In 1868 plunderen de Britten een Ethiopisch fort. Ze richten een ware slachting aan, stelen geld en kostbare voorwerpen. Ook nemen ze de 7-jarige prins Alamayou mee. Terug in Engeland besluiten ze hem op te leiden tot Britse gentleman.
In het koninklijke mausoleum van Windsor Castle ligt hij tussen Britse vorsten begraven: Alamayou, zoon van Tewodros II, koning der koningen van Abessinië (het huidige Ethiopië en Eritrea), overleden in 1879. Koningin Victoria heeft als gedenkteken een bronzen plaquette laten plaatsen met onderaan de Bijbelse tekst ‘I was a stranger and ye took me in’. In Ethiopië zien ze dat anders: hun prins was geen vluchteling die in Engeland een hoffelijk toevluchtsoord vond, maar een krijgsgevangene na de Britse militaire expeditie in 1868. De Britse krant The Independent typeerde deze veldtocht in 2007 als ‘de grootste orgie van plundering in de naam van het Britse Rijk’.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
De Ethiopische regering en nazaten van de prins hebben er al verschillende keren op aangedrongen de stoffelijke resten terug te geven, zodat hij in zijn geboorteland kan worden herbegraven. Buckingham Palace blijft dat weigeren, vooralsnog vanwege praktische bezwaren. De opgraving zou de omliggende graven verstoren. Maar critici wijzen op eerdere herbegrafenissen, waaronder die van prinses Alice van Battenberg, de moeder van prins Philip, die in 1988 volgens haar wens werd herbegraven in Jeruzalem.
Alamayou komt op 7-jarige leeftijd in Engeland terecht. Op 13 juni 1868 introduceert The Londen Illustrated ‘de zoon van Theodore, de overleden keizer van Abessinië’, aan het Britse publiek. Op de cover staat ‘het arme weesje’ getekend in het traditionele shamma gewaad en met een karakteristieke zilveren ketting. Ironisch genoeg was het lot van de Ethiopische prins de uitkomst van een reeks gebeurtenissen die voortkwamen uit de wens van zijn vader, keizer Tewodros II, om een alliantie te sluiten met de Britten.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Als voormalige rebellenleider Kassa Hailu had die zich een weg naar macht gevochten en was in 1855 tot keizer gekroond. Tewodros wilde zijn land, na jaren van burgeroorlogen tussen feodale heersers, onder zijn absolute heerschappij verenigen en moderniseren. Als leider van een eeuwenoud christelijk land zag hij in christelijke Europese machten als Engeland en Frankrijk logische bondgenoten in zijn strijd tegen de islamitische Ottomanen en Egyptenaren, die vanuit alle kanten steeds meer Ethiopische grensgebieden innamen.
De Britten zagen aanvankelijk wel handelsmogelijkheden met Abessinië; in 1848 benoemden ze daartoe een consul en een jaar later sloten ze met de machtigste en feitelijke leider van dat moment, Ras Ali, een handelsovereenkomst. Maar toen Tewodros Ras had verslagen en tot keizer was gekroond, weigerde hij de overeenkomst te erkennen; hij zag potentiële gevaren voor zijn soevereiniteit en onafhankelijkheid.
Tewodros schreef aan Victoria, van monarch tot monarch
De keizer wil als gelijke worden gezien en behandeld. Daarom schrijft Tewodros op 29 oktober 1862 een brief aan koningin Victoria, van monarch tot monarch, waarin hij haar als medechristen steun vraagt om ‘de Turken’ uit zijn land te verdrijven. Hij wil dat de Engelse consul Charles Duncan Cameron die brief persoonlijk naar de koningin brengt. Terwijl Tewodros op antwoord wacht, verslechtert de situatie. Zijn land heeft te maken met opstandige rebellen en Egyptische invallen vanuit Soedan en de Rode Zee. Het frustreert Tewodros dat hij alsmaar geen antwoord van koningin Victoria krijgt.
‘Your good friend’
Als eind september 1863 de consul weer voor zijn neus staat, blijkt dat die de brief niet zelf heeft gebracht, maar aan een boodschapper heeft meegegeven. Alsof dat de keizer nog niet genoeg beledigt, volgt pas een maand later eindelijk een antwoord, maar niet van de koningin. De Britse regering laat Cameron weten dat ‘het voor de vertegenwoordigers van Hare Majesteit niet wenselijk is zich te bemoeien met Abessijnse zaken’. Engeland ziet een conflict in de regio niet zitten, daarvoor zijn de commerciële belangen te groot. Bescherming van de Britse route naar India en de daarvoor benodigde diplomatieke steun van Egypte en het Ottomaanse Rijk hebben prioriteit. Die steun is urgenter geworden sinds Frankrijk en Egypte gezamenlijk bouwen aan het Suezkanaal. Cameron heeft ‘geen representatieve functie meer in Abessinië’ en krijgt opdracht naar de kust terug te keren. Het voedt Tewodros’ argwaan dat de Britten hun loyaliteit verleggen naar de Egyptenaren.
In maart 1864 ontvangen de Britse autoriteiten in de door Egypte gecontroleerde Soedanese kustplaats Massawa een stukje papier, dat afkomstig blijkt te zijn van Cameron en stiekem is meegegeven aan een bode. Daarop staat met potlood geschreven dat hij samen met een aantal Europese missionarissen gevangen is genomen en pas vrijgelaten wordt als de keizer een fatsoenlijk antwoord heeft gekregen op zijn brief. In haast sturen de Britten de in Abessinië geboren Hormuzd Rassam met een brief van de koningin, ondertekend met ‘Your good friend Victoria Rex’. Ze belooft Tewodros vriendschap, maar gaat niet in op zijn verzoek en vraagt op haar beurt om vrijlating van Cameron en andere Britse burgers.
Teruggave kunstschatten
In 1871 betuigde de Britse premier Gladstone al zijn spijt over de in Magdala buitgemaakte artefacten. Toch bezitten Britse musea als het British Museum en het Victoria & Albert Museum nog steeds veel van dit soort kunstschatten. Verschillende Europese landen zijn de laatste jaren begonnen met repatriëring van geroofde artefacten naar de landen van herkomst. Eind 2021 kreeg Ethiopië na maandenlange onderhandelingen enkele van de in 1868 geroofde kunstvoorwerpen terug van het British Museum. Maar voor Ethiopië zeer waardevolle religieuze objecten, waaronder elf heilige tabots (replica’s van de Ark des Verbonds), liggen nog steeds in een depot. Het museum verschuilt zich achter een wet uit 1963, die restitutie tegenhoudt, maar de vraag is of die nog wel in de huidige tijdsgeest past.
Pas na maanden, begin 1866, bereikt de brief de keizer. Tewodros laat de gegijzelden eerst vrij, maar verandert dan van gedachten. Hij zet iedereen, inclusief Rassam en zijn entourage, weer gevangen en schrijft koningin Victoria nogmaals.
Na vruchteloze onderhandelingen besluit het Britse kabinet – na lang twijfelen en onder toenemende publieke druk – dat niets anders rest dan een militaire oplossing. Alleen zo kunnen de gegijzelden worden bevrijd en het Britse militaire en nationale gezag worden hersteld. Dat is volgens de premier twee decennialang bezoedeld door een ‘Afrikaanse barbaar’, die ‘elke menselijke en internationale wet heeft bespot’.
Een troepenmacht van ruim 16.000 man en 36.000 dieren rukt op naar fort Magdala
Onder leiding van generaal Robert Napier, opperbevelhebber van het Bombay-leger in India, trekt begin 1868 een imposante troepenmacht van ruim 16.000 man, 36.000 dieren en een enorme lading materieel naar het door zwarte basalten kliffen omringde fort Magdala, waar de keizer met zijn entourage en de gegijzelden gelegerd is. Ruim veertig olifanten tillen de zware artillerie onderweg door de bergpassen. Journalisten en wetenschappers reizen mee, onder wie een archeoloog van het British Museum, die met een aanzienlijk budget op zoek is naar mogelijke schatten. Napier overtuigt de plaatselijke krijgsheren, tevens de belangrijkste tegenstanders van Tewodros, dat de expeditie niet geïnteresseerd is in bezetting van Ethiopië, maar alleen de gegijzelden wil bevrijden en de keizer wil straffen. Nadat grote beloningen in het vooruitzicht zijn gesteld, krijgt de expeditie onderweg alle medewerking.
Platgebrand en geplunderd
Op 10 april 1868, Goede Vrijdag, richten de Britten een bloedbad aan. Volgens de meegereisde geograaf Clements Markham was het ‘of een man streed tegen een machine – de grootste heroïsche moed kon niet op tegen zo’n enorme ongelijkheid in wapens’. Ook de keizer ziet dat zijn artillerie tegenover die van de Britten waardeloos is, laat de gevangen vrij, maar weigert tegemoet te komen aan de eis zich onvoorwaardelijk over te geven. Als de Britten op 13 april de citadel bestormen, schiet Tewodros zich door zijn hoofd. Britse getuigen zien tot hun afgrijzen hoe Britse soldaten, ‘een stormloop van duivels, gieren, gekleed als Engelsen’, als trofee stukken van de kleding van de keizer scheuren. Sommigen dippen zelfs kleding in het bloed dat uit een hoofdwond komt.
Britse soldaten scheuren als trofee stukken van de kleding van de keizer
Vlak na de bestorming gaat de vertegenwoordiger van het British Museum Holmes het fort binnen en stelt snel enkele artefacten veilig, de rest koopt hij later tijdens een veiling die onder de troepen wordt gehouden om prijzengeld in te zamelen. Nadat de keizer is begraven, wordt de citadel platgebrand, en de geplunderde buit, waaronder gouden kronen en andere eigendommen van de keizer, manuscripten en religieuze objecten, wordt naar verluidt met 15 olifanten en 200 ezels meegenomen. Net als de keizerin Tiruwork Wube en de 7-jarige prins Alamayou, die zich samen met enkele bedienden tijdens de gevechten hadden schuilgehouden.
Er zijn verschillende lezingen van wat er daarna is gebeurd. Maar het dominante verhaal, dat ook koningin Victoria bereikt, is dat Alamayous moeder onderweg met de Britse expeditie ernstig ziek is geworden en is overleden. Vlak voor haar dood zou ze Alamayou hebben toevertrouwd aan de Amhaars sprekende kapitein Tristram Speedy, een voormalig Britse legerofficier en avonturier, die als vertaler bij de expeditie is gevoegd.
Ongelukkig
De aankomst van Speedy met Alamayou op 14 juli in Plymouth trekt een groot publiek, dat een glimp hoopt op de vangen van de ondertussen beroemde ‘koninklijke vondeling’, ‘zoon van een bloeddorstige tiran’. Volgens een journalist zou het prinsje, gekleed als een kleine gentleman, bij aankomst hebben uitgeroepen: ‘Oh, dit prachtige land, ik zal nooit teruggaan!’ Alamayou is, zo valt te lezen, ‘een heel intelligent, aardig kereltje’, hij heeft ‘dikke, prominente lippen, maar zijn kenmerken zijn in alle andere opzichten van het puur Kaukasische type’. Het gezelschap reist direct door voor een audiëntie met koningin Victoria, in haar zomerresidentie op het eiland Wight. De koningin, die een bijzondere affectie heeft voor arme wezen en kinderen van exotische origine, is geraakt door het verhaal. Ze zorgt ervoor dat Speedy, aan wie het weesje zich zo vastklampt, officieel voogd wordt. Ook wordt Alamayou haar beschermeling. Zijn toekomst ligt volgens de pers al vast: hij zal worden grootgebracht als zoon van een Engelsman, met het oog op een betrekking bij de Indian Civil Service.
Geroofde kinderen
Alamayou is niet het enige kind dat uit Ethiopië werd meegenomen. Zo ontving de koning van Pruisen van een meegereisde Duitse avonturier een Abessijnse jongen als geschenk, was een ‘klein Abessijns slavenmeisje’ de beschermelinge van generaal Napier, en belandde een jongen als de zogenaamde zoon van koning Tewodros bij een Britse reizende dierentuin. En dan is er nog het verhaal van een huilende kleuter, die werd gevonden tussen de overblijfselen van Magdala en door een Britse officier werd meegenomen naar India. Deze Charles Martin (eigenlijk de adellijke Hakim Wärqenäh) werd geadopteerd en werd uiteindelijk de Ethiopische ambassadeur in Engeland.
Maar de beoogde assimilatie verloopt niet voorspoedig. Alamayou hunkert naar zijn eigen land en lijdt aan paniekaanvallen. Speedy schrijft aan koningin Victoria dat de jongen wordt gekweld door nachtmerries over de massaslachtingen door zijn vader. Als Speedy krap een jaar later een betrekking krijgt in India, gaat Alamayou mee. Maar in 1871 besluit het ministerie van Financiën hem terug te halen. De regering krijgt de voogdij – ondanks felle weerstand van koningin Victoria, die Alamayou niet wil scheiden van ‘zijn enige vriend in de wereld’. Alamayou moet in Engeland een gedegen opleiding krijgen. Na een verblijf op kostschool Cheltenham volgt het nog prestigieuzere Rugby, maar zijn schoolprestaties blijven ondermaats en hij is er ongelukkig. Een klasgenoot typeert hem als ‘een melancholische jongere, zwart als de schoppenaas’. Ook een militaire opleiding aan het befaamde Royal Military College in Sandhurst, waar de 17-jarige Alamayou september 1878 start, strandt al snel.
Aan zijn dringende verzoeken om naar zijn geboorteland terug te keren, wordt geen gehoor gegeven. Dat is uitgesloten. Brieven van zijn grootmoeder, waarin ze vraagt waarom ze niets hoort en hem zegt dat het volk uitkijkt naar zijn terugkomst, bereiken Alamayou niet. Ook haar brief aan koningin Victoria blijft onbeantwoord. In april 1876 klinkt er binnen regeringskringen nog de suggestie dat Alamayou tot koning van Abessinië zou kunnen worden gemaakt. Maar Sir Biddulph, een van Victoria’s vertrouwelijke bediendes, bericht haar dat hij ‘nog nooit zoiets onzinnigs had gehoord’. De jongen was volgens hem volkomen ongeschikt voor zo’n positie. Bovendien wilde hij helemaal niet terug naar Abessinië; hij was zijn eigen taal vergeten en wilde niets liever dan Engels zijn.
Op 14 november 1879 overlijdt de 18-jarige Alamayou aan een longontsteking. Een bedroefde en geschokte koningin Victoria noteert in haar dagboek: ‘Het is te verdrietig! Helemaal alleen, in een vreemd land, zonder enig familielid… Hij had geen gelukkig leven, vol met allerlei moeilijkheden, en hij was zo gevoelig, denkend dat mensen hem vanwege zijn kleur aanstaarden, dat ik bang ben dat hij nooit gelukkig had kunnen zijn.’ Ze wil dat zijn begrafenisceremonie wordt gehouden in St. George’s Chapel. Dat gebeurt op 21 november 1879 in aanwezigheid van onder meer Napier en Speedy. Koningin Victoria zelf is verhinderd.
Meer weten
- The Prince and the Plunder (2023) door Andrew Heavens beschrijft hoe Alamayou werd geroofd.
- A History of Modern Ethiopia (1855-1974) (1991) door Bahru Zewde biedt een goed overzicht van de geschiedenis van het land.
- The Siege of Magdala: The British Empire Against the Emperor of Ethiopia (2011) door Volker Matthies behandelt de militaire campagne.
Openingsafbeelding: Dit portret van prins Alamayou verschijnt op de cover van The Illustrated London News, 13 juni 1868. Bron: Bridgeman Images.