Oost-Berlijn en raakte ze onder de indruk van het Oost-Duitse antifascisme. Ze sloot haar doctoraal af bij Marcuse, in het Californische San Diego, en keerde vervolgens terug naar Europa voor een PhD filosofie aan de Oost-Berlijnse Humboldt-Universiteit.
Terwijl Davis elders aan haar intellectuele carrière bouwde, kreeg de zwarte burgerrechtenbeweging in de Verenigde Staten steeds meer aanhang. De oorlog in Vietnam, die uitbrak in 1967, leidde tot een uitbreiding van de geweldloze protesten op de campussen. Zwarte en blanke intellectuele elites gingen een strategisch verbond aan. De tol van de oorlog, de brute repressie door de politie en de dreiging van white hate groups als de Ku Klux Klan werden echter het meest gevoeld in de zwarte getto’s en wijken. Daar ontstonden de eerste zwarte militante cellen, die zich losmaakten van het geweldloos protest. Ze verzetten zich met geweld tegen de dienstplicht, de willekeurige arrestaties en open discriminatie van zwarten. De moord op Martin Luther King op 4 april 1968 symboliseerde voor hen het definitieve failliet van de pacifistische beweging. De Black Panther-beweging was geboren.
Zwarte messias
Meteen na haar oprichting in 1966, door Huey Newton en Bobby Seale in het Californische Oakland, werd de Black Panther Party (BPP) doelwit van grootschalige counterintelligence-operaties van de FBI. De BPP verwierp de gematigde methoden van de zwarte burgerrechtenbeweging rond Martin Luther King en vond dat de zwarte minderheid zijn rechten assertiever moest verdedigen en opeisen, als het nodig was met geweld. Met hun zwarte, leren kleding en zichtbaar gedragen wapens vormden de Black Panthers dan ook een wandelende uitdaging aan het Amerikaanse veiligheidsapparaat.
Een ultrageheim rapport uit 1970 voor de president omschreef de BPP als ’the most active and dangerous black Extremist Group in the US’. Het rapport schatte de harde kern op 800 leden, maar peilingen wezen uit dat 25 procent van de zwarte bevolking de partij steunde, waarvan 43 procent jonger was dan 21. FBI-chef J. Edgar Hoover zelf verklaarde de Panthers daarop tot staatsvijand nummer 1. Op basis van deze cijfers vreesde Hoover terecht dat er na Malcolm X opnieuw een ‘zwarte messias’ zou opstaan, ’that would unify and electrify the militant black nationalist movement’. Naast Black Panther Stokely Carmichael en Elija Muhammad van de Nation of Islam werd Angela Davis beschouwd als een potentiële kandidaat.
Davis, die het nieuws uit Amerika vanuit de West-Duitse collegezalen nauwgezet volgde, had haar ongeduld namelijk niet meer kunnen bedwingen. Ze was teruggevlogen en kreeg in 1969 een baan aangeboden als docent aan de Universiteit van Los Angeles in Californië, waarbij ze genoeg tijd overhield voor haar praktische engagement. Dankzij haar bevlogen optredens, waarin ze communistische retoriek combineerde met scherpe maatschappijanalyses en een elegante afrolook (haar kapsel werd haar handelsmerk), rees haar ster snel. Waar Davis kwam, was men verzekerd van volle zalen. Met haar aansluiting bij de Amerikaanse en Europese intellectuele elite gaf ze de Black Power-beweging status. Dat bracht haar in het vizier van de FBI.
Al in 1971 hadden studenten de hand weten te leggen op documenten die aantoonden dat de FBI onder het codewoord COINTELPRO bezig was met het ondermijnen van vier bewegingen die werden beschouwd als een bedreiging voor de binnenlandse veiligheid: de communistische partij, de black hate groups, de white hate groups en de New Left, de radicaal linkse beweging van de jaren zestig die floreerde onder studenten en zich niet zozeer bezig wilde houden met de arbeidersrevolutie als wel met de ander kwalen van de moderne tijd, zoals vervreemding en ‘het establishment’. Angela Davis viel in drie van de vier categorieën: ze was woordvoerder van de BPP, lid van de communistische partij en een gewaardeerd spreekster binnen de New Left.
Ze belandde daarom binnen de kortste keren op de Security Index van de FBI, de lijst met individuen die een gevaar vormden voor de openbare orde. Hoover ontving allerlei zorgwekkende memo’s vanuit lokale FBI-afdelingen, bijvoorbeeld die van Los Angeles, waarin werd vermeld dat Davis studenten op meerdere Californische scholen en universiteiten opriep ’to overthrow this government. I’m not supposed to say that, but I’ll say it anyway… overthrow this government’.
Davis moest dus onschadelijk worden gemaakt. Ter voorbereiding op haar lezing in maart 1970 op het Mt. San Antonio College in California, stelden FBI-agenten allerlei ‘Angela Davis-kits’ samen; pakketten krantenartikelen over haar carrière, radicale gedachtegoed en communistische sympathieën. Die werden anoniem verstuurd naar anticommunisten, schoolbestuurders en ouders. Prompt werd Davis’ lezing afgezegd. Davis, niet voor één gat te vangen, kwam natuurlijk wel, en sprak de kleine groep mensen toe die ook was komen opdagen. Toch was de geruchtencampagne succesvol. Het bestuur van de UCLA ontsloeg Davis, onder de aanhoudende druk van ‘bezorgde ouders’ en de Californische gouverneur Ronald Reagan.
Angela Davis op de most wanted-lijst
Davis werd aanvankelijk vooral aangepakt via lastercampagnes, anonieme mailings en bestuurlijke maatregelen. Haar medestanders, die niet tot de gevestigde intellectuele orde behoorden, kregen het veel zwaarder te verduren. De in 1967 opgerichte BPP en alle aanverwante Black Power-groeperingen, of ze potentieel gewelddadig waren of niet, werden het doelwit van een heel spectrum van agressieve maatregelen.
Naast de gebruikelijke 24-uurs observatie (door het aftappen van telefoons, openen van post, plaatsen van microfoontjes en plegen van inbraken), en zogenaamde harassment arrests (willekeurige arrestaties zonder duidelijke reden), slaagde de FBI er ook in op grote schaal informanten en agents provocateurs de partij binnen te sluizen. Begin 1969 waren er al minstens zeventig informanten actief binnen de BPP.
Het is niet uitgesloten dat de FBI zelf politieke leiders heeft laten liquideren. De dienst deed samen met politie-eenheden invallen die soms meer weg hadden van gerichte eliminatie dan van arrestaties. Het beruchtste voorbeeld is de operatie tegen de Chicago Panthers. Om vier uur ’s ochtends op 4 december 1970 vielen de Special Prosecutors Unit van Illinois en politie-eenheden de woning van de lokale BPP-voorzitter Fred Hampton binnen. Hampton werd in zijn slaap doorzeefd, een andere Panther overleefde de aanval evenmin.
Een soortgelijk complot tegen BPP-leider George Jackson werd Davis noodlottig. De charismatische Jackson zat al tien jaar vast in de San Quentin gevangenis in Californië, maar was internationaal doorgebroken met zijn boeken Blood in My Eye en Soledad Brother. Davis onderhield een innige correspondentie met hem, redigeerde het manuscript van Soledad Brother en organiseerde een campagne om Jackson vrij te krijgen. Samen met de politie van Los Angels en de Californische staatspolitie bedacht de FBI daarom een plan om Jackson in de val te laten lopen.
Zijn broer Jonathan zou via een infiltrant in staat worden gesteld om tijdens een gijzelingsactie in de rechtszaal waar een vriend van hem werd berecht de vrijlating van George te eisen. George zou inderdaad worden vrijgelaten, maar beide Jacksons zouden vervolgens tijdens een confrontatie met de politie het leven laten. Op 7 augustus 1970 trad het plan in werking in de rechtszaal van Marin County. De enscenering liep echter uit de hand. De politiekogels doorzeefden naast Jonathan Jackson twee gevangenen die die dag waren voorgeleid en de rechter zelf. Enkele juryleden en de officier van justitie raakten zwaar gewond, en George zat nog steeds vast. De ‘propagandacoup’ tegen de Panthers was niettemin geslaagd, en in het kielzog van de actie richtte de FBI zijn pijlen op Davis
Tegen haar bracht het bureau een laatste methode in stelling: het fabriceren van bewijsmateriaal en opzetten van showprocessen. Waar het bureau de Black Power-organisaties letterlijk te vuur en te zwaard bestreed, werd deze papieren methode over het algemeen eerder tegen de witte activisten van de New Left toegepast. Hier ging het immers om de ‘eigen’ middenklassekinderen.
Davis werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de moord op de rechter van Marin County, en later van het samenspannen tot moord, gebaseerd op het feit dat het vuurwapen van Jonathan Jackson ooit door haar (legaal) was aangeschaft. Hoewel de FBI wist dat ze zich tijdens de Marin County Shootout vele kilometers verderop bevond, werd ze op 18 augustus in staat van beschuldiging gesteld. Haar alibi werd achtergehouden en de FBI suggereerde dat Davis zelf als wapenkoerier had gefungeerd. Davis besloot haar arrestatie niet af te wachten en dook onder.
Daarmee belandde ze als derde vrouw ooit op de ’ten most wanted’-lijst van de FBI. Na een uitputtingsslag van enkele weken, waarbij haar vrienden, familieleden en collega’s werden onderworpen aan vernederende huiszoekingen, arrestaties en telefoontaps, werd Davis op 13 oktober 1970 in New York gearresteerd en in een isoleercel gestopt. President Nixon verscheen op de nationale televisie om Hoover te feliciteren met de arrestatie van deze ’terroriste’.
Melkzegels voor Angela Davis
Tot aan de jaren zeventig kwam de FBI zonder kleerscheuren uit alle COINTELPRO-operaties. Maar rond 1970 begon de politieke consensus te verschuiven en werd de maatschappelijke steun doorbroken door grote groepen en sociale bewegingen die zich niet bij dergelijke praktijken neerlegden. Het proces tegen Angela Davis werd een struikelblok voor de FBI.
Achttien maanden lang probeerde het OM de zaak tegen Davis rond te krijgen. Tegelijkertijd nam de campagneorganisatie die Davis zelf had opgezet ten behoeve van zwarte ‘politieke gevangenen’ de beste advocaten van het land in dienst om de beschuldigingen te weerleggen. De CPUSA, New Left en Black Power-organisaties organiseerden demonstraties en verspreidden nieuws over Davis ook naar verwante groeperingen in het buitenland. In de gevangenis groeide Davis uit tot een internationale ster van de anti-imperialistische protestbeweging.
Diplomaten stuurden bezorgde telegrammen uit Frankfurt, Amsterdam en Parijs waar ‘Vrijheid voor Angela’-bijeenkomsten werden gehouden en internationale solidariteitscomités werden opgericht; vertegenwoordigers van de Sovjet-Unie bezochten het proces; de Vrije Universiteit in West-Berlijn nodigde Davis als gasthoogleraar uit. De West-Duitse Sozialistische Deutsche Studentenbund, de Deutsche Kommunistische Partei en de Nederlandse Rode Jeugd verspreidden pamfletten en verzamelden handtekeningen die bij de Amerikaanse ambassades en consulaten werden afgeleverd, al dan niet begeleid door luide demonstraties.
De DDR was de eerste communistische staat die besloot munt te slaan uit Davis’ martelaarsrol. Haar uitstraling binnen zowel de westerse studentenbeweging als de zwarte bevrijdingsbeweging in de Eerste en Derde wereld bood prachtige aanknopingspunten. Bovendien had Davis als lid van de CPUSA bonafide geloofsbrieven, ze had aan de Humboldt Universiteit gestudeerd en in haar redevoeringen steeds weer de link gelegd tussen het oude fascisme en de nieuwe agressie van de Verenigde Staten in Vietnam.
De Oost-Duitse communistische partij, de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED), pakte het handig aan, en bracht de Jonge Pioniers in stelling: de partijorganisatie voor kinderen van 6 tot 9 jaar. Alle schoolkinderen kregen in 1971 de socialistische opdracht melkzegels voor Angela Davis te plakken, zonnebloemen voor Angela Davis te tekenen en oud papier voor Angela Davis in te zamelen. Onder de slogan ‘Eine Million Rosen für Angela’ draaide ook de Freie Deutsche Jugend, de organisatie voor communistische tieners, overuren: met ingezamelde postzegels stuurden ze duizenden briefkaarten naar de gevangenis waar Davis zat. Op 23 februari 1972 moest de rechter eindelijk toegeven. Davis werd op borgtocht vrijgelaten, en op 4 juni van alle beschuldigingen vrijgesproken.
De campagne viel samen met de onthullingen in het kader van het Watergate-schandaal, de openbaarmaking van de eerste COINTELPRO-dossiers, de dood van Hoover en grootschalige onderzoeken van het Congres naar misbruik van bevoegdheden door het bureau van de President en de inlichtingendiensten. Terwijl de eerste diplomatieke en economische verdragen tussen de DDR en de Bondsrepubliek werden afgerond, de DDR werd erkend, Sovjetleider Brezjnev als staatsman werd gevierd en nieuwe communistische bewegingen in de jonge Afrikaanse staten in opmars waren, raakte het Amerikaanse imago wereldwijd zwaar beschadigd.
Openlijke sensualiteit
Tegen deze achtergrond was de vrijlating van Davis in 1972 een extra klap voor de Verenigde Staten en een opsteker voor het Oostblok. Als dank voor de vele brieven en steunbetuigingen vereerde Davis de socialistische staten met een serie heuse ‘staatsbezoeken’. Op 28 augustus landde ze in Moskou, waar ze een eredoctoraat van de Moskouse Staatsuniversiteit ontving. Op 10 september bezocht ze de DDR, waar Honecker met gebalde vuist de Black Panther-groet bracht voor de ‘Schwarze Rose aus Alabama’, een week later was ze in Sofia en op 26 september vertrok ze uit Praag naar Cuba. Overal werd ze overladen met decoraties, medailles en georkestreerde steunbetuigingen. In 1973 bezocht ze de DDR opnieuw als gastspreekster op het tiende Wereldjongerenfestival, en in 1979, het hoogtepunt, ontving ze de vredesprijs van de Sovjet-Unie.
Amerikaanse diplomaten waren niet in staat hier iets tegen uit te richten. Ze klampten zich hoogstens vast aan enkele signalen van verwijdering die ze op gezette tijden tussen Davis en de socialistische regimes meenden te bespeuren. Inderdaad was met name de DDR-leiding enigszins gechoqueerd door Davis’ flamboyante stijl, openlijke sensualiteit en onvoorspelbare optredens: zo droeg ze ostentatief geen bh en gaf ze Honecker en plein public een zoen.
Het was een schrale troost voor de Amerikaanse diplomaten dat Davis niet werd behandeld met de honneurs van een staatsleider of politicus, maar ‘slechts’ die van een bevriend intellectueel. Ook hield de Sovjetleiding afstand, gezien het feit dat er dat jaar een politiek en economisch relevanter bezoek van zowel Henry Kissinger als Nixon op het programma stond. Alle propaganda ten spijt mochten de ontspanningsbelangen ook weer niet geschaad worden.
De SED echter haalde Angela Davis steeds weer van stal om de strijd tegen ‘militarisme, racisme en de reactie’ in de Verenigde Staten kracht bij te zetten. In de jaren tachtig mocht ze weer opdraven, deze keer om de stationering van kernraketten in West-Europa en de nieuwe SDI-plannen van de regering-Reagan te veroordelen. De SED kon er evenwel niet omheen dat Davis eigenlijk meer aandacht besteedde aan de strijd tegen racisme dan aan de campagne tegen kruisraketten of militarisme.
De counterintelligence-operaties tegen Davis maakten deel uit van een serie grootschalige campagnes om zowel de New Left als de communistische partij en de Black Power-beweging te ondermijnen en monddood te maken. In de woorden van Nixons vice-president Spiro Agnew en Procureur Generaal John Mitchell hadden de operaties inderdaad het gewenste ‘chilling effect’ gehad op de politieke dissidenten.
De Amerikaanse studentenorganisatie SDS, de BPP en aanverwante organisaties gingen ten onder aan fractiestrijd, arrestaties en geldstraffen. Politieke activisten en partijleiders van naam waren gearresteerd, geïsoleerd of gedood. Het imago van Black Power en radicaal links was in de ogen van Nixons silent majority voorgoed in diskrediet gebracht. Counterintelligence-operaties bleken inderdaad een geschikt middel om radicalisering en homegrown terrorisme op de korte termijn te frustreren.
Angela Davis was de FBI te slim af
Het proces tegen Davis droeg op lange termijn echter bij aan een cultuuromslag binnen en buiten Amerika. Het door de FBI georganiseerde showproces mondde uit in een publicitaire nachtmerrie. Davis was de agenten te slim af. Dankzij haar intellectuele achtergrond en organisatorische vaardigheden slaagde ze erin haar zaak om te buigen tot een aanklacht tegen het Amerikaanse rechts- en gevangenissysteem. Ze werd vrijgesproken en trok als gevierd vrijheidsstrijdster en icoon van de Black Power-beweging de wijde wereld in. Ze werd een heuse Jeanne d’Arc van de anti-imperialistische en anti-Amerikaanse revolutionaire, vrouwen- en jongerenbewegingen, in Noord en Zuid, Oost en West.
Hierbij schoot ze zelf echter ook haar doel voorbij. Davis liet zich vanaf 1972 op sleeptouw nemen door de propagandamachine van de socialistische volksrepublieken. Daarmee gaf ze de FBI-agenten en Nixon-adepten alsnog een rechtvaardiging van de vele complottheorieën rondom haar rol als ‘rode terroriste’ die zij voor 1972 zo graag hadden willen bewijzen. Zoals Kissinger eens zei over Nixon: ‘Even a paranoid has some real enemies.’
Davis’ weigering om zich uit te laten over het lot van politieke gevangenen in het Oostblok berokkende haar grote morele schade. Zo beschuldigde Alexander Solzjenitsyn haar tijdens een lezing in New York in 1975 openlijk van hypocrisie en het negeren van petities van politieke gevangenen in het Oostblok. Ook in Afrika, waar ze eveneens rondreisde, werd Davis niet overal serieus genomen. ‘What did she bring here but her beauty?’ vroeg een verslaggever in het socialistische Tanzania zich schouderophalend af.
De betekenis van Angela Davis in de propagandastrijd tussen Oost en West nam af naarmate beide partijen vanaf 1985 nader tot elkaar kwamen. Sindsdien kon ze haar oude rol weer spelen. In 1991 zegde ze haar lidmaatschap van de communistische partij op, en in 1997 kwam ze uit voor haar lesbische geaardheid. Ze groeide uit tot een nationaal boegbeeld voor de zwarte vrouwenbeweging, zwarte (politieke) gevangenen, de strijd voor hervorming van het Amerikaanse gevangeniswezen en de afschaffing van de doodstraf. In die hoedanigheid treedt ze nog steeds voor het voetlicht. Davis is tegenwoordig professor in de ‘History of consciousness’ aan de Universiteit van Santa Cruz.