Het zuiden van Nederland is in september 1944 amper bevrijd of er brandt een nieuwe strijd los: wie krijgt het voor het zeggen na de bevrijding: het door de Nederlandse regering in Londen ingestelde Militair Gezag of de verzetsorganisaties? Na de Tweede Wereldoorlog breekt een periode van verwarring, valse verwachtingen en vetes aan.
Een eenzame jongeman, in blauwe overall gestoken en voorzien van een machinepistool, staat te posten op een brug bij Boxtel, als hij tot zijn verbazing een zevental personenauto’s ziet naderen. Het is 25 november 1944 en het dorp is pas sinds een maand bevrijd. Brandstof is uiterst schaars en het weinige verkeer is van geallieerde militairen. Maar wanneer de man, die behoort tot de Binnenlandse Strijdkrachten, de voorste chauffeur tot stoppen maant en een blik door het portierraam werpt, ziet hij nette burgers met mantels en hoeden. Hij vraagt de inzittenden hun persoonsbewijzen te tonen. ‘Die hebben we niet,’ luidt het antwoord, ‘want wij komen rechtstreeks uit Londen; wij zijn ministers en hoge ambtenaren.’
Meer lezen over de Tweede Wereldoorlog en de bevrijding? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Zo’n zot verhaal heeft de jongeman nog nooit gehoord. Hij is onverbiddelijk: wie zich zonder persoonsbewijs op straat begeeft, wordt gearresteerd. In optocht gaat het naar het politiebureau. Daar aangekomen weten de heren de agent van dienst ervan te overtuigen dat hij werkelijk vijf leden van het Nederlandse kabinet en hun assistenten voor zich heeft. De karakteristieke snor van eerste minister Pieter Sjoerds Gerbrandy geeft de doorslag. Snel typt de agent een vrijgeleide en overladen met verontschuldigingen kan het gezelschap de rit vervolgen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Behalve vermakelijk is deze anekdote typerend voor de chaos die na de bevrijding heerste in het zuiden. Het was op veel plaatsen onduidelijk wie het voor het zeggen had. Het probleem was dat drie verschillende partijen tijdens de bezetting voorbereidingen hadden getroffen om, zodra het Duitse bewind instortte, de macht over te nemen: ‘het verzet’, het zogeheten Militair Gezag en de ‘oude’ bestuursorganen, die steun kregen van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken. Het kwam tot conflicten – niet alleen over de ordinaire machtsvraag, maar ook over de toekomstige politieke inrichting van Nederland.
Militaire fase na de bevrijding
Formeel waren de verhoudingen helder. De opperbevelhebber van het geallieerde leger, Dwight Eisenhower, oefende na de bevrijding het hoogste gezag uit. Zo stond het in het Legal Agreement, dat de Amerikanen en Britten op 16 mei 1944 sloten met de Nederlandse regering in Londen. Deze situatie zou duren zolang Nederland in de gevechtszone lag, waartoe behalve het eigenlijke front ook het achterland werd gerekend. Om de geallieerde oorlogvoering te vergemakkelijken, moesten rust en orde worden bewaard. Voedsel, gebouwen, materiaal en menskracht moesten de bevrijders ter beschikking worden gesteld. Pas als de ‘militaire fase’ voorbij was, zouden de geallieerden het gezag overdragen aan de Nederlandse burgerautoriteiten.
Natuurlijk hield Eisenhower zich niet zelf bezig met civiele bestuurstaken. Die liet hij over aan het bureau Militair Gezag, dat de Nederlandse minister van Oorlog Otto van Lidt de Jeude in december 1942 in het leven had geroepen. Deze daad was hem niet door al zijn collega’s in dank afgenomen. Jan van den Tempel van Sociale Zaken en Jaap Burger van Binnenlandse Zaken – beiden sociaal-democraten – wantrouwden alles wat militair was. In zijn dagboek schreef Van den Tempel schamper over de Nederlandse ambtenaren in Londen die zich bij het Militair Gezag aansloten: ‘Goede, brave burgers, van het vreedzame type, die men had leren vereenzelvigen met hun onopvallende activiteit, paradeerden plotseling als luitenant of kapitein, weldra als overste, zo niet kolonel. Het werkte aanstekelijk – en het was voor de nuchtere toeschouwer iets of wat potsierlijk, dat militaire vertoon van burgerlijke zijde vér van het strijdtoneel.’ Burger vreesde dat het Miltair Gezag een dictatuur wilde vestigen.
Ook het verzet was niet onverdeeld positief over het vooruitzicht van een gemilitariseerd bestuur. ‘Te lang heeft ons volk de macht in soldatenuniform gezien,’ schreef de hoofdredacteur van Vrij Nederland, Henk van Randwijk. Kritisch waren ook de burgemeesters en Commissarissen van de Koningin, die hun autoriteit bedreigd zagen. Om hen gerust te stellen kondigde Wilhelmina via Radio Oranje aan dat het Miltair Gezag zou gehoorzamen aan de civiele bestuurders. In werkelijkheid was de hiërarchie, conform de afspraken met de geallieerden, precies omgekeerd. De toespraak van de vorstin zorgde voor verwarring en valse verwachtingen.
Omstreden Militair Gezag – ‘Te lang heeft ons volk de macht in soldatenuniform gezien’
Verkeerde voorstellingen leefden ook bij een landelijk vertakte verzetsorganisatie die zichzelf Orde Dienst noemde. Deze was opgericht door oud-militairen om direct na de aanstaande bevrijding het machtsvacuüm op te vullen. In augustus 1943 had de regering in Londen aan deze Orde Dienst een rol beloofd in de ordehandhaving – zij het nadrukkelijk vallend onder het Militair Gezag.
Verzet en collaboratie
Half september 1944 was het zover. Op de 14de stond het Amerikaanse leger in Maastricht, op de 18de was Eindhoven bevrijd en twee dagen later Nijmegen. In het kielzog van de geallieerde tanks kwamen commissarissen van het Militair Gezag, die op lokaal en regionaal niveau het bestuur in handen moesten nemen. De chef-staf, kolonel Hendrik Kruls, verliet Engeland op 1 oktober en vestigde zich in Brussel.
Staatsgreep
Op zijn optreden als chef-staf van het Militair Gezag was staatsrechtelijk niets aan te merken. Mogelijk was het anders gesteld met het gedrag dat Hendrik Kruls na de oorlog vertoonde. Volgens journalist Sytze van der Zee, die in 2015 een biografie publiceerde over Wilhelmina’s vertrouweling François van ’t Sant, was Kruls in 1947 betrokken bij een complot om de regering ten val te brengen. De biograaf baseert zich op een brief van Van ’t Sant aan Wilhelmina. Het initiatief voor de staatsgreep ging uit van Gerbrandy, die inmiddels premier-af was. Hij was ontevreden met het in zijn ogen slappe beleid van het kabinet-Beel tegenover de onafhankelijkheidsstrijders in Indonesië. Maar de coup ging niet door, wellicht doordat Wilhelmina de brief heeft doorgespeeld aan de autoriteiten. Kruls zelf schrijft in zijn memoires dat hij inderdaad is benaderd ‘door een door mij hogelijk gewaardeerd politicus’, maar dat hij de gedachte aan een staatsgreep afwees.
Tot de eerste taken van het Militair Gezag behoorde het arresteren en opsluiten van collaborateurs. Voor de uitvoering zou men gebruikmaken van de politie. Maar overal waar de geallieerden hun voet zetten, sloegen verzetslieden op eigen houtje aan het arresteren. Zij hadden geen vertrouwen in het politieapparaat, zolang dit niet zelf was gezuiverd.
Aan de arrestaties namen leden van de Binnenlandse Strijdkrachten deel – op 5 september opgericht stonden zij onder bevel van prins Bernhard. Ze moesten vooral de militante elementen uit de voormalige illegaliteit bundelen, maar de meeste aanmelders hadden geen verzet gepleegd en sommigen waren zelf niet zuiver op de graat. Het kwam regelmatig voor dat soldaten van de Binnenlandse Strijdkrachten onschuldigen oppakten en arrestanten mishandelden.
Algauw rezen er spanningen tussen de militair commissarissen en voormalige verzetslieden. Veel leden van de Orde Dienst waren teleurgesteld dat niet zij, maar vanuit Engeland ingevlogen burgermilitairen de lakens uitdeelden. In Maastricht gelastte prins Bernhard zelfs de opheffing van de Orde Dienst.
Kolonel Kruls wist dat hij niet zonder de hulp van de voormalige illegaliteit kon. Het Militair Gezag had zelf te weinig personeel om massale arrestaties te verrichten en de politie was verlamd. Toen oud-verzetsleiders hem half oktober voor de keus stelden, kon hij niet anders dan hun eisen inwilligen. De kolonel gaf de lokale commissarissen opdracht verzetsmensen in hun staven op te nemen en grotere prioriteit te geven aan de zuiveringen. Ook gaf hij zijn zegen aan de ‘wilde’ arrestaties van politiek verdachten. Een andere optie had hij niet; het belangrijkste was dat gevaarlijke personen werden opgeborgen.
Bestuurlijke vernieuwing na de bevrijding
Kruls’ keuze voor het verzet was tegen het zere been van minister Jaap Burger. De bewindsman ergerde zich aan de wanorde rond de arrestaties. Bovendien vermoedde hij een complot van het Militair Gezag en de illegaliteit tegen de burgerautoriteiten. Onder verzetsleiders en voormalige gijzelaars van de Duitsers in het zuiden waren ideeën gerezen over vernieuwing van het politieke bestel. De vooroorlogse partijendemocratie werd als te verdeeld en te weinig slagvaardig beschouwd, en moest worden vervangen door een meer autoritair systeem, waarin de nieuwe eensgezindheid van het volk tot uiting zou komen. Enkele voormannen van de Eindhovense illegaliteit schreven een adres aan koningin Wilhelmina, waarin ze hun staatkundige voorstellingen uiteenzetten. Ook somden ze een reeks klachten op over de civiel bestuurders na de bevrijding en pleitten ze voor grotere bevoegdheden voor de militair commissarissen en het voormalig verzet. De koningin nodigde twee van deze verzetsleiders uit om een en ander in Londen te komen toelichten. Ook zij was een warm voorstander van ‘vernieuwing’.
Het noorden
commissarissen die het gebied binnentrokken, werden vergezeld door underground officers: ervaren verzetslieden uit Limburg en Noord-Brabant die onmiddellijk contact moesten maken met de illegaliteit in het nieuw bevrijde gebied. Ook zou dit keer het verzet vanaf dag één worden ingeschakeld bij de zuiveringen. Nieuwe botsingen zouden zo worden vermeden. Toch moest Kruls, net als eerder in het zuiden, verzetsgroepen met al te hoge ambities teleurstellen. Toen de generaal op 8 mei in het zopas bevrijde Den Haag arriveerde, werd hij ontboden door een gezelschap van politiek prominenten die – op verzoek van minister Van Heuven Goedhart – een College van Vertrouwensmannen had gevormd. Kruls schrijft in zijn memoires dat de heren hem meedeelden dat zij het officiële gezag uitoefenden totdat het kabinet uit Londen was teruggekeerd. De generaal zou hun toen vriendelijk doch beslist hebben uitgelegd dat hijzelf nu in charge was. Tijdens de parlementaire enquête die later werd gehouden, ontkende de voorzitter van het College overigens dat hierover een misverstand bestond. Op 9 juli 1945 werd de militaire fase als beëindigd beschouwd en droeg Kruls het civiele gezag weer over aan de regering.
Het kabinet was bang buitenspel te worden gezet, en besloot daarom vijf ministers naar het zuiden af te vaardigen als ‘kwartiermakers’. Hier zat Kruls dan weer niet op te wachten. De regering had zelf het gezag aan hem gedelegeerd, zo schreef hij in een boze brief aan Gerbrandy, en hij weigerde zich op de vingers te laten kijken. Ook had hij geen zin in wat hij beschouwde als ziektes van de burgerpolitiek: eindeloze vergaderingen, partijpolitiek gekonkel en baantjesjagerij. Bovendien beweerde Kruls dat de Nederlandse bevolking meer respect had voor het Militair Gezag dan voor het kabinet.
Deze ontboezemingen van de kolonel sterkten de ministers slechts in hun overtuiging dat zij zo snel mogelijk in het zuiden hun gezicht moesten tonen. Na aankomst op vliegveld Welschap op 25 november vestigden de vijf kwartiermakers zich in een hotel in Oisterwijk. Hier vonden verhitte gesprekken plaats met Kruls. Minister Burger en zijn collega van Justitie, Gerrit-Jan van Heuven Goedhart, hadden elk vertrouwen in de kolonel verloren, maar Van Lidth de Jeude bleef pal achter hem staan. De machtsstrijd spleet dus ook het kabinet zelf.
Haat en nijd na de bevrijding
Kruls genoot inmiddels de volle steun van het verzet. De voorheen illegale krant Je Mainteindrai vroeg zich hardop af wat de kwartiermakers eigenlijk kwamen doen; het Militair Gezag kon het prima alleen af en ‘Nederland is geen vacantieland’. Commandanten van de Binnenlandse Strijdkrachten waren geïrriteerd omdat Van Heuven Goedhart probeerde hun arrestatiebevoegdheid in te perken. Tot hun verontwaardiging lazen zij in het Eindhovens Dagblad een interview met de minister, die meende voormalige verzetsstrijders te moeten voorhouden ‘dat in een bevrijd land geen plaats is voor willekeur’. Ook Burger maakte zich gehaat. Hij hield op 14 januari 1945 een radiorede waarin hij botweg beweerde dat het Militair Gezag een overschat instituut was en dat de mensen in het land zich gewoon tot de vertrouwde overheidsdienaren konden wenden. Ook schoffeerde de minister ambtenaren die in dienst van het Militair Gezag traden; zij zouden worden gelokt door de hogere rantsoenen die militairen kregen.
De media-optredens van de twee ministers brachten de spanningen tot het kookpunt. Tijdens een stafbijeenkomst van de Binnenlandse Strijdkrachten werd geopperd om de twee te ontvoeren, zo alarmeerde prins Bernhard de minister van Oorlog. Er moest iets gebeuren om het vertrouwen te herstellen, en het was Wilhelmina die handelde. Zij zette Gerbrandy net zo lang onder druk tot hij Burger en Van Heuven Goedhart loosde. Op 23 februari 1945 presenteerde de premier zijn nieuwe regeringsploeg, waarin vijf vernieuwingsgezinde verzetsmannen uit het zuiden waren opgenomen. Ook op lokaal niveau kwam er meer samenwerking. De zuiveringen begonnen eindelijk vrucht af te werpen en er verschenen tijdelijke gemeenteraden, waarin de leeggevallen plekken veelal door oud-illegalen werden ingenomen. Toen in maart 1945 de koningin voor het eerst na vijf jaar oorlog weer voet op Nederlandse bodem zette en een rondreis maakte na de bevrijding, ontmoette ze overal eerst de lokale verzetsmensen.
Pyrrusoverwinning
Het leek dus alsof de voormalige illegaliteit had gezegevierd, maar het bleek een pyrrusoverwinning te zijn. Eenmaal op het pluche pasten de nieuwe gezagsdragers zich snel aan. Ze lieten zich opnemen in de ambtelijke hiërarchie, zodat van een zelfstandige rol geen sprake meer kon zijn. Iets soortgelijks gebeurde bij de Binnenlandse Strijdkrachten, die langzaam van een verzameling lokale vrijbuiters werden omgesmeed tot een echt militair verband met bijbehorende bevelsstructuur en discipline. De illegaliteit raakte ingekapseld en werd onzichtbaar.
Ook het Militair Gezag trok zich in het voorjaar van 1945 geleidelijk terug. Na de zuiveringen was de tijd gekomen om de macht in het zuiden over te dragen aan de nieuwe gemeenteraden, burgemeesters en Commissarissen der Koningin. De inmiddels tot generaal bevorderde Kruls deed geen poging de macht te behouden, maar hield zich keurig aan de afspraak. Terwijl de situatie in Zuid-Nederland zich normaliseerde, maakten hij en zijn Militair Gezag zich op voor het volgende hoofdstuk: de bevrijding van het noorden.
Meer weten
- H.J. Kruls. Een politieke generaal (2010) door Jaap Hoogenboezem.
- Het geweten der natie. De voormalige illegaliteit in het bevrijde Zuiden, september 1944-mei 1945 (1994) door Henk Termeer.
- Tussen vrijheid en vrede. Het bevrijde Zuiden, september ’44-mei ’45 (1994) door Jan van Oudheusden, Henk Termeer (red.).